ECLI:NL:RBAMS:2020:345

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
AMS 19/3536
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de weigering van een vaste aanstelling bij de brandweer wegens motiveringsgebrek

In deze zaak heeft eiser, een aspirant manschap bij de Brandweer Amsterdam-Amstelland, beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om zijn tijdelijke aanstelling om te zetten in een vaste aanstelling. De rechtbank Amsterdam heeft op 15 januari 2020 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser was sinds 4 januari 2016 tijdelijk aangesteld en had een proeftijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarde van persoonlijke geschiktheid, zoals opgenomen in de aanstellingsvoorwaarden. Eiser had meerdere negatieve beoordelingen ontvangen, die zijn functioneren en integriteit in twijfel trokken. Ondanks dat eiser in de periode na zijn beoordeling van 1 juli 2018 verbeteringen had laten zien, was er onvoldoende bewijs dat hij voldeed aan de eisen voor een vaste aanstelling. De rechtbank oordeelde dat de weigering om de tijdelijke aanstelling om te zetten in een vaste aanstelling onvoldoende gemotiveerd was en heeft het bestreden besluit vernietigd. Verweerder is opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/3536

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te Volendam, eiser

(gemachtigde: mr. K. de Bie),
en

het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J. Hofste).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 mei 2019 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2019. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [de persoon 1] (clustermanager). Verder is namens verweerder verschenen P. Weijers (P&O adviseur).

Overwegingen

1.1.
Op deze zaak is de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam en de Aanvullende Rechtspositieregeling Brandweer Amsterdam-Amstelland (hierna: ARBAA) van toepassing. De van belang zijnde regelgeving is opgenomen in de bijlage. Die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
1.2.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.3.
Bij besluit van 25 november 2015 is eiser met ingang van 4 januari 2016 aangesteld als [functie] bij de Brandweer Amsterdam-Amstelland (hierna: de Brandweer). De aanstelling is op basis van een tijdelijk dienstverband voor de duur van de beroepsopleiding (maximaal drie jaar). Aanstelling voor onbepaalde tijd als Manschap geschiedt niet eerder dan na twee en half jaar onder de volgende voorwaarden:
- het beschikken over het rijksdiploma Manschap A;
- met goed gevolg afleggen van de korpsspecifieke examens en
- gebleken persoonlijke geschiktheid weergegeven in de beoordelingsformulieren.
1.4.
Op 13 juli 2016 en 1 augustus 2017 zijn beoordelingen opgemaakt over eiser. Tussen partijen is niet in geschil dat deze beoordelingen een positief beeld van eiser schetsen. Vanaf najaar 2017 is eiser werkzaam op de [kazerne] .
1.5.
Op 12 januari 2018 heeft een functioneringsgesprek plaatsgevonden tussen eiser en zijn bevelvoerder [de persoon 2] , die zijn directe leidinggevende bevelvoerder was. Van het gesprek is de volgende samenvatting gemaakt: “
[eiser] is een erg fijne collega om mee te werken. Hij vervult zijn taken repressieve en op de kazerne naar tevredenheid uit. Hij heeft het naar zijn zin op [kazerne] . Graag wil hij in de toekomst zijn chef-ladder behalen. Duiken doet hij ook graag in zijn vrije tijd en hij had dit ook graag bij de brandweer willen doen. Hij viel helaas net buiten de boot om aan de duikopleiding bij de brandweer te beginnen omdat ze al genoeg mensen hadden. Dit heeft tot een teleurstelling geleid. Na gesprekken hierover met Bevelvoerders heeft hij de draad in goede zin weer opgepakt en kijkt hij positief en met een goed gevoel naar de toekomst.
1.6.
