ECLI:NL:RBAMS:2020:2311

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2020
Publicatiedatum
17 april 2020
Zaaknummer
C/13/681089 / JE RK 20-237
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige met complexe problematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter op 6 april 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging voor gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSS) heeft het verzoek ingediend, omdat [minderjarige] een belaste voorgeschiedenis heeft met trauma en hechtingsproblematiek. De kinderrechter heeft de behandeling van het verzoek aangehouden, omdat niet onomstotelijk vaststaat dat aan de criteria van de Jeugdwet voor gesloten plaatsing is voldaan. De minderjarige woont sinds 4 maart 2020 bij haar moeder, na eerder in verschillende instellingen te hebben verbleven. De kinderrechter heeft de situatie van [minderjarige] en haar ontwikkeling bij de moeder in overweging genomen, evenals de zorgen van de WSS over haar gedrag en de noodzaak van specialistische hulp. De kinderrechter heeft besloten dat er meer informatie nodig is en heeft de WSS opgedragen om binnen drie maanden een plan voor hulpverlening en begeleiding vanuit de thuissituatie bij de moeder te onderzoeken. De behandeling van het verzoek is aangehouden tot 6 juli 2020, waarbij de WSS 10 dagen voor het verstrijken van deze termijn de rechtbank schriftelijk moet informeren over de actuele stand van zaken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Amsterdam
Zaakgegevens : C/13/681089 / JE RK 20-237
datum uitspraak: 6 april 2020

beschikking machtiging gesloten jeugdhulp in het kader van voogdij

in de zaak van
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen de WSS,
gevestigd te Amsterdam,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] . advocaat mr. M. van Kan te Zutphen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [plaats] ,

[de moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [plaats] , advocaat mr. M. Beutener.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de WSS van 12 maart 2020.
- de instemmende verklaring d.d. van 20 maart 2020 van de gekwalificeerde gedragswetenschapper,
- de e-mail d.d. 6 april 2020 van mr. M. Beutener namens de moeder, met als bijlage de schriftelijke verklaring van de moeder. Overigens heeft mr. Beutener laten weten moeder niet te zullen bijstaan tijdens de zitting.
Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het corona virus
tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, heeft er
geen fysieke zitting plaatsgevonden. De betrokkenen zijn in de gelegenheid gesteld om door
de kinderrechter telefonisch gehoord te worden.
De kinderrechter heeft, in aanwezigheid van de griffier, op 6 april 2020 [minderjarige] , die apart is
gehoord bijgestaan door haar advocaat, de moeder, de vader en namens de WSS mevrouw [medewerkster jeugdzorg]
gelijktijdig telefonisch gehoord.
De kinderrechter is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige
uitzonderlijke omstandigheden – in deze zaak voldoende is om tot een goed oordeel te
komen en zal daarom een beslissing nemen, zonder verdere mondelinge behandeling.
De kinderrechter heeft na afloop van de mondelinge behandeling mondeling uitspraak gedaan. Die uitspraak is door de griffier aan partijen meegedeeld.

De feiten

Bij beschikking van 18 januari 2017 is [minderjarige] onder voogdij gesteld van de WSS.
[minderjarige] woonde tot voor kort voor traumabehandeling bij Fier Friesland. Thans woont zij bij de moeder.

Het verzoek

De WSS heeft een machtiging verzocht om [minderjarige] in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van zes maanden.

