ECLI:NL:RBAMS:2020:3130

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
8570569 EA VERZ 20-420
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens herplaatsing in te lage functie, gegrond op art 7:686 BW, moet worden ingeleid met een dagvaarding, niet met een verzoekschrift

In deze zaak heeft de besloten vennootschap ING Bank Personeel B.V. op 10 juni 2020 een verzoekschrift ingediend. Dit verzoekschrift strekt tot het verklaren voor recht dat ING toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst, gebaseerd op artikel 7:686 BW. De verzoekster stelt dat dit tekortschieten voortvloeit uit een herplaatsing in een te lage functie. De rechtbank heeft overwogen dat artikel 7:686 BW geen afzonderlijke procedure kent die met een verzoekschrift kan worden ingeleid. In plaats daarvan moeten de rechtsmiddelen die voortvloeien uit een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, zoals schadevergoeding, met een dagvaardingsprocedure worden ingeleid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van verzoekster niet gerelateerd is aan het einde van de arbeidsovereenkomst, maar aan schadevergoeding die mogelijk is ontstaan en nog zal ontstaan bij de voortzetting van de arbeidsovereenkomst. Dit betekent dat de verzoekschriftprocedure van artikel 7:686a BW niet van toepassing is. De rechtbank heeft daarom besloten dat de procedure voortgezet moet worden volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure.

De kantonrechter heeft de zaak op de rolzitting van 3 augustus 2020 om 10.00 uur gezet en heeft bepaald dat verzoekster het exploot van oproeping uiterlijk op 21 juli 2020 moet laten uitbrengen. De rechtbank heeft verzoekster in de gelegenheid gesteld om haar stellingen aan te passen aan de toepasselijke procesregels. Tevens is aangegeven dat het verzoek niet ontvankelijk verklaard zal worden als het exploot van oproeping niet tijdig wordt overgelegd. De beslissing is openbaar uitgesproken op 22 juni 2020.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
erkentenis
Afdeling privaatrecht - team kanton
zaaknummer: 8570569 EA VERZ 20-420
beschikking van: 22 juni 2020
f.no.: 245

Beschikking op het verzoekschrift

i n z a k e

[verzoekster]

wonende te [woonplaats]
verzoekster
nader te noemen [verzoekster]
gemachtigde: mr. M.A.M. Lem
t e g e n

de besloten vennootschap ING Bank Personeel B.V.

gevestigd te Amsterdam
verweerder
nader te noemen ING

Het procesverloop

[verzoekster] heeft op 10 juni 2020 een verzoekschrift ingediend dat - volgens het verzoekschrift - strekt tot het verklaren voor recht dat ING ten opzichte [verzoekster] toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:686 BW. Uit de inhoud van het verzoekschrift volgt dat [verzoekster] dit baseert op - kort gezegd - een herplaatsing in een (volgens [verzoekster] ) te lage functie, hetgeen zij grondt op artikel 7: 686 BW.

Overwegend

In artikel 7:686 BW is bepaald dat de bepalingen van afdeling 9 van titel 10 van boek 7 BW voor partijen de mogelijkheid van ontbinding wegens een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en van schadevergoeding niet uitsluiten. Partijen staan dus óók die op boek 6 BW gebaseerde rechtsmiddelen in verband met een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst ter beschikking. Die rechtsmiddelen moeten met een dagvaardingsprocedure worden ingeleid.
Artikel 7:686 BW geeft geen afzonderlijke procedure die met een verzoekschrift zou moeten worden ingeleid. Ook het bepaalde in artikel 7:686a lid 4 BW wijst hierop. In dat artikel zijn immers de vervaltermijnen voor de in het kader van de Wet Werk en Zekerheid in te stellen procedures opgenomen, waarbij een procedure op grond van artikel 7:686 BW niet afzonderlijk wordt genoemd in tegenstelling tot alle andere verzoeken die per artikel worden aangeduid met verschillende vervaltermijnen per verzoek.
Het bepaalde in artikel 7:686a lid 2 BW, waarin is vastgelegd dat in gedingen die op het in, bij of krachtens afdeling 9 van titel 10 van boek 7 BW bepaalde zijn gebaseerd, kunnen worden ingeleid met een verzoekschrift, maakt dit niet anders. In dit geval is immers geen sprake van een geding dat is gebaseerd op het in, bij of krachtens afdeling 9 van titel 10 van boek 7 BW bepaalde, maar van een vordering op grond van de algemene regeling met betrekking tot het toerekenbaar tekort schieten in de nakoming van één of meer verbintenissen uit hoofde van een overeenkomst (zie artikel 6:74 ev BW).
Nu voorts de vordering van [verzoekster] verder ook geen verband houdt met een einde van de arbeidsovereenkomst, maar op vergoeding van schade die (mogelijk) is ontstaan en nog zal ontstaan bij de voortzetting van de lopende arbeidsovereenkomst, is de verzoekschriftprocedure van artikel 7:686a BW hier niet van toepassing.
Dit betekent dat deze procedure had ingeleid moeten worden met een dagvaarding in plaats van met een verzoekschrift.
Gelet op het bepaalde in artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient daarom als volgt te worden beslist.

Beslissing

De kantonrechter:
beveelt dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt, wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure;
bepaalt dat de zaak op de rolzitting van maandag 3 augustus 2020 om 10.00 uur zal komen;
beveelt dat deze dag van de rolzitting door [verzoekster] bij een door een deurwaarder uit te brengen exploot aan ING wordt aangezegd onder betekening van kopieën van deze beschikking alsmede van het verzoekschrift en de daarbij behorende bewijsstukken, waarvan kopieën aan deze beschikking zijn gehecht;
wijst erop dat het exploot uiterlijk op 21 juli 2020 door de deurwaarder moet worden uitgebracht;
stelt [verzoekster] in de gelegenheid op voormelde rolzitting bij akte haar stellingen aan de toepasselijke procesregels aan te passen;
zegt [verzoekster] aan dat het verzoek niet ontvankelijk verklaard zal worden wanneer het uit te brengen exploot van oproeping niet uiterlijk op voormelde rolzitting zal zijn overgelegd;
zegt [verzoekster] aan dat het niet nodig is op de rolzitting te verschijnen, als het exploot van oproeping uiterlijk op de dag vóór de dag van de rolzitting op de griffie aanwezig is;
houdt iedere verder beslissing aan.
Aldus gegeven door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2020 in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter