ECLI:NL:RBAMS:2020:3220

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
C/13/669687 / HA ZA 19-793
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van curator tot betaling door bank van bedragen op rekening van ontbonden vennootschap

In deze zaak vordert de curator, Lambertus Theodorus Lonis, betaling van ING Bank N.V. van bedragen die op de bankrekening van een ontbonden vennootschap, [naam bedrijf], zijn bijgeschreven na het faillissement van de bestuurder, [belanghebbende]. De curator stelt dat de bankrekening, na de ontbinding van de vennootschap, feitelijk ter beschikking stond van de failliet en dat ING haar zorgplicht heeft geschonden door de rekening niet te blokkeren. De rechtbank oordeelt dat de bankrekening van de ontbonden vennootschap een afgescheiden vermogensbestanddeel blijft en dat de curator niet kan beschikken over het vermogen van de vennootschap. De rechtbank concludeert dat ING niet in gebreke is gebleven, omdat er geen aanwijzingen waren voor fraude of ongebruikelijke activiteiten. De vorderingen van de curator worden afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/669687 / HA ZA 19-793
Vonnis van 15 juli 2020
in de zaak van
LAMBERTUS THEODORUS LONIS
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. L.T. Lonis te Woudenberg,
tegen
naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. F.A. van de Wakker te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de curator en ING genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding 10 juli 2019, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 8 april 2020, waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 2 juni 2019 en de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 10 mei 2016 is [belanghebbende] (hierna: [belanghebbende] ), (voorheen) handelend onder de naam Cosiro Schoonmaak en Glasbewassing, in staat van faillissement verklaard.
2.2.
ING heeft bij brief van 12 mei 2016 aan de curator in verband met het faillissement van [belanghebbende] gemeld dat [belanghebbende] een drietal rekeningen aanhield bij ING. De betaalrekening ( [rekeningnummer 1] ) is per 12 mei 2016 geblokkeerd door de bank voor alle afschrijvingen.
2.3.
Bij e-mail van 13 mei 2016 heeft de curator ING verzocht om mutatieoverzichten te verstrekken over de periode van drie maanden voorafgaand aan het faillissement.
2.4.
Bij e-mail van 18 mei 2016 heeft de curator ING verzocht hem te berichten of [belanghebbende] , handelend onder de naam Cosiro Schoonmaak & Glasbewassing bij ING bankrekeningen/spaartegoeden aanhield en zo ja of ING die rekeningen wilde blokkeren en het saldo wilde meedelen daarvan per faillissementsdatum. Tevens verzocht de curator eventuele creditsaldo over te maken naar hem.
2.5.
Uit afschriften van de zakelijke rekening op naam van de eenmanszaak Cosiro Schoonmaak & Glasbewassing ( [rekeningnummer 1] ) blijkt dat er rond datum faillissement sprake was van regelmatig betaalverkeer van beperkte omvang over en weer tussen een bankrekening van failliet en een rekening op naam van de vennootschap naar het recht van Verenigd Koninkrijk, zijnde [naam bedrijf] Limited (hierna: [naam bedrijf] ) ( [rekeningnummer 2] ) (hierna: de rekening).
2.6.
De Voorwaarden Zakelijke Rekening, die gelden tussen ING en [naam bedrijf] , luidden, voor zover thans van belang, als volgt:
“(…)
7. Looptijd en beëindiging(…)
7.3
De Overeenkomst kan door de Bank op elk gewenst moment schriftelijk worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van 60 dagen.

9.Faillissement (…)

9.3
In geval van faillissement, surseance van betaling, wettelijke schuldsanering, en ontbinding van de Rekeninghouder en beslag ten laste van de Rekeninghouder is de Bank bevoegd de Overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen zonder ter zake tot enige schadevergoeding te zijn gehouden. (…)”.
2.7.