Op 13 juni 2018 heeft een beoordelingsgesprek plaatsgevonden tussen eiser, [de persoon 2] , P&O-adviseur P. Weijers (hierna: Weijers) en een vertrouwenspersoon van eiser. Voorafgaand aan dit gesprek heeft bevelvoerder [de persoon 3] bij e-mail van 11 juni 2018 zijn bevindingen over eiser met [de persoon 2] gedeeld, die een negatieve strekking hebben. [de persoon 2] heeft ter voorbereiding van het gesprek op 12 juni 2018 een brief aan Weijers gestuurd, waarin de aanleiding voor het gesprek is toegelicht. Van het uitgebreide gesprek is een gespreksverslag opgemaakt. In het gesprek is onder meer aangegeven dat “
Het is wel 5 voor 12. Om echt serieus aan de slag te gaan met je houding en je gedrag.
1.7.1.
Op 1 juli 2018 is een beoordeling vastgesteld (het primaire besluit 1). Het functioneren van eiser op de beoordelingscriteria ‘Initiatief’, ‘Communicatie en overleg’, ‘Flexibiliteit/omgaan met veranderingen’ en op competentie ‘Integer’ is met een score 2 (niet voldoende) beoordeeld. Er zijn zorgen over eisers integriteit en motivatie. Naar aanleiding van de beoordeling zijn afspraken gemaakt. Eiser moet een reflectierapport maken en werken aan zijn nonchalante houding. De aanbeveling is om de proeftijd te verlengen op [kazerne] . In de komende proefperiode zal er afdoende verbetering in eisers houding en gedrag zichtbaar moeten worden, aldus het beoordelingsformulier.
1.7.2.
Op 1 juli 2018 is een aanvullende notitie (het primaire besluit 2) bij de beoordeling opgemaakt en ondertekend door clustermanager [de persoon 1] . Daarin staat het volgende vermeld: “
[eiser] voert zijn taken als brandwacht naar behoren uit. Met betrekking tot het naleven van het manifest, laten houding en gedrag van [eiser] te wensen over. Hij stelt zich negatief op tegenover de leiding/organisatie, toont weinig initiatief, houdt zich niet aan de regels en zijn integriteit is ver te zoeken. Anno nu, en de verwachting die wij van onze nieuwe lichting brandwachten hebben, is dit niet het type brandwacht waar wij als organisatie naar op zoek zijn. Met deze houding kunnen en willen wij geen vast dienstverband aangaan. Omdat [eiser] wel een goede brandwacht is met betrekking tot de warme taken, zullen wij daarom zijn proeftijd met een half jaar verlengen. In dit half jaar zal [eiser] een reflectie rapport maken, en mij en zijn bevelvoerders moeten overtuigen dat hij een volwaardige brandwacht is (zowel warm als koud), die het manifest naleeft en daar ook naar handelt. Een brandwacht waar wij als organisatie, nu, maar ook in de toekomst, op kunnen (blijven) bouwen. Indien wij hier binnen een half jaar geen verbetering in zien, zullen wij genoodzaakt zijn het dienstverband te beëindigen.
1.8.
Bij brief van 25 juli 2018 is aan eiser meegedeeld dat eisers tijdelijke aanstelling niet wordt omgezet in een aanstelling voor onbepaalde tijd als zijn functioneren niet verbetert. Aan het vereiste dat sprake moet zijn van persoonlijke geschiktheid wordt nu (nog) niet voldaan. Eiser heeft blijkens de brief tot 1 januari 2019 de tijd om verweerder te overtuigen dat hij zich duurzaam als goed werknemer kan gedragen en dat er sprake is van persoonlijke geschiktheid. Om eiser te begeleiden in zijn functioneren zal een coaching-traject worden ingezet onder begeleiding van de coach [de persoon 4] . In de brief staat ook vermeld dat medio augustus 2018 opnieuw met eiser zal worden gesproken over zijn functioneren en dat daarnaast zijn bevelvoerder zijn functioneren scherp in de gaten zal houden. Uiterlijk 1 november 2018 wordt met eiser besproken of zijn tijdelijke aanstelling al dan niet wordt omgezet in een aanstelling voor onbepaalde tijd. Als niet wordt overgegaan tot het omzetten van zijn tijdelijke aanstelling, eindigt zijn dienstverband per 1 januari 2019 van rechtswege, aldus de brief van 25 juli 2018.
