De kinderrechter begrijpt en onderschrijft de door de GI en de gedragswetenschapper geuite
zorgen. Er is sprake van een belaste voorgeschiedenis, een hechtingsstoornis en daaruit
voortvloeiend zeer zorgelijk gedrag, met daarbij ook weglopen, contact met mannen en
grensoverschrijdend seksueel gedrag. De GI en de gedragswetenschapper onderbouwen
waarom [minderjarige] baat kan hebben bij een gesloten plaatsing, mogelijk om vanuit zo’n
plaatsing langere verloven naar moeder op te bouwen. Tegelijkertijd gaat het om een meisje
dat 17 plaatsingen achter de rug heeft, waarbij de laatste plaatsingen zijn mislukt, en die,
volgens de gedragswetenschapper, in een wereld leeft waar stress en traumatisering een grote
rol spelen en waar ze vooral vanuit onrijpe afweermechanismen en overleving op reageert.
Daarbij is het beroep dat de hulpverlening mogelijk heeft gedaan op het nemen van haar
eigen verantwoordelijkheid te hoog gegrepen, aldus de gedragswetenschapper. Fier merkt in
de verslaglegging op dat het beter zou zijn haar op een plek dichtbij ouders te plaatsen waar
behandeling minder op de voorgrond staat. De plek die nu voorhanden is, is een plek in
[plaats] op een groep met 10 meiden. De vraag is of deze plek [minderjarige] goed zal
doen nu Fier en de GI hebben vastgesteld dat [minderjarige] zich moeilijk kon handhaven in de
groep met vier meiden bij Fier.