Op 3 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen van meerdere geldbedragen en goederen in de periode van 3 april 2010 tot en met 1 november 2012. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. van der Vlugt, en de verdediging door mr. L.J.B.G. van Kleef. De zaak is behandeld op de terechtzittingen van 8 december 2014 en 3 juni 2020. De officier van justitie heeft op voorhand laten weten dat hij niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zal rekwireren, gezien het gemankeerde onderzoek en het aanzienlijke tijdsverloop. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is om kennis te nemen van het ten laste gelegde feit. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, gezien de langdurige tijdsverloop en de omstandigheden die de niet-ontvankelijkheid kunnen dragen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vervolging van de verdachte niet langer opportuun is en heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte in de zaak met parketnummer 13/731013-15.