ECLI:NL:RBAMS:2020:3762

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
13/248377-19 (A) en 13/063851-20 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal in vereniging, openlijk geweld en kettingrukkerij door een groep jongeren

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, zijn twee zaken tegen de verdachte samengevoegd. De rechtbank heeft op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 13/248377-19 (A) en 13/063851-20 (B). De verdachte is beschuldigd van diefstal in vereniging met geweld, openlijke geweldpleging en diefstal van een ketting. De feiten vonden plaats in juli 2019, waarbij de verdachte en medeverdachten betrokken waren bij een uit de hand gelopen huisfeestje, waaruit goederen zijn weggenomen en geweld is gepleegd tegen verschillende slachtoffers. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de diefstal van goederen uit de woning van [persoon 2] en openlijke geweldpleging tegen [persoon 3]. De verdachte is echter vrijgesproken van de diefstal van de iPhone 6 van [persoon 1] en de vernielingen in de woning, omdat niet bewezen kon worden dat hij daar een actieve rol in had. In zaak B is de verdachte wel schuldig bevonden aan de diefstal van een gouden ketting van [persoon 4], waarbij geweld is gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 8 maanden jeugddetentie, rekening houdend met zijn leeftijd en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/248377-19 (A) 13/063851-20 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 16 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 2 juli 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.J.B. Rijser, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A:
1. diefstal in vereniging met geweld van een telefoon (iPhone 6) van [persoon 1] op 17 juli 2019 te [plaats] , welk geweld heeft bestaan uit het uit de handen grissen van de telefoon en het stompen van [persoon 1] ;
2. diefstal in vereniging van goederen van [persoon 2] uit zijn woning op 17 juli 2019 te [plaats] ;
3. vernieling in vereniging van goederen van [persoon 2] op 17 juli 2019 te [plaats] ;
4. openlijke geweldpleging tegen [persoon 3] op 16 juli 2019 te Amsterdam, welk geweld heeft bestaan uit het vasthouden en vervolgens slaan en schoppen van [persoon 3] ;
subsidiair ten laste gelegd als medeplegen van eenvoudige mishandeling;
Ten aanzien van zaak B
diefstal met geweld van een ketting van [persoon 4] op de openbare weg op 2 juli 2019 te Amsterdam, welk geweld heeft bestaan uit het van de hals trekken van de ketting.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde
Verdachte was die avond in [plaats] aanwezig. Dit blijkt uit zijn verklaring op de zitting en uit de verklaringen van aangever [persoon 1] en de getuige [getuige 1] . Naast verdachte waren nog vijf andere jongens aanwezig in de woning in [plaats] .
Door aangever [persoon 1] is gezien dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en de broertjes [naam medeverdachte 2 en 3] , in wisselende samenstellingen, op de eerste en tweede verdiepingen rondstruinen. Aangever heeft deze jongens kasten zien doorzoeken en hij ziet dat de inhoud van de kasten eruit is gehaald. Hij ziet dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] daadwerkelijk kasten doorzoeken. Medeverdachte [medeverdachte 2] weigert naar beneden te gaan en zegt “Nee, ik moet iets hebben hier ik moet geld hebben”. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bevestigen dat een aantal jongens naar boven zijn gegaan. Daarnaast heeft aangever verklaard dat ook beneden spullen zijn doorzocht, verplaatst en meegenomen. Dit blijkt tevens uit het filmpje van die avond. Uit de aangifte van [persoon 2] blijkt dat meerdere spullen zijn weggenomen. Niemand heeft gezien hoe de goederen zijn weggenomen en de goederen zijn bij geen van de verdachten aangetroffen. Gelet op het voorgaande staat echter vast dat die avond goederen zijn weggenomen.
Aangever [persoon 1] heeft verklaard dat hij op een bepaald moment glasgerinkel heeft gehoord. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren beiden dat er flessen wijn en whisky tegen de muur zijn gegooid. Verdachte heeft bevestigd dat er vernielingen zijn gepleegd. Aangever [persoon 1] heeft verklaard dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] een filmpje van de vernieling bekijken op hun telefoon. Op een van de filmpjes is te zien dat medeverdachte [medeverdachte 1] zegt “what the fuck gebeurt hier, ik moet mijn veiligheidsbril op” en vervolgens daadwerkelijk een veiligheidsbril opzet waarna hij zegt “het lekt, het drupt, het ruikt”. Aangever [persoon 2] heeft verklaard dat toen hij de woning binnenkwam hij een sterke wijngeur rook, dat hij overal glasscherven zag liggen en dat een schilderij vernield op de grond lag. Op de muur en de schouw zitten wijnvlekken en het stucwerk en het plafond zijn beschadigd. Gelet op het voorgaande staat vast dat die avond vernielingen zijn gepleegd.