In de Algemene Bankvoorwaarden, die gelden tussen ING en [naam bedrijf] , staat voor zover van belang, het volgende:
“(…)
35 Opzegging van de relatie
Zowel de cliënt als de bank kan de relatie tussen hen schriftelijk geheel of gedeeltelijk opzeggen. Als de bank de relatie opzegt, deelt zij desgevraagd de reden van de opzegging aan de cliënt mee. Na opzegging van de relatie worden de tussen cliënt en de bank bestaande individuele overeenkomsten zo spoedig mogelijk afgewikkeld met inachtneming van de daarvoor geldende termijnen. Tijdens de afwikkeling blijven deze algemene bankvoorwaarden en de op de individuele overeenkomsten toepasselijke specifieke voorwaarden van toepassing. (…)”.
2.8.
[belanghebbende] stond als bestuurder van [naam bedrijf] ingeschreven. Tevens was [belanghebbende] enig aandeelhouder van [naam bedrijf] . [naam bedrijf] is op 27 oktober 2015 opgehouden te bestaan (“dissolved”), zo blijkt uit de registraties bij het Companies House te Cardiff. In die registratie staat:
“(…) Upon dissolution all property and rights vested in, or held in trust for, the company are deemed to be bona vacantia, and accordingly will belong to the Crown. (…)”.
2.9.
De curator wilde zicht op de rekening van [naam bedrijf] en heeft ING op 13 juni 2016 gebeld en op 14 juni 2016 aangeschreven per e-mail. De curator heeft in zijn e-mail aan ING het volgende geschreven:
“(…) Onder verwijzing naar het telefoongesprek dat ik op maandag 13 juni met u voerde, zend ik u bijgevoegd, als besproken, de mij ter beschikking staande gegevens uit de registraties in de Kamer van Koophandel van Diamond Investments Limited alsmede enige onderdelen van de registraties in de Companies House Register waaruit volgt dat failliet enig aandeelhouder en bestuurder is en dat de vennootschap overigens is uitgeschreven uit voornoemd register. Graag zou ik zicht hebben op de ontwikkelingen op de betreffende rekening per datum faillissement tot heden nu, naar mijn overtuiging, de rekening in de boedel valt, althans onder verantwoordelijkheid van curandus bij uw bank loopt. (…)”.
2.10.
Daarop is door ING gereageerd bij e-mail van 16 juni 2016, waarin ING heeft geschreven dat de Limited niet onder het faillissement valt en dat wanneer de curator vermoedt dat er sprake is van faillissementsfraude, hij aangifte kan doen bij de politie.
2.11.
De curator heeft vervolgens op dezelfde dag geantwoord per e-mail, waarin het volgende vermeld staat:
“(…) De motivering is wat summier.
Bent u wel met mij van mening dat failliet enig aandeelhouder / director was van de Limited en bent u met mij eens dat de Limited is uitgeschreven uit de Engelse KvK?
De vraag die mij dan bezig houdt is aan wie deze rekening (kennelijk) op naam van de ltd dan toekomt, nu de vennootschap is opgehouden te bestaan (in het land van vestiging) Ik zie namelijk geen andere belanghebbenden die enig recht op de rekening lijken te kunnen doen gelden, een rekening zonder bestaande rekeninghouder lijkt mij in strijd met het bancaire systeem en de gevolmachtigde tot de limited is failliet [belanghebbende] … (…)”.
2.12.
Op 20 juni 2016 heeft ING per e-mail gereageerd op de laatste e-mail van de curator. Daarin heeft ING, voor zover van belang, het volgende geschreven:
“(…) Naar aanleiding van uw e-mail van 14 juni jl. inzake opgemelde kwestie delen wij u mede geen nadere informatie te kunnen verschaffen omtrent (het rekeningverloop van) [naam bedrijf] Ltd., waarvan u curandus, dhr. [belanghebbende] de wettelijke vertegenwoordiger en aandeelhouder is (of is geweest).
Indien bij u het vermoeden bestaat dat de rekening van voornoemde Ltd. slechts door en voor uw curandus wordt gebruikt en dat via deze rekening gelden aan het zicht van de boedel wordt onttrokken, en er dus kennelijk sprake is van faillissementsfraude, adviseren wij u hiervan aangifte bij de politie te doen.
De politie kan voor haar onderzoek dan nadere informatie bij de bank vorderen. U zult als curator alsdan inzage kunnen vragen in het politiedossier.
Wij zullen (voor zover nodig) intern wel een nader onderzoek laten doen naar (het rekeningverloop van) [naam bedrijf] Ltd. (…)”.