1.9.
Op 4 september 2018 is [de persoon 4] met eiser en [de persoon 2] in gesprek geweest. Na een aantal contactmomenten heeft op 13 november 2018 een tweede gesprek tussen [de persoon 4] en eiser plaatsgevonden. Op 16 november 2018 heeft [de persoon 4] een verslag gemaakt betreffende het coaching-traject. Zijn conclusie luidt: “
[eiser] laat geen intrinsieke motivatie zien om op een duurzame wijze te veranderen in zijn houding en gedrag. Ik heb [eiser] aangegeven dat ik op deze wijze hem niet in coaching ga nemen.
1.10.
Op 16 november 2018 is aan eiser mondeling meegedeeld dat zijn aanstelling na het bereiken van het einde van de aanstellingsperiode (4 januari 2019) niet wordt omgezet naar een vaste aanstelling. Dit is op 19 november 2018 schriftelijk bevestigd. De rechtbank duidt de mondelinge mededeling en de schriftelijke bevestiging daarvan tezamen aan als het primaire besluit 3.
1.11.
Eiser heeft op 29 november 2018 bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten 1 en 3 en tegen de brief van 25 juli 2018. Op 1 maart 2019 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit 2. Op 5 maart 2019 heeft de hoorzitting in bezwaar plaatsgevonden. De bezwarencommissie Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland (hierna: de bezwarencommissie) heeft op 22 mei 2019 advies uitgebracht.
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de bezwarencommissie van 22 mei 2019, het bezwaar tegen de primaire besluiten 1 tot en met 3 ongegrond verklaard. Het bezwaar voor zover gericht tegen de brief van 25 juli 2018 is niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
De bezwarencommissie heeft over de ontvankelijkheid van de bezwaren het volgende overwogen. Het bezwaar voor zover gericht tegen de brief van 25 juli 2018 is niet-ontvankelijk nu die brief geen besluit betreft in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er vloeit namelijk geen rechtsgevolg uit voort, aldus de bezwarencommissie.
2.3.
Ten aanzien van de beoordeling (en de aanvullende notitie) overweegt de bezwarencommissie dat deze op goede gronden tot stand is gekomen. De bezwarencommissie is van oordeel dat de punten waarop eiser onvoldoende scoort, voldoende zijn toegelicht op het beoordelingsformulier. Ook zijn enkele concrete situaties genoemd die illustreren waarom tot een bepaalde score of een bepaald oordeel is gekomen. Deze incidenten kunnen niet worden afgedaan als ‘kleine incidenten’. De voorbeelden geven naar het oordeel van de bezwarencommissie een voldoende concreet beeld van de algemene indruk die de leidinggevende(n) van eiser hebben. De beoordeling wordt ondersteund door meerdere door verweerder overgelegde stukken.
2.4.
Ten aanzien van het niet verlenen van een vaste aanstelling (het primaire besluit 3) is de bezwarencommissie van mening dat verweerder niet was gehouden eiser een vaste aanstelling te bieden. Gelet op de concrete voorbeelden en overgelegde stukken meent de bezwarencommissie dat verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiser niet aan de in redelijkheid te stellen eisen of verwachtingen heeft voldaan.