Het standpunt van de WSS

[minderjarige] is als driejarig meisje uit huis geplaatst. Er is sprake van een zeer belaste
voorgeschiedenis, trauma en hechtingsproblematiek. Zij heeft een TIQ van 86. De laatste drie plaatsingen betroffen een drie milieu voorziening. De laatste plaatsing is beëindigd vanwege zorgen over haar gedrag. Zij is zelfbepalend, vertoont wegloopgedrag en heeft risicovolle seksuele contacten en gebruikt middelen. Bij Fier accepteert zij de behandeling niet. Ook hier is zij niet te handhaven. Zij is diverse keren weggelopen en er zijn zorgen over haar contacten met mannen en jongens. Het is onduidelijk in welke kringen zij verblijft. Zij brengt zich met haar gedrag ernstig in gevaar. Daarom moet zij gesloten worden geplaatst. Plaatsing bij de ouders is geen optie. Haar problematiek vraagt om specialistische behandeling en de relatie met de ouders staat onder druk. Na de gesloten plaatsing kan worden bezien welke leefgroep voor haar passend is. Bij Fier is geen opname meer mogelijk.
Bij de mondelinge behandeling is het verzoek gehandhaafd. [minderjarige] is moeilijk te sturen en vertoont risicovol gedrag. Er is sprake van complexe hechtingsproblematiek. Zij gaat haar eigen gang en doet niet wat er van haar wordt verwacht. Fier heeft de overeenkomst beëindigd. De moeder staat niet open voor de hulpverlening, Het mag zo zijn dat [minderjarige] voor het moment veilig is bij de moeder, maar daarvan is op de lange termijn geen sprake. Fier was de laatste mogelijkheid om haar een passende behandeling te geven. Er zijn grote zorgen over de risico’s die zij nu loopt. In geslotenheid krijgt zij de tijd en de ruimte om de juiste behandeling te krijgen en haar trauma weg te nemen. Bij [jeugdzorg instelling] in [plaats] is plek voor haar. Daar wordt hulp verleend gericht op meiden met haar soort risico. [minderjarige] is verbaal wel sterk, maar op begripsniveau is het ingewikkeld voor haar. Dat is ook misgegaan bij Fier. De zorg is dat op een gegeven moment er weer dingen van haar verwacht worden zoals naar school gaan. In oktober 2009 heeft het NIFP onderzoek gedaan. De zorgen waren toen in die zin vergelijkbaar, al is het een oud rapport. Vanuit huis kan geen passende hulp geboden worden. Dat vraagt te veel van een opvoeder en de problemen zijn te complex voor ambulante ondersteuning. Er is contact opgenomen op 19 maart 2020 met de Passerel. De Passerel verleent hulp bij moeder thuis aan moeder en haar jongste dochter. Veilig Thuis heeft signalen dat moeder een partner heeft die drugs gebruikt. Er zijn wel degelijk zorgen. Daarom is de hulp door de Passerel gestart. Moeder heeft geen hulpvraag, en de samenwerking met de moeder verloopt moeizaam. Bij [jeugdzorg instelling] zitten er tien meiden op de groep met meer begeleiding dan bij Fier. Bij [jeugdzorg instelling] kan meer maatwerk geboden worden. Een voorwaardelijke machtiging is eerder overwogen, maar dat is thans een gepasseerd station.