Aangever [persoon 1] heeft verklaard dat hij van achteren werd benaderd door medeverdachte [medeverdachte 4] en dat [medeverdachte 4] vervolgens zijn telefoon, een iPhone 6, uit zijn hand trekt. Wanneer aangever zijn telefoon probeert terug te pakken komt medeverdachte [medeverdachte 2] tussenbeide. Medeverdachte zegt op dreigende toon “je moet hem niet aanraken”, waarna hij aangever een vuistslag op zijn voorhoofd, een stoot op zijn handen en een vuistslag op zijn rechter oogkas geeft. Aangever heeft dit bij de rechter-commissaris opnieuw verklaard. Getuige [getuige 1] heeft bevestigd dat de telefoon van [persoon 1] is weggenomen. De telefoon is vervolgens bij een huisdoorzoeking bij medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aangetroffen. Vaststaat dat de telefoon is weggenomen en dat het geweld is toegepast om de vlucht mogelijk te maken en het bezit van de telefoon te verzekeren.
Het wegnemen van goederen en de vernielingen hebben alleen kunnen plaatsvinden in de totale chaos die die nacht in de woning door verdachte en zijn medeverdachten is gecreëerd. Door de chaos is niet precies te reconstrueren wie welke uitvoeringshandeling heeft verricht. Dat is echter ook niet van belang, omdat verdachte en medeverdachten als groep hebben gehandeld. Zij zijn gezamenlijk naar de woning gegaan en zij zijn ook gezamenlijk vertrokken. In de woning hebben de jongens als groep gehandeld en alleen door zo te handelen heeft de diefstal kunnen plaatsvinden. Uit de filmpjes blijkt ook dat de vernielingen door meerdere personen als groep zijn aangericht. Er is gefilmd en opgejut, er zijn flessen gepakt, afgepakt en gegooid. Door het creëren van deze chaos, hebben verdachte en medeverdachten een actieve bijdrage geleverd aan het geheel. Als groep hebben zij de chaotische, intimiderende en bedreigende situatie gecreëerd waarin de feiten zijn gepleegd en konden worden gepleegd. Er is derhalve sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Alle drie de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde
Op 16 juli 2019 fietste aangever [persoon 3] over de Kievitstraat in Amsterdam. Hij werd nageroepen en uitgescholden door een groep jongens. Toen hij hen daarop aansprak, werd hij vastgepakt en met de vuist in het gezicht geslagen. Vervolgens werd hij geduwd, kreeg hij vuistslagen en een harde trap tegen zijn onderlichaam.
Van het incident zijn duidelijke camerabeelden. Hierop wordt verdachte herkend. Verdachte heeft verklaard dat hij bij het incident betrokken was. Hij probeerde een ruzie tussen een jongen en een oudere man te sussen. Deze verklaring is kennelijk leugenachtig. Op de beelden is namelijk te zien dat aangever een harde klap krijgt van medeverdachte [medeverdachte 2] en dat verdachte hem daarna een vuistslag tegen het hoofd geeft. Vervolgens geeft verdachte hem nog een trap en een vuistslag. Ondertussen wordt hij vastgehouden door medeverdachte [medeverdachte 1] . Ook blokkeert medeverdachte [medeverdachte 1] daarbij de vluchtweg voor aangever.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte en de twee medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ieder een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het toegepaste geweld. De ten laste gelegde openlijke geweldpleging kan worden bewezen.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
Aangever [persoon 4] , een rij-instructeur, heeft verklaard dat hij tijdens zijn werk op 2 juli 2019 is beroofd van zijn ketting. Hij zat die dag samen met een leerling, getuige [getuige 3] , in zijn lesauto. Hij had afgesproken met een jongen voor een rijles. De jongen bleek echter geen geld bij zich te hebben, waarop zij afscheid namen. De jongen gaf toen eerst aangever een boks en vervolgens getuige [getuige 3] . Bij het terugtrekken van zijn arm rukte de jongen een van de gouden kettingen van de nek van aangever, waarna hij ervandoor ging. Aangever en getuige [getuige 3] zijn toen naar hem op zoek gegaan en zagen hem toen bij een coffeeshop. Toen de jongen hen in de gaten kreeg, is hij de coffeeshop uitgerend. Aangever is nog achter hem aangegaan, maar is de jongen uiteindelijk kwijt geraakt. Getuige [getuige 3] heeft het verhaal van aangever bevestigd. Op de beelden van de coffeeshop wordt de jongen vervolgens herkend als verdachte.