2.13.
Op 29 juni 2016 is de inschrijving van [naam bedrijf] in het register van de Nederlandse Kamer van Koophandel doorgehaald.
2.14.
Via de als gevolg van het faillissement ingestelde postblokkade ontving de curator een brief van ING van 16 augustus 2016, gericht aan [belanghebbende] , waarin ING de overeenkomst voor wat betreft de (zakelijke) rekening op naam van [naam bedrijf] opzegt. ING heeft verder het volgende geschreven:
“Een eventueel creditsaldo reserveren wij renteloos voor u en zullen wij op uw verzoek overschrijven naar het door u gewenste rekeningnummer. (…)”.
2.15.
De rekening is effectief per 23 november 2016 opgeheven door ING.
2.16.
Eind januari 2017 ontving de curator bericht van de FIOD dat na datum faillissement tot en met 23 november 2016 er via de rekening bij ING op naam van [naam bedrijf] 1183 transacties hadden plaatsgevonden en dat er in een periode van 7 maanden een bedrag van ongeveer € 203.000 was binnengekomen en ongeveer hetzelfde bedrag ook weer was afgeschreven.
2.17.
De curator heeft bij e-mail van 23 januari 2017, nadat de rechter-commissaris [belanghebbende] in januari 2017 te verstaan heeft gegeven dat hij inzicht diende te verschaffen in het verloop van de onder zijn beheer vallende rekening, ING hiervan op de hoogte gesteld en verzocht te berichten wat er zijdens ING nodig is om failliet inzicht te kunnen laten verschaffen in het verloop op de betreffende rekening.
2.18.
Op 14 februari 2017 heeft ING per e-mail laten weten akkoord te zijn met het verstrekken van de gevraagde bankgegevens. ING heeft vervolgens de bankmutaties op de rekening van [naam bedrijf] in de periode tussen faillissement van [belanghebbende] en opheffing van de rekening aan de curator aangeleverd in Excel-bestanden.
2.19.
De curator heeft ING bij brief 7 augustus 2017 aangesproken op voldoening van een bedrag van € 207.339 dat na de datum faillissement is bijgeschreven op de rekening van [naam bedrijf] . ING weigert dat bedrag te betalen.

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert – samengevat– dat de rechtbank bij vonnis, voor zover uitvoerbaar bij voorraad
verklaart voor recht dat de curator terecht en op goede gronden betaling door ING ten gunste van de boedel heeft gevorderd van (al de) bedragen welke door bijschrijving gedurende het faillissement van [belanghebbende] op de bankrekening(en) op naam van [naam bedrijf] als door failliet bij ING aangehouden en buiten het zicht van de boedel zijn gehouden, heeft opgeëist;
verklaart voor recht dat ING toerekenbaar tekort is geschoten in de op haar rustende verplichtingen, meer in bijzonder haar zorgplicht jegens derden, en aldus onrechtmatig jegens de boedel (als derde) heeft gehandeld en uit dien hoofde aansprakelijk is voor alle schade die de boedel als gevolg daarvan heeft geleden;
ING veroordeelt tot betaling van het bedrag van € 207.253,23, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke (handels-)rente;
ING veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 2.741,05, althans een in goede justitie te bepalen bedrag ter zake buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
ING te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten.
3.2.
De curator legt aan de vordering – samengevat – ten grondslag dat de bankrekening van [naam bedrijf] nadat [naam bedrijf] had opgehouden te bestaan effectief slechts ter beschikking stond en kon staan aan failliet en daarom in zijn vermogen valt.
Bovendien beroept de curator zich op de zorgplicht van de bank. Nu de bank op de hoogte was van de opheffing van de [naam bedrijf] en van het faillissement van [belanghebbende] had zij de rekening van [naam bedrijf] moeten blokkeren, althans moeten monitoren.
3.3.
ING voert verweer en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. De gelden vallen niet in de faillissementsboedel. [naam bedrijf] heeft immers een afgescheiden vermogen, waarop diens eigen gezamenlijke crediteuren zich kunnen verhalen. De curator van de gefailleerde aandeelhouder kan daar niet over beschikken. Na ontbinding van [naam bedrijf] valt het vermogen van de vennootschap toe aan de Engelse kroon.