Het standpunt van belanghebbenden en de minderjarige

[minderjarige] heeft verklaard dat zij het verzoek niet nodig vindt. Het gaat goed met haar. Zij is al zes weken thuis bij de moeder. Haar moeder heeft haar in de eerste week ingeschreven bij de gemeente [gemeente] . Dat was nodig onder andere voor een inschrijving bij de huisarts. Maar de voogd heeft haar weer uitgeschreven. Haar moeder wil haar aanmelden voor een school in [plaats] . Ook is zij bezig met een zorgboerderij. [minderjarige] is vorige week aangenomen bij de Kruidvat. Zij heeft daar zelf gesolliciteerd. [minderjarige] vindt niet dat zij hulp en behandeling nodig heeft. Zij wil niet naar een instelling. Dat heeft zij al vaker gezegd, maar er wordt niet naar haar geluisterd. Zij wil haar eigen pad op. Zij heeft altijd al alleen voor zichzelf gezorgd. [minderjarige] snapt wel dat haar gedrag zorgen oproept. Zij was op 1 en 2 maart 2020 bij een vriend van het meisje waarmee zij was weggelopen. Omdat [minderjarige] al 17 plaatsingen achter de rug heeft, is zij bang dat als zij weer op een groep zit, zij weer in haar oude gedrag vervalt. Thuis is voor haar een vertrouwde omgeving. Zij heeft daar een dagschema met structuur en duidelijkheid. Zij wil thuisblijven bij de moeder. Zij wil niet bij haar vader wonen. Een jongen heeft haar berichten gestuurd dat zij voor € 25,00 seks kon hebben. Haar moeder heeft dat bericht gelezen. [minderjarige] is er niet op ingegaan. [minderjarige] heeft het bericht zelf niet eens gelezen. Dat staat dus verkeerd in het verzoek net als andere zaken die niet kloppen.
Namens [minderjarige] is aangevoerd dat zij heeft verteld wat zij kwijt wilde. Het verzoek is een herhaling van vermoedens en zaken die feitelijk niet kloppen of niet zijn te verifiëren. Van middelengebruik is bijvoorbeeld sprake geweest tot aan verblijf in Fier, maar erna niet meer. De agressie jegens een begeleider was een stomp tegen een arm en niet in de maag. Er is maandenlang niet naar haar geluisterd. Het weglopen was een schreeuw om hulp. Traumabehandeling wijst zij niet af. Bij haar moeder ervaart zij nu rust. Het gaat best goed bij de moeder. Schoolgang is ook mogelijk, maar de WSS houdt dat tegen. Zij heeft uit zichzelf een baantje gevonden. Zij moet naar een woonvorm in de buurt van de ouders volgens Fier. De plek in [plaats] is te ver weg. Het is beter als behandeling niet te veel op de voorgrond wordt gezet.
Over de gedragsdeskundige is namens [minderjarige] opgemerkt, dat [minderjarige] het gesprek met de gedragsdeskundige heeft opgenomen. Daaruit blijkt dat hooguit tien minuten met de moeder is gesproken en met [minderjarige] maar heel even. Dat was dus niet een gesprek zoals dat in de Jeugdwet is voorgeschreven. De verklaring kan niet als instemmingsverklaring gelden. Ook voor welke periode die verklaring zou gelden is niet vermeld. Het leven van [minderjarige] zal nu veel te veel op de kop worden gezet als zij weer bij de moeder wordt weggehaald. Het verzoek moet worden afgewezen. Mogelijk kan worden onderzocht of een voorwaardelijke machtiging aan de orde is.
De moeder heeft verklaard dat zij [minderjarige] zes weken geleden heeft opgehaald bij het politiebureau. De moeder heeft haar gewezen op de regels thuis. Zij is nu rustig en zonder stress. [minderjarige] wil ook graag naar school, maar dat bleek eerder niet haalbaar. [minderjarige] ontwikkelt zich goed thuis. De moeder heeft dagbesteding bij de Boog voor haar geregeld. Dat wordt nu bekeken. Ook of [minderjarige] gedeeltelijk naar school zou kunnen. Er is iemand van de Passerel langs geweest voor haar behandeling. De moeder krijgt zelf ook begeleiding van de Passerel. Met de huisarts is individuele begeleiding en psychische hulp besproken. Er zijn nu geen zorgen over de thuissituatie. De moeder beschikt over een eindverslag van Veilig Thuis dat dit bevestigt. Alle initiatieven die de moeder onderneemt, worden echter door de WSS weer ongedaan gemaakt.
Namens de moeder is aangevoerd dat de moeder als belanghebbende dient te worden aangemerkt. [minderjarige] woont al weer zes weken bij de moeder en de vraag is aan de orde er mogelijkheden zijn naar definitief bij de moeder te plaatsen als perspectief biedend pleeggezin. Dit is ook aan de orde geweest in het gesprek met de gedragsdeskundige. Deze bijzondere omstandigheid maakt dat de moeder als belanghebbende dient te worden aangemerkt (ECLI:NL:GHARL:2018:2320).
De vader heeft verklaard dat hij zich zorgen maakt over [minderjarige] vanwege haar seksuele contacten en afspraken via internet. De vader heeft altijd goed contact met haar. De vader is niet agressief en heeft haar niet geslagen. De vader heeft een voorkeur voor een gesloten plaatsing. Zij moet leren zich aan de regels te houden.

