Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding 10 juli 2019, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 8 april 2020, waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
- het proces-verbaal van comparitie van 2 juni 2019 en de daarin vermelde stukken.
2.De feiten
7. Looptijd en beëindiging(…)
9.Faillissement (…)
35 Opzegging van de relatie
3.Het geschil
Bovendien beroept de curator zich op de zorgplicht van de bank. Nu de bank op de hoogte was van de opheffing van de [naam bedrijf] en van het faillissement van [belanghebbende] had zij de rekening van [naam bedrijf] moeten blokkeren, althans moeten monitoren.
4.De beoordeling
Behoort de bankrekening van [naam bedrijf] tot het vermogen van failliet?
4.2. De curator heeft er op gewezen dat de opheffing van een Limited door de Registrar, zoals in dit geval is gebeurd, de volgende rechtsgevolgen heeft. “Dissolution” leidt ertoe dat de juridische entiteit en daarmee de rechtspersoonlijkheid stopt. Het bedrijf houdt dan naar Engels recht op partij te zijn bij iedere juridische relatie waar het bij betrokken is. Als er op het moment van ontbinding sprake is van actief, gaat dat actief vervolgens over op de Engelse kroon, als ware het de nalatenschap van een overledene zonder erven. De ontbinding van [naam bedrijf] door de Registrar was op 27 oktober 2015 een feit. Dat betekent volgens de curator dat bij gebrek aan enige juridisch te duiden voortbestaande relatie van de betreffende rekening met de ontbonden vennootschap [naam bedrijf] het er dan ook voor moet worden gehouden dat de rekening vanaf dat moment (het moment van ontbinding (dan wel de dag daarna)) slechts ter beschikking stond van de bij ING als gemachtigde daartoe aan te merken en ook feitelijk over de rekening beschikkende natuurlijke persoon [belanghebbende] . Als gevolg van het onmiddellijke einde van de vennootschap en de relaties daarbij, hield ING in het vervolg dus geen gelden meer voor [naam bedrijf] , maar voor diegene die de feitelijke macht (door middel) van overschrijvingsmogelijkheden en pasgebruik over de rekening kon uitoefenen. Dat is [belanghebbende] , aldus de curator.
Ter comparitiezitting heeft de curator toegelicht dat uit de bankafschriften van de rekening blijkt dat er onder meer geld is gegaan naar [naam] (de stiefzoon van [belanghebbende] ), geld is uitgegeven aan tanken, aan treinkosten, aan een particulier en aan digitale accountantsdiensten. Verder lijken er betalingen van klanten van het glazenwasbedrijf op de rekening te zijn binnengekomen. De curator heeft dan ook de indruk dat de failliet zijn glazenwasbedrijf heeft voortgezet en dat hij daarvoor de bankrekening van [naam bedrijf] heeft gebruikt.
Ook is gesteld noch gebleken dat de curator tijdens het telefoongesprek op 13 juni 2016 heeft gesproken over fraude. Nadat de bank inzage weigerde, heeft de curator nog een keer gemaild op 16 juni (zie 2.11), maar ook in die e-mail blijkt niet van enig vermoeden van fraude. Dat betekent dat ING met de kennis die zij had ten tijde van de communicatie met de curator geen aanwijzingen had voor (dreigende) fraude die haar op grond van haar zorgplicht zouden nopen tot het vanaf dat moment monitoren of zelfs blokkeren van de bankrekening van [naam bedrijf] . Dus kan ook niet worden aangenomen dat bij de bank “subjectieve wetenschap” aanwezig was van ongebruikelijke activiteiten. Daarom kan ook niet worden gezegd dat de bank met schending van haar zorgplicht de door [belanghebbende] gepleegde fraude heeft gefaciliteerd.
4.804,00(2,0 punt × tarief € 2.402,00)