Daarnaast is er geen sprake van een zorgplichtschending door ING, omdat de gelden niet aan de curator toekomen (zie hiervoor) en omdat ING geen enkel verwijt treft. De curator is geen derde met wier belangen ING rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. ING heeft een zorgplicht jegens haar eigen rekeninghouder en kan niet zomaar – frauduleus handelen is niet aangetoond – derden inzicht geven in een bankrekening of een bankrekening blokkeren. Dat zou op zichzelf een zorgplichtschending opleveren jegens haar rekeninghouder/contractspartij. Een eventueel vermoeden van frauduleus handelen is daartoe ook niet voldoende. Bovendien had de curator, indien hij dacht dat er sprake was van fraude, zelf maatregelen moeten treffen, aldus ING.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Behoort de bankrekening van [naam bedrijf] tot het vermogen van failliet?

4.1.
[naam bedrijf] is een rechtspersoon volgens het recht van het Verenigd Koninkrijk. Zo lang die vennootschap bestond behoorde het vermogen van die vennootschap niet tot het vermogen van failliet. De vraag is of dat na het einde van de rechtspersoon anders is, als de bankrekening nog bestaat en failliet de enige gemachtigde op die rekening is.
4.2. De curator heeft er op gewezen dat de opheffing van een Limited door de Registrar, zoals in dit geval is gebeurd, de volgende rechtsgevolgen heeft. “Dissolution” leidt ertoe dat de juridische entiteit en daarmee de rechtspersoonlijkheid stopt. Het bedrijf houdt dan naar Engels recht op partij te zijn bij iedere juridische relatie waar het bij betrokken is. Als er op het moment van ontbinding sprake is van actief, gaat dat actief vervolgens over op de Engelse kroon, als ware het de nalatenschap van een overledene zonder erven. De ontbinding van [naam bedrijf] door de Registrar was op 27 oktober 2015 een feit. Dat betekent volgens de curator dat bij gebrek aan enige juridisch te duiden voortbestaande relatie van de betreffende rekening met de ontbonden vennootschap [naam bedrijf] het er dan ook voor moet worden gehouden dat de rekening vanaf dat moment (het moment van ontbinding (dan wel de dag daarna)) slechts ter beschikking stond van de bij ING als gemachtigde daartoe aan te merken en ook feitelijk over de rekening beschikkende natuurlijke persoon [belanghebbende] . Als gevolg van het onmiddellijke einde van de vennootschap en de relaties daarbij, hield ING in het vervolg dus geen gelden meer voor [naam bedrijf] , maar voor diegene die de feitelijke macht (door middel) van overschrijvingsmogelijkheden en pasgebruik over de rekening kon uitoefenen. Dat is [belanghebbende] , aldus de curator.
4.3.
Het standpunt van ING is dat het vermogen van [naam bedrijf] een afgescheiden vermogen was en blijft. Wat na de ontbinding van de rechtspersoon naar Engels recht op naam van [naam bedrijf] binnenkomt valt in de vereffening van die rechtspersoon en komt volgens de toepasselijke Engelse regels de Engelse Kroon toe en dus niet de gemachtigde op de rekening.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat een bankrekening van een rechtspersoon die is opgehouden te bestaan een afgescheiden vermogensbestanddeel blijft, zodat daarop binnenkomende baten als nagekomen baten van de rechtspersoon moeten worden beschouwd. Er is geen rechtsgrond om aan te nemen dat het feit dat een bestuurder bevoegd is om ten laste van die rekening betalingen te doen ook tot het gevolg heeft dat de bankrekening tot zijn vermogen is gaan behoren. Uitgangspunt is immers zolang de rechtspersoon bestaat dat de bestuurder als hij over de bankrekening beschikt daarbij de rechtspersoon vertegenwoordigt en dat de gewezen bestuurder nadat de rechtspersoon heeft opgehouden te bestaan als vereffenaar daarvan optreedt. In het onderhavige geval moet worden aangenomen dat hij dat doet ten behoeve van de Engelse Kroon.
4.5.
