ECLI:NL:RBAMS:2020:3011

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
13/751996-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en gelijkstelling met een Nederlander

Op 10 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Franse autoriteiten. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafzaak waarin de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van drie jaar voor een gewelddadig delict. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geoordeeld dat de Franse officier van justitie bevoegd is tot het uitvaardigen van het EAB. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Frankrijk beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in de Franse detentie-instellingen. Daarnaast heeft de rechtbank het beroep van de opgeëiste persoon op gelijkstelling met een Nederlander verworpen, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij gedurende vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en heeft de overlevering toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751996-18
RK nummer: 20/913
Datum uitspraak: 10 juni 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 februari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 juli 2018 door de officier van justitie verbonden aan de arrondissementsrechtbank van Saint-Étienne (Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedag] 1982,
opgegeven adres: [adres] , [plaats 1] ,
gedetineerd in het Justitieel Complex ‘ [locatie] ’ te [plaats 2] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 mei 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal, en de opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Franse taal. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. K. Durdu, advocaat te Rotterdam, heeft desgevraagd laten weten niet op de zitting aanwezig te zullen zijn.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Franse nationaliteit heeft.

3.Bevoegdheid van de uitvaardigende justitiële autoriteit

De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 28 januari 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:1093) waarin zij heeft geoordeeld dat de Franse officier van justitie voldoet aan de vereisten om als een “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6, lid 1, van Kaderbesluit 2002/584 te worden aangemerkt en bevoegd is tot het uitvaardigen van een EAB.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel en een vonnis, bij verstek uitgesproken op 13 november 2017 door de rechtbank van Saint-Étienne, doorgegeven aan het Parket op 3 april 2018. Referentienummer van het uitvoerbaar vonnis: No. Parket 16048-124, No. Instructie: 516/15.
Bij dit vonnis is de opgeëiste persoon veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren. Deze straf moet hij ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Het vonnis betreft het feit zoals dat als volgt is omschreven in onderdeel e) van het EAB:
Op 23/05/2015 tegen 20 uur 30 te Andrezieux-Boutheon ([nr]), na afloop van een vechtpartij tussen de twee families, reed [opgeëiste persoon] opzettelijk aan het stuur van zijn auto Peugeot 106, kenmerk [kenteken] tegen [persoon] naar voren rijdend, vervolgens achteruit rijdend, terwijl het slachtoffer gevallen was op het trottoir als gevolg van de eerste stoot. Zijn voertuig ter plekke latend, nam hij lopend de vlucht en bleef sindsdien onvindbaar.
Verschillende getuigen woonden de scene bij en het DNA van [opgeëiste persoon] werd opgenomen binnen het voertuig dat hem trouwens toebehoorde.Het slachtoffer liep een totale arbeidsongeschiktheid op van 5 dagen.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Op grond van de informatie, verstrekt in onderdeel d) van het EAB, stelt de rechtbank vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB, onderdeel d) onder 3.4, het volgende verklaard:
de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
  • de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend en
  • de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
  • de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijk … dagen.
In de Franse versie van het EAB luidt de tekst achter het laatste gedachtestreepje:
-
il sera informé du délai dans lequel il doit demander une nouvelle procédure de jugement ou une procédure d’appel, soit 10 jours.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel
12, sub d, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.

6.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling.