De beoordeling

De kinderrechter merkt de moeder voor zover nodig als belanghebbende aan nu [minderjarige] al zes weken bij de moeder woont.
Gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet kan een machtiging gesloten jeugdhulp slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
[minderjarige] heeft bij Fier Friesland verbleven tot Fier Friesland naar aanleiding van gedrag
van [minderjarige] de behandelrelatie heeft verbroken. In het dossier bevinden zich brieven van 19
februari 2020 en 13 maart 2020 van Fier waarin dat is uitgelegd. De GI heeft uiteengezet dat
[minderjarige] na verschillende malen te zijn weggelopen van de groep, niet meer welkom was bij
Fier. Uiteindelijk is [minderjarige] nadat zij opnieuw was weggelopen door haar moeder van het
politiebureau opgehaald en verblijft zij zodoende sinds 4 maart 2020 bij haar moeder thuis.
Er is nog gesteggeld, ook op management - en gemeentelijk niveau, of [minderjarige] niet toch naar
Fier terug kon gaan, maar dat is niet gelukt. Vervolgens heeft de GI besloten het onderhavige
verzoek in te dienen. Uit de bij het verzoekschrift gevoegde tijdlijn maakt de kinderrechter
op dat er ook sprake was van verschillen in inzicht tussen Fier en de GI. De GI was van
mening dat Fier een zorgplicht had, terwijl Fier zich op het standpunt stelde de veiligheid
niet te kunnen waarborgen. Wat er ook van deze onwenselijke gang van zaken zij; inmiddels
is de situatie zo dat [minderjarige] sinds zes weken bij haar moeder verblijft en dat nu beoordeeld
moet worden, of het op dit moment geëigend is om haar middels een machtiging gesloten
jeugdzorg in [plaats] te plaatsen.
De kinderrechter begrijpt en onderschrijft de door de GI en de gedragswetenschapper geuite
zorgen. Er is sprake van een belaste voorgeschiedenis, een hechtingsstoornis en daaruit
voortvloeiend zeer zorgelijk gedrag, met daarbij ook weglopen, contact met mannen en
grensoverschrijdend seksueel gedrag. De GI en de gedragswetenschapper onderbouwen
waarom [minderjarige] baat kan hebben bij een gesloten plaatsing, mogelijk om vanuit zo’n
plaatsing langere verloven naar moeder op te bouwen. Tegelijkertijd gaat het om een meisje
dat 17 plaatsingen achter de rug heeft, waarbij de laatste plaatsingen zijn mislukt, en die,
volgens de gedragswetenschapper, in een wereld leeft waar stress en traumatisering een grote
rol spelen en waar ze vooral vanuit onrijpe afweermechanismen en overleving op reageert.
Daarbij is het beroep dat de hulpverlening mogelijk heeft gedaan op het nemen van haar
eigen verantwoordelijkheid te hoog gegrepen, aldus de gedragswetenschapper. Fier merkt in
de verslaglegging op dat het beter zou zijn haar op een plek dichtbij ouders te plaatsen waar
behandeling minder op de voorgrond staat. De plek die nu voorhanden is, is een plek in
[plaats] op een groep met 10 meiden. De vraag is of deze plek [minderjarige] goed zal
doen nu Fier en de GI hebben vastgesteld dat [minderjarige] zich moeilijk kon handhaven in de
groep met vier meiden bij Fier.
Alles overwegend komt de kinderrechter tot de conclusie dat nu niet onomstotelijk vast staat
dat op dit moment aan de criteria voor gesloten plaatsing zoals vermeld in de Jeugdwet is
voldaan. Hoewel overduidelijk is dat [minderjarige] extra begeleiding, hulp en behandeling nodig
heeft, is de kinderrechter er niet van overtuigd dat het in de omstandigheden zoals die nu zijn
ontstaan, het beste voor [minderjarige] is om weer op een andere plek gesloten geplaatst en
behandeld te worden. [minderjarige] zit nu zes weken bij haar moeder en heeft zich in die periode
niet onttrokken aan de hulpverlening.
De kinderrechter verzoekt de WSS op grond van al het voorgaande om te onderzoeken of
een plan mogelijk is voor hulpverlening en begeleiding vanuit de situatie bij moeder. Hulp
heeft [minderjarige] zeer zeker nodig en zal zij, met haar moeder, moeten accepteren om een
eventuele gesloten plaatsing te voorkomen, waarbij ook de aanwijzingen van de voogd
dienen te worden opgevolgd. Alleen als een plan mogelijk is én [minderjarige] en haar moeder daar
voldoende aan meewerken zal een gesloten plaatsing mogelijk voorkomen kunnen worden.
De kinderrechter komt tot de conclusie dat nu niet beslist kan worden op het verzoek en dat
een en ander op een volgende zitting verder besproken dient te worden waarbij de nieuwe
informatie van de WSS en de gang van zaken in de komende drie maanden zullen worden
meegewogen.

De beslissing

De kinderrechter:
houdt de behandeling van het verzoek voor de duur van drie maanden aan tot 6 juli 2020;
bepaalt dat van de WSS 10 dagen voor het verstrijken van deze termijn de rechtbank schriftelijk dient te informeren over de actuele stand van zaken.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. E. Dinjens, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.C. van Lavieren als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 16 april 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam