In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over de afwijzing van een Werkloosheidswetuitkering (WW-uitkering) aan eiser, die prepensioen ontving. Eiser had zijn prepensioen met ingang van 1 november 2018 vervroegd laten uitbetalen, wat hoger was dan de WW-uitkering waar hij recht op had. De rechtbank oordeelde dat de situatie van eiser niet onder de uitzonderingsbepalingen van artikel 3:5 van het Algemeen Inkomensbesluit socialezekerheidswetten viel. Eiser had in 2018 een WW-aanvraag ingediend, maar de rechtbank stelde vast dat de WW-toekenningsbeslissing was gebaseerd op beide dienstverbanden, wat leidde tot een totaal aantal uren van 34 per week. Eiser had niet aangetoond welk deel van de pensioenuitkering aan welk dienstverband was verbonden, en de rechtbank concludeerde dat verweerder terecht het pensioen in mindering had gebracht op de WW-uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor proceskostenvergoeding.