3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Uit punt 3.4 onderdeel d) van het EAB blijkt de volgende garantie:
“De beslissing is niet in persoon aan de betrokkene betekend, maar na zijn overlevering zal die beslissing onverwijld aan betrokkene worden betekend, en op het moment van betekening van de beslissing zal de betrokkene uitdrukkelijk in kennis worden gesteld van het recht op een nieuw proces of op de mogelijkheid van beroep, waaraan betrokkene het recht heeft deel te nemen en dat de mogelijkheid biedt de zaak opnieuw ten gronde te beoordelen, inclusief nieuw bewijsmateriaal, en dat kan leiden tot een herziening van de oorspronkelijke beslissing, en betrokkene zal in kennis worden gesteld van de termijn waarbinnen hij een nieuw proces moet vragen of beroep moet instellen, en die termijn zal __ dagen zijn.”
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 25 juni 2020 het volgende verklaard:
“With reference to the Judgment of 4 December 2013, become final on 16 May 2014, [naam opgeëiste persoon] will be allowed, within the term provided for by Article 175 paragraph 2 bis of the Code of Criminal Procedure, that is 30 days starting from the date of surrender abroad, to submit a request for an out of time appeal of that judgment.”
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de door de door de uitvaardigende justitiële autoriteit gegeven verzetsgarantie, geen toereikende verzetsgarantie in de zin van art 12 OLW betreft.
Een
out of time appealis niet een onvoorwaardelijk hoger beroep of verzet. De raadsvrouw heeft in dit kader verwezen naar uitspraken van deze rechtbank van 19 februari 2019en 28 mei 2019. Volgens de Italiaanse advocaat van de opgeëiste persoon, zou hij in dat geval slechts toegelaten worden tot het instellen van verzet als vast komt te staan dat hij nooit op de hoogte is geraakt van het vonnis. De raadsvrouw heeft subsidiair verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde op dit punt informatie op te vragen, omdat onder deze omstandigheid niet kan worden gesproken van een onvoorwaardelijke verzetsgarantie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er inderdaad sprake is van een
out of time appeal.Dat betekent dat de opgeëiste persoon alleen voor het instellen van hoger beroep of verzet in aanmerking komt, indien wordt aangetoond dat hij niet op de hoogte was van het betreffende vonnis. Dat is in de zaak van de opgeëiste persoon het geval, nu in onderdeel d) van het EAB staat dat het vonnis niet aan hem is betekend. De officier van justitie heeft zich betreffende het subsidiaire verzoek van de raadsvrouw gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de garantie van de uitvaardigende justitiële autoriteit voldoet aan de vereisten van artikel 12, aanhef en onder sub 2 OLW.
Uit de uitspraak van 19 februari 2019, voornoemd, blijkt dat
artikel 175 paragraph 2 bis van het Italiaanse Wetboek van Strafvorderingbepaalt dat de verdachte op zijn verzoek een nieuw termijn krijgt voor het instellen van verzet of hoger beroep, tenzij hij daadwerkelijk kennis heeft gehad van de procedure of van de beslissing en hij vrijwillig heeft afgezien van het recht om te verschijnen of een rechtsmiddel aan te wenden. Bij vonnissen gewezen na de wetswijziging in 2005 ligt de bewijslast inzake de wetenschap van het bij verstek gevoerde proces niet langer bij de opgeëiste persoon. De rechter zal na het instellen van het verzet onderzoeken of de opgeëiste persoon daadwerkelijk kennis heeft gehad van de procedure of beslissing. In de zaak van 19 februari 2019 is door de Italiaanse officier van justitie aangegeven dat de opgeëiste persoon destijds als onvindbaar is aangemerkt en dat daarom de verwachting bestaat dat het Italiaanse gerecht het verzoek tot verzet of hoger beroep zal toestaan. De rechtbank heeft in deze zaak, gelet op de in het EAB vermelde informatie en de aanvullende brief van de Italiaanse officier van justitie, de overlevering toegestaan.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat in deze zaak, na het (tijdig) instellen van verzet, een rechter zal dienen te beslissen of de opgeëiste persoon daadwerkelijk kennis heeft gehad van de procedure of van de beslissing en of hij vrijwillig heeft afgezien van het recht om te verschijnen of een rechtsmiddel aan te wenden. De rechtbank beschikt niet over aanvullende informatie om te kunnen beoordelen of die vragen ontkennend of bevestigend zullen worden beantwoord en of de opgeëiste persoon aldus zal beschikken over een onvoorwaardelijke verzetgarantie in de zin van artikel 12, aanhef en onder sub 2 OLW. De rechtbank acht zich op dit punt onvoldoende voorgelicht en zal daarom het onderzoek heropenen en schorsen, teneinde de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende vraag voor te leggen:
-
Heeft de opgeëiste persoon daadwerkelijk kennis gehad van de procedure of van de beslissing en heeft hij vrijwillig afgezien van het recht om te verschijnen of een rechtsmiddel aan te wenden?
-
Zal hij na overlevering daadwerkelijk toegelaten worden tot het instellen van verzet en zal hij het recht hebben daaraan deel te nemen en bestaat dan de mogelijkheid dat de zaak opnieuw ten gronde wordt beoordeeld, inclusief nieuw bewijsmateriaal, en kan dat leiden tot een herziening van de oorspronkelijke beslissing?