De curator heeft er op gewezen dat het gehele vermogen en alles wat de failliet tijdens faillissement verwerft onder het faillissement valt (art. 20 Fw). Het faillissement omvat dus niet het vermogen van een rechtspersonen waarvan de failliet bestuurder en/of aandeelhouder is. Het is ook zeer wel mogelijk dat een persoon die in faillissement verkeert in functie blijft als bestuurder van een vennootschap en in dat kader beschikt over het vermogen van die rechtspersoon.
4.6.
Dat het vermogen van een rechtspersoon waarvan de failliet bestuurder is niet behoort tot het vermogen van failliet neemt niet weg dat het de failliet niet vrij staat hetgeen hij verwerft buiten het zicht van de curator te houden en zo aan het verhaal van de schuldeisers te onttrekken door dat via een de curator onbekende rechtspersoon te ontvangen (en weer uit te geven).
Ter comparitiezitting heeft de curator toegelicht dat uit de bankafschriften van de rekening blijkt dat er onder meer geld is gegaan naar [naam] (de stiefzoon van [belanghebbende] ), geld is uitgegeven aan tanken, aan treinkosten, aan een particulier en aan digitale accountantsdiensten. Verder lijken er betalingen van klanten van het glazenwasbedrijf op de rekening te zijn binnengekomen. De curator heeft dan ook de indruk dat de failliet zijn glazenwasbedrijf heeft voortgezet en dat hij daarvoor de bankrekening van [naam bedrijf] heeft gebruikt.
De failliet die inkomsten buiten het zicht van de curator houdt en zo aan het verhaal van de schuldeisers te onttrekt, pleegt het strafbare feit als bedoeld in artikel 341 Wetboek van Strafrecht, dat in de versie die gold ten tijde van het uitspreken van het faillissement onder meer bepaalde:
“Als schuldig aan bedrieglijke bankbreuk wordt gestraft hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren en geldboete van de vijfde categorie, hetzij met één van deze straffen, hij:a. die in staat van faillissement is verklaard, indien hij ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers:1°. hetzij lasten verdicht heeft of verdicht, hetzij baten niet verantwoord heeft of niet verantwoordt, hetzij enig goed aan de boedel onttrokken heeft of onttrekt; (…)”
De vraag is nu of het feit dat een failliet een rekening van een rechtspersoon gebruikt om daar faillissementsfraude mee te plegen betekent dat die rekening tot zijn eigen vermogen gaat behoren. Dat is niet het geval, nu daarvoor zoals hiervoor besproken geen rechtsgrond aanwezig is.
De zorgplicht van de bank
4.7.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de bank, nadat haar was gebleken dat [naam bedrijf] ontbonden was en [belanghebbende] in faillissement verkeerde, op grond van haar zorgplicht jegens derden de rekening van [naam bedrijf] had moeten blokkeren, althans monitoren. De curator stelt dat dat het geval is en voert daartoe aan dat de bank nadat was gebleken dat [naam bedrijf] naar Engels recht niet langer bestond, direct had moeten handelen. Door dat niet te doen heeft zij fraude in de hand gewerkt.
4.8.
De bank heeft aangevoerd dat zij daartoe niet verplicht was. De bank heeft geen (bijzondere) zorgplicht geschonden. Een bank kan een zorgplicht hebben “tegenover derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt”, maar dat mag niet te snel worden aangenomen. Een bank hoeft enkel rekening te houden met de belangen die zij daadwerkelijk kent (subjectieve wetenschap), een “weten of behoren te weten” is niet aan de orde. De bank zal enkel bekend zijn met de belangen als de bank over “zodanige kennis beschikt of voor haar anderszins aanleiding bestaat dat zij in het belang van betrokken derden tot actie overgaat”. Dat zou zo zijn, indien de bank bekend is met een onregelmatigheid, de bank weet dat derden die deze onregelmatigheid niet kennen het risico lopen schade te lijden als gevolg van deze onregelmatigheid en de bank toch niet tot actie overgaat. Daar is in dit geval volgens ING geen sprake van. Voor ING was en is niet duidelijk dat de bankrekening van [naam bedrijf] daadwerkelijk op onregelmatige wijze werd gebruikt. Bovendien was de curator geen partij die een risico liep tegen zijn wil hiervan slachtoffer te worden, de curator was immers bekend met het vermeende gevaar. Daarbij heeft de bank er op gewezen dat haar Voorwaarden Zakelijke Rekening inhouden dat zij een afwikkelingsperiode van twee maanden hanteert en dat zij de gewoonte heeft in plaats daarvan een termijn van drie maanden te hanteren.