Het beroep van eiser
3. Eiser voert aan - samengevat weergegeven - dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid, noch gedragen wordt door een kenbare en deugdelijke motivering en niet is gebaseerd op een evenredige belangenafweging. De kern van het beroep is dat verweerder ten onrechte heeft bepaald dat eisers aanstelling voor bepaalde tijd vanaf 4 januari 2019 niet is omgezet in een vaste aanstelling. Verweerder kan niet worden gevolgd in de aangedragen concrete feiten en omstandigheden op grond waarvan tot het besluit is gekomen, waaronder de beoordeling van 1 juli 2018. Vanaf de brief van 25 juli 2018, waarbij eiser een kans zou krijgen zijn functioneren alsnog op orde te brengen, heeft eiser volledig voldaan aan alle eisen en verwachtingen die in redelijkheid aan hem gesteld kunnen worden. Van de door de bevelvoerders uitdrukkelijk bevestigde evidente verbetering in oktober 2019 wordt geen verslag of beoordeling opgemaakt. Eiser is hierdoor benadeeld, omdat juist uit die beoordeling en/of verslaglegging het goede functioneren zou blijken. Verweerder heeft het standpunt dat in oktober 2018 wellicht wel verbetering waarneembaar is geweest, maar dat het functioneren nog niet het gewenste niveau zou hebben gehad, niet onderbouwd. Het is niet aan eiser om aannemelijk te maken dat hij binnen de proeftijd wel heeft voldaan aan de aan hem in redelijkheid te stellen eisen.
Beoordeling door de rechtbank
De brief van 25 juli 2018
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat de aanstelling voor bepaalde tijd op dát moment, dus 25 juli 2018, niet wordt omgezet in een vaste aanstelling. Nu de tijdelijke aanstelling is verleend voor maximaal drie jaar, had de vaste aanstelling eerder kunnen worden verleend. Nu dat bij deze brief is geweigerd, is de brief gericht op rechtsgevolg. Het bezwaar daartegen is daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, aldus eiser.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de brief van 25 juli 2018 een sturingsmiddel is. In de brief wordt geschreven dat eisers functioneren, houding en gedrag op dat moment (nog) niet in lijn zijn met hetgeen de organisatie verwacht. Eiser wordt in de brief gewaarschuwd voor het feit dat zijn tijdelijke aanstelling afloopt op 4 januari 2019 en dat hij zijn houding en gedrag dient te verbeteren, wil deze aanstelling worden omgezet in een aanstelling voor onbepaalde tijd. Er is met de brief geen besluit over het al dan niet omzetten van de tijdelijke aanstelling van eiser genomen. De brief heeft daarom geen rechtsgevolgen, aldus verweerder.
6. De rechtbank overweegt als volgt. In de brief staat dat eisers tijdelijke aanstelling van drie jaar niet wordt omgezet in een aanstelling voor onbepaalde tijd, als zijn functioneren niet verbetert. De rechtbank is van oordeel dat deze brief niets in de reeds bestaande situatie verandert en geen wijziging in de bestaande rechtspositie van eiser brengt. De in de brief opgenomen aankondiging dat in de toekomst eisers tijdelijke aanstelling niet wordt omgezet in een vaste aanstelling áls zijn functioneren niet verbetert, is dan ook niet gericht op enig rechtsgevolg. De brief is dus geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit betekent dat verweerder het bezwaar tegen de brief van 25 juli 2018 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is in zoverre ongegrond.
De beoordeling en aanvullende notitie van 1 juli 2018 (hierna tezamen: de beoordeling)
7. De toets die de rechter moet uitvoeren in zaken waarin een beoordeling ter toetsing voorligt, is beperkt. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep [1] (hierna: de Raad) is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of die beoordeling op voldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het bestuursorgaan dit met concrete feiten onderbouwen. Niet doorslaggevend is of elk feit dat het bestuursorgaan ter onderbouwing aanvoert boven elke twijfel is verheven en of sommige feiten niet (geheel) juist zijn vastgesteld of geïnterpreteerd. Bepalend is of de gegeven waardering, gelet op het totale beeld van het in beschouwing genomen gezichtspunt, de terughoudende rechterlijke toetsing kan doorstaan.
8.1.
Voor de inhoud van de beoordeling verwijst de rechtbank naar hetgeen is opgenomen onder 1.7.1 en 1.7.2. De rechtbank overweegt als volgt.
8.2.
