7.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten ernstig misgedragen door onuitgenodigd naar het huis van de 15-jarige [persoon 1] te rijden om daar vervolgens – zonder toestemming en na herhaaldelijk te zijn verzocht daarmee te stoppen – in de woning rond te struinen, kasten te doorzoeken en spullen te verplaatsen. Ook werden er die nacht flessen whisky en wijn tegen de muur kapot gegooid en is de telefoon van [persoon 1] gestolen, waarbij hij ook nog een aantal rake klappen heeft gekregen. Verdachte wordt weliswaar alleen veroordeeld voor de diefstal van de spullen uit de woning, maar de ernst van deze diefstal wordt gekleurd door de context waarin deze heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft zich totaal geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen voor [persoon 1] of diens vader, [persoon 2] , die de volgende dag heeft moeten constateren dat vreemden – in zijn afwezigheid – zijn woning hebben doorzocht en daarbij zijn eigendommen hebben meegenomen.
Daarnaast heeft verdachte een gouden ketting gestolen door deze hardhandig van de nek van het slachtoffer te rukken. Ook daarmee heeft hij laten zien geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
Tot slot heeft hij zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging en daarmee gezorgd voor gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer, maar ook de bewoners uit de betreffende buurt die dit geweld hebben moeten aanschouwen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 19 juni 2020. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten met geweld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychologisch Pro Justitia rapport van 22 januari 2020 opgemaakt door T. Smits, GZ-psycholoog. De rapporteur geeft hierin onder meer het volgende aan:
Bij betrokkene is sprake van zwakbegaafdheid, ADHD (executieve functieproblemen) en een normoverschrijdend-gedragsstoornis. Tevens wordt de persoonlijkheidsontwikkeling bedreigd en is er sprake van een stoornis in cannabisgebruik, matig van ernst.
Betrokkene is moeilijk in staat afstand te nemen van groepsdruk en heeft de neiging voor anderen op te komen en zich te laten beïnvloeden. Daarnaast komt uit het onderzoek naar voren dat betrokkene impulsief reageert, onvoldoende oog heeft voor de consequenties van zijn gedrag en zich moeilijk kan verplaatsen in anderen. De normen van de groep staan voorop. Onderzoeker adviseert hem het vierde feit in een verminderde mate toe te rekenen. Het is aannemelijk dat betrokkene met zijn pathologie in deze omstandigheden onvoldoende bij machte was tot alternatief gedrag te komen.
Vanuit de klinische inschatting komt naar voren dat betrokkene als cognitief zwakke en impulsieve jongen, die sterk gericht is op zijn eigen behoeftes en aanzien binnen de groep, een verhoogde kans heeft opnieuw te recidiveren in antisociaal gedrag. Dit kan ook leiden tot uitingen van geweld. Betrokkene toont wel enige motivatie voor behandeling/begeleiding, maar heeft dat tot dusver niet vol kunnen houden.
Betrokkene heeft diverse ontwikkelingsstadia nog onvolledig doorlopen; zijn eigen identiteit is sterk onrijp, hij kan in sociale contacten moeilijk zijn grenzen bewaken en hij heeft weinig mogelijkheden zijn vrije tijd op een zinvolle en prettige wijze invulling te geven. Vanuit zijn pathologie kan hij zijn eigen gedrag nog nauwelijks organiseren of sturen. Gezien zijn kalenderleeftijd en de voorzichtige ontwikkeling in het afgelopen jaar kan hier nog groei in worden verwacht. Een andere bejegening zal hem snel overvragen en bovendien behoeft zijn ontwikkeling middels een zeer intensieve bejegening gestimuleerd te worden. Derhalve wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen.
De reclassering heeft zich in het rapport van 12 maart 2020 aangesloten bij het advies van de psycholoog ten aanzien van toepassing van het adolescentenstrafrecht. Daarnaast heeft de reclassering bijzondere voorwaarden geschetst.
Uit het voortgangsverslag van 30 juni 2020 blijkt dat verdachte zich niet aan de gestelde voorwaarden heeft gehouden. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen en is niet open, aldus de reclassering. Op de zitting is gebleken dat verdachte open staat voor een toezicht, maar ook dat hij hulp liever alleen ontvangt als hij daar zelf om vraagt.
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 20 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven. Met de deskundige en de reclassering ziet de rechtbank in de persoon van de verdachte aanleiding om recht te doen overeenkomstig de bepalingen van het jeugdstrafrecht.
Verdachte functioneert op een licht verstandelijk beperkt niveau en kan zijn gedrag lastig reguleren. Ook is sprake van een achterstand in zijn (persoonlijkheids)ontwikkeling. Verdachte zal op korte termijn vader worden en hij wil een goede vader zijn voor zijn kind. De rechtbank acht het daarom des te meer van belang dat verdachte intensief wordt aangestuurd en begeleid zal worden om de nodige stappen te zetten. De rechtbank verwacht dat het programma in een JJI daarvoor bij uitstek geschikt zal zijn.
Met de deskundige en de reclassering heeft de rechtbank de indruk dat pedagogische beïnvloeding van verdachte tot de mogelijkheden behoort en dat hij daarbij gebaat zal zijn. Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat het toepassen van het adolescentenstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte als ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht.
Oriëntatiepunten
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht jeugd (LOVS). Bij openlijke geweldpleging tegen personen is het uitgangspunt een taakstraf van 40 uren of een dienovereenkomstige jeugddetentie. Bij diefstal uit een woning past volgens de oriëntatiepunten een taakstraf van 120 uren dan wel een dienovereenkomstige jeugddetentie. Voor een diefstal met geweld (straatroof) wordt een taakstraf van 120 uren dan wel een dienovereenkomstige jeugddetentie passend geacht.
Jeugddetentie
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van wat door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de strafbare feiten die verdachte heeft gepleegd niet kan worden volstaan met het opleggen van een andere straf dan een jeugddetentie van forse duur. Weliswaar noemen de LOVS oriëntatiepunten taakstraffen, maar dat zijn vertrekpunten voor straffen gepleegd door first-offenders. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het feit dat de diefstal uit de woning en de openlijke geweldpleging samen met anderen zijn gepleegd, en vooral ook met het feit dat verdachte reeds eerder voor dergelijke feiten is veroordeeld en dat hij in een proeftijd liep.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden in dit geval niet de juiste reactie is. Daarbij overweegt de rechtbank ook dat de vriendin van verdachte zwanger is en dat de rechtbank hoopt dat verdachte de motivatie om zijn leven te veranderen haalt uit de gewijzigde persoonlijke levensomstandigheden. De rechtbank zal dan ook volstaan met het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest. Bovendien verwacht de rechtbank dat verdachte in het kader van pedagogische beïnvloeding méér gebaat is bij een langere jeugddetentie dan een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.