7.Beroep op gelijkstelling met een Nederlander

De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van de OLW.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Nederlanders hebben recht op de terugkeergarantie zoals genoemd in artikel
6, eerste lid, van de OLW, net als de vreemdelingen met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd zoals omschreven in het vijfde lid van artikel 6 van de OLW. Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank wordt een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger op grond van de Verblijfsrichtlijn gelijkgesteld met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger hoeft niet te worden aangetoond met overlegging van een verblijfsdocument, maar moet worden aangenomen als wordt aangetoond dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht is voldaan. Hiervoor is vereist dat de opgeëiste persoon gedurende een periode van vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon gedurende een periode van vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Uit de Informatiestaat SKDB-persoon blijkt dat de opgeëiste persoon van 8 februari tot 11 mei 2016 stond ingeschreven op een adres in Nederland. Vervolgens stond hij vanaf 12 september 2017 weer ingeschreven in een adres in Nederland, maar is hij met ingang van 2 januari 2018 ‘vertrokken, onbekend waarheen’. Ook overigens is niet gebleken dat de opgeëiste persoon gedurende een periode van vijf jaar onafgebroken in Nederland heeft verbleven, noch dat dit verblijf rechtmatig was.
De rechtbank verwerpt het beroep op gelijkstelling met een Nederlander.

8.Detentieomstandigheden in Frankrijk

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken - kort gezegd - geoordeeld dat ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes sprake is van bewijzen dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die aldaar worden gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld als bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest).
Ten aanzien van de detentie-instelling in Bordeaux-Gradignan heeft de rechtbank geoordeeld dat op dit moment geen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, maar dat - gelet op het absolute karakter van het in artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde verbod van een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing - nadere gegevens van de Franse uitvaardigende autoriteit nodig zijn om de vraag naar het bestaan van een algemeen gevaar te kunnen beantwoorden.
In een uitspraak van 21 februari 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:1102) heeft de rechtbank ten aanzien van de detentie-instelling in Fresnes geoordeeld dat sprake is van bewijzen dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die aldaar worden gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 30 januari 2020. [1]
Bij e-mail van 25 mei 2020 heeft de Franse Liaison-magistraat de volgende informatie verstrekt:
In the event of his surrender to the French authorities, [opgeëiste persoon] will be tried again by the Saint-Etienne Criminal Court and imprisoned at the prison at the seat of that court, i.e. the La Talaudière prison (42) near St Etienne, if the liberty and custody judge of Saint-Etienne confirms that he still has to be held in detention.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit deze informatie kan worden afgeleid dat er voor de opgeëiste persoon geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling. De detentieomstandigheden vormen geen beletsel voor de overlevering.

9.Beslistermijn; overleveringsdetentie

Deze uitspraak wordt gewezen na de 90ste dag van de beslistermijn die voortvloeit uit artikel 22 OLW. Daarom heeft de rechtbank na de zitting in raadkamer ambtshalve een beslissing genomen over een mogelijke schorsing van de overleveringsdetentie tot aan de datum van de uitspraak.
Voor het beoordelingskader verwijst de rechtbank naar de beslissing van het Gerechtshof Amsterdam van 5 maart 2019. [2] Kort gezegd vloeit uit deze beslissing voort dat indien sprake is van een zeer groot vluchtgevaar, dat niet door het opleggen van passende maatregelen tot aanvaardbare proporties kan worden teruggebracht, artikel 22, vierde lid, OLW zo moet worden verstaan dat de termijn waarbinnen de beslissing over de overlevering door de rechtbank dient te worden gedaan na het verstrijken van de in het derde lid van artikel 22 OLW genoemde termijn voor onbepaalde tijd kan worden verlengd, zonder gelijktijdige schorsing (onder het stellen van voorwaarden) van de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon.
In deze zaak is sprake van een zeer groot vluchtgevaar. De opgeëiste persoon staat niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen op een adres in Nederland. Daarnaast is niet duidelijk of de opgeëiste persoon werk heeft in Nederland. De rechtbank heeft geen mogelijkheden gezien om het vluchtgevaar in te perken door het opleggen van schorsingsvoorwaarden.
De rechtbank is daarom niet overgegaan tot schorsing van de overleveringsdetentie.

10.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12, sub d OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

11.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 Overleveringswet.

12.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de officier van justitie verbonden aan de arrondissementsrechtbank van Saint-Étienne (Frankrijk).
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 juni 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ECLI:CE:ECHR:2020:0130JUD000967115.