Ter zitting is door [de persoon 1] toegelicht wat bedoeld is met zijn opmerking dat eisers ‘integriteit ver te zoeken is’. Het gaat om het niet integer zijn jegens de rolopvatting, de organisatie en de naleving van het manifest. Door de bevelvoerders is geconstateerd dat eisers gedrag en houding te wensen over laat. Dit hebben zij met voorbeelden onderbouwd in een e-mail van 11 juni 2018 van bevelvoerder [de persoon 3] en een brief van 12 juni 2018 van bevelvoerder [de persoon 2] , aldus verweerder.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier genoegzaam blijkt dat eiser in de periode na januari 2018 maar vóór de beoordeling van 1 juli 2018 meerdere malen is aangesproken op zijn gedrag en dat in die periode incidenten hebben plaatsgevonden. De rechtbank verwijst hiervoor naar de inhoud van de hiervoor genoemde e-mail en brief van de bevelvoerders. De rechtbank is van oordeel dat de negatieve scores in de beoordeling met voldoende objectieve gegevens en concrete voorbeelden zijn onderbouwd. De beoordeling geeft in voldoende mate inzicht in de specifieke punten waarop eiser een onvoldoende heeft gescoord. Verweerder heeft in het beoordelingsbesluit concrete voorbeelden gegeven. Het betoog van eiser dat verweerder de beoordeling onvoldoende heeft onderbouwd slaagt dus niet. De ter zitting opgeworpen stelling dat de beoordeling niet ziet op het persoonlijk functioneren van eiser behoeft, gelet op het vorenstaande, geen bespreking.
8.4.
De gegeven beoordeling kan, gelet op het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten, de terughoudende rechterlijke toetsing doorstaan. De rechtbank komt tot de slotsom dat de beoordeling op voldoende gronden berust. Het beroep slaagt in zoverre niet. De beoordeling houdt in rechte stand.
De weigering eiser een vaste aanstelling te verlenen
9. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een aanstelling bij wijze van proef. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 2 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN6920) is de rechterlijke toetsing van een besluit tot niet voortzetten van een tijdelijke aanstelling na afloop van de proeftijd terughoudend. Deze toetsing is in beginsel beperkt tot de beantwoording van de vraag of, behoudens anderszins strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, het bestuursorgaan in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de betrokken ambtenaar niet aan door het bestuursorgaan redelijkerwijs te stellen eisen of verwachtingen heeft voldaan. Het bestuursorgaan hoeft niet aan te tonen dat de ambtenaar blijk heeft gegeven van een ongeschiktheid die het ontslag van een in vaste dienst aangestelde ambtenaar zou kunnen rechtvaardigen. [2]
10.1.
Ter zitting is vastgesteld dat verweerder aan de weigering het tijdelijk dienstverband om te zetten in een vast dienstverband uitsluitend ten grondslag heeft gelegd dat eiser niet voldeed aan de voorwaarde van persoonlijke geschiktheid.
10.2.
Eiser voert aan dat het vereiste van persoonlijke geschiktheid voor de functie niet staat opgenomen in artikel 3 van de ARBAA. Deze aanvullende eis had dan ook niet gesteld mogen worden in het aanstellingsbesluit. Nu niet in geschil is dat eiser voldeed aan de voorwaarden genoemd in artikel 3 ARBAA, had hem een vaste aanstelling verleend moeten worden.
10.3.
De rechtbank stelt vast dat in het aanstellingsbesluit van 25 november 2015 de voorwaarden zijn opgenomen waaraan eiser moet voldoen om in aanmerking te komen voor een vaste aanstelling. Als derde voorwaarde staat daarin opgenomen de gebleken persoonlijke geschiktheid. Het aanstellingsbesluit staat in rechte vast. Dat betekent dat deze voorwaarde geldt. Overigens is de rechtbank niet gebleken dat de voorwaarde van gebleken persoonlijke geschiktheid onredelijk is bij de vraag of iemand in aanmerking komt voor een vast dienstverband. De stelling van eiser slaagt daarom niet.
11.1.