4.9.
Over de omvang van de zorgplicht van de bank in de gegeven omstandigheden oordeelt de rechtbank als volgt. Vooropgesteld moet worden dat de reikwijdte van de zorgplicht van de bank jegens derden afhangt af van alle omstandigheden van het concrete geval (vgl. Hoge Raad 23 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3713, Safe Haven en HR 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3399, ABN AMRO/B). Uit laatstgenoemd arrest is bovendien af te leiden dat op de bank een zorgplicht rust bij “subjectieve wetenschap” bij de bank van ongebruikelijke activiteiten en dat “behoren te weten” daarvoor niet voldoende is.
Het enkele feit dat een gemachtigde tot een bankrekening van een rechtspersoon failliet gaat, is geen omstandigheid die zelf frauduleus is of als ongebruikelijke activiteit moet gelden die aanleiding is tot het nemen van maatregelen. Dat de rechtspersoon inmiddels ontbonden is, maakt dat niet anders. Met andere woorden: de subjectieve wetenschap van de bank van die omstandigheden brengt niet mee dat zij tot bijzondere maatregelen verplicht is. Dat kan anders zijn als er bijkomende signalen zijn dat fraude dreigt.
4.10.
In dit geval heeft de curator in zijn contact met de bank niet zulke bijkomende omstandigheden genoemd. Er waren geen aanwijzingen voor fraude of dreiging daarvan ten tijde van de tussen de curator en ING uitgewisselde berichten en de curator heeft geen verzoeken gedaan die specifiek waren bedoeld om fraude op te sporen of te voorkomen. De curator heeft slechts, nadat hij eerst in mei 2016 had verzocht om inzage in bankrekeningen/spaartegoeden van [belanghebbende] en blokkade van die rekeningen en het saldo (zie 2.4), op 13 juni telefonisch en op 14 juni 2016 per e-mail gevraagd om inzage in de ontwikkelingen op de rekening per datum faillissement (zie 2.9). In de e-mail heeft de curator geschreven dat hij denkt dat de rekening in de boedel valt, maar uit niets blijkt dat de curator inzage wil vanwege een fraudeverdenking. De curator had daarvoor op dat moment ook geen aanleiding; dat de rekening gebruikt is om inkomsten buiten het zicht van de curator te houden is immers ook hem pas achteraf gebleken.
Ook is gesteld noch gebleken dat de curator tijdens het telefoongesprek op 13 juni 2016 heeft gesproken over fraude. Nadat de bank inzage weigerde, heeft de curator nog een keer gemaild op 16 juni (zie 2.11), maar ook in die e-mail blijkt niet van enig vermoeden van fraude. Dat betekent dat ING met de kennis die zij had ten tijde van de communicatie met de curator geen aanwijzingen had voor (dreigende) fraude die haar op grond van haar zorgplicht zouden nopen tot het vanaf dat moment monitoren of zelfs blokkeren van de bankrekening van [naam bedrijf] . Dus kan ook niet worden aangenomen dat bij de bank “subjectieve wetenschap” aanwezig was van ongebruikelijke activiteiten. Daarom kan ook niet worden gezegd dat de bank met schending van haar zorgplicht de door [belanghebbende] gepleegde fraude heeft gefaciliteerd.
4.11.
De vorderingen van de curator zullen dan ook worden afgewezen.
4.12.
De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ING worden begroot op:
- griffierecht € 4.030,00
- salaris advocaat €
4.804,00(2,0 punt × tarief € 2.402,00)
Totaal € 8.834,00
Tevens zal de curator worden veroordeeld in de nakosten op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 8.834,00,
5.3.
veroordeelt de curator in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de curator niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, rechter, bijgestaan door mr. P. Palanciyan, griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2020.