De rechtbank overweegt dat eiser een periode is geboden ter verbetering van zijn houding en gedrag. Dat blijkt uit de brief van 25 juli 2018. In die brief staat, voor zover in dit kader van belang, het volgende opgenomen: “
U heeft derhalve nog tot 1 januari 2019 de tijd om ons ervan te overtuigen dat u zich duurzaam als goed werknemer kunt gedragen en er sprake is van persoonlijke geschiktheid. Om u te begeleiden in uw functioneren zal een coachingstraject worden ingezet (…). Medio augustus 2018 zal opnieuw met u worden gesproken over uw functioneren. Daarnaast zal uw bevelvoerder uw functioneren scherp in de gaten houden.
11.2.
Eiser zegt dat hij volledig heeft voldaan aan de aan hem in redelijkheid te stellen eisen en verwachtingen en er dat sinds 13 juni 2018 zich geen incidenten hebben voorgedaan. Verder wijst eiser in dit verband op een tussentijds evaluatiegesprek op 17 oktober 2018 met bevelvoerders [de persoon 2] en [de persoon 5] . Van de in dat gesprek volgens eiser uitdrukkelijk bevestigde evidente verbetering is, ondanks het verzoek van eiser daartoe, geen verslag opgesteld. Verder wijst eiser in dit verband op een overgelegde app van [de persoon 3] van 19 november 2018.
11.3.
Ter zitting is vastgesteld dat verslaglegging over eisers functioneren in de periode na de beoordeling van 1 juli ontbreekt. Verweerder heeft aangevoerd dat er wel verslaglegging is van het coaching-traject en dat daarmee duidelijk is dat eisers functioneren niet voldeed. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Dat de coach schrijft dat hij geen intrinsieke motivatie heeft aangetroffen, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat eisers houding en gedrag in de werkzame periode vanaf 1 juli 2018 niet voldoet aan de hem in redelijkheid te stellen verwachtingen en eisen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe eiser heeft gefunctioneerd in de periode na de beoordeling en de waarschuwing. Mede gelet op de inhoud van de brief van 25 juli 2018 had het op de weg van verweerder gelegen om in de periode na 1 juli 2018 gesprekken te voeren met eiser over zijn functioneren en daarvan verslag op te maken. Van een gesprek en/of verslaglegging daarvan medio augustus 2018 is ook niet gebleken. Het ontbreken van iedere verslaglegging behoudens van het coaching-traject komt in dit geval voor rekening van verweerder.
11.4.
Op de zitting heeft verweerder nog verklaard dat enige verbetering in de periode na 1 juli 2018 heeft plaatsgevonden, maar dat dit nog niet heeft geleid tot het gewenste niveau. Dit is echter verder niet onderbouwd.
12. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Dit betekent ook dat het betoog van eiser over een (eventuele) verlenging voor bepaalde tijd geen bespreking behoeft.
13. Het bestreden besluit is, voor wat betreft de weigering om eisers tijdelijke aanstelling om te zetten in een vaste aanstelling, onvoldoende gemotiveerd. Daarmee is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Awb en zal de rechtbank het bestreden besluit in zoverre vernietigen. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien en zal verweerder opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover is geweigerd eiser een vaste aanstelling te verlenen en laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Aanvullende Rechtspositieregeling Brandweer Amsterdam-Amstelland
Artikel 3 aanstelling tijdens beroepsopleiding
Aanstelling in tijdelijke dienst voor de duur van de beroepsopleiding vindt plaats voor de vervulling van de functie van:
1. Brandwacht, zolang de ambtenaar niet in het bezit is van:
a. het onderscheidingsteken voor telegrafische bekwaamheid (het rode koord);
b. het onderscheidingsteken voor plaatsvervangend wachtcommandant (het gouden koord);
c. het diploma van de Amsterdamse Vrijwillige Brigade tot redding van drenkelingen;
d. het eenheidsdiploma “Eerste Hulp bij Ongelukken”;
e. het diploma voor vaardigheid, uitgereikt door de Nederlandse Sport Federatie;
(…).

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 november 1998, ECLI:NL:CRVB:1998:ZB7954 en de uitspraak van 14 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4397.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 15 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2141