Op grond van het voorgaande, kan de ten laste gelegde ‘kettingrukkerij’ worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde
De raadsman heeft zich ten aanzien van zaak A op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Verdachte ontkent dat hij boven is geweest en goederen heeft gestolen. Dit wordt bevestigd door de verklaring van getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris, waarin zij heeft verklaard dat verdachte niet boven is geweest. Ook is niet gebleken dat de goederen daadwerkelijk die avond zijn weggenomen. Het zou kunnen dat de goederen al eerder zijn weggenomen. Uit het dossier blijkt tot slot niet dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de vernielingen.
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde
Uit de camerabeelden blijkt niet dat verdachte aangever heeft geslagen. Uit de beelden blijkt wél dat verdachte een schop heeft uitgedeeld. Verdachte heeft dit ook bekend. Dat kan dan ook worden bewezen.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
Verdachte heeft verklaard dat hij niet de ketting van de nek van aangever heeft gerukt, maar dat aangever boos op hem werd toen hij geen geld bij zich bleek te hebben voor de rijles. Verdachte werd bang door de boze reactie van aangever en is om die reden weggerend. Nu dit een aannemelijke verklaring betreft, ontbreekt de overtuiging en moet verdachte worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Ten aanzien van zaak A
Betrouwbaarheid van de verklaringen
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat in de door [persoon 1] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] afgelegde verklaringen zowel innerlijk als ten opzichte van elkaar op detailniveau verschillen bestaan. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen maakt deze verklaringen op zichzelf echter niet onbetrouwbaar en onbruikbaar. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen in hoofdlijnen overeenkomen, met name waar deze betrekking hebben op het doorzoeken van de woning en op de aangerichte vernielingen in de woning. De rechtbank merkt hierbij op dat [persoon 1] daarover ook telkens consistent heeft verklaard. De rechtbank zal de verklaringen dan ook niet uitsluiten van het bewijs. De rechtbank houdt wel rekening met het feit dat zowel [persoon 1] als de getuigen die avond onder invloed waren van lachgas en mogelijk ook een joint hadden gerookt.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 en 3 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat de diefstal met geweld van de iPhone en de vernieling van de woning
nietwettig en overtuigend zijn bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
Aangever [persoon 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij van achteren door [medeverdachte 4]
(de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 4] )is benaderd en dat zijn telefoon door die [medeverdachte 4] uit zijn handen is gegrist. Vervolgens is [medeverdachte 2]
(de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2] )tussenbeide gekomen en heeft [medeverdachte 2] aangever een vuistslag in het gezicht gegeven. Aangever [persoon 1] heeft deze gang van zaken bij de rechter-commissaris bevestigd. [persoon 1] verklaart dus niets over een eventuele rol van verdachte bij de diefstal. Uit de rest van het dossier blijkt ook niet dat verdachte enige rol heeft gehad bij het wegnemen van de telefoon of het aanwenden van geweld tegen aangever [persoon 1] .
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde blijkt uit de verklaringen van getuige [getuige 1] dat [medeverdachte 4]
(de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 4] )een fles wijn tegen de muur heeft gegooid. Dit wordt bevestigd door de filmpjes die die avond in de woning zijn gemaakt en waarvan een beschrijving in het dossier is opgenomen. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte een fles heeft gegooid of anderszins vernielingen heeft aangericht.
De rechtbank is van oordeel dat ook niet is bewezen dat verdachte met zijn aanwezigheid in de woning een dusdanige bijdrage heeft geleverd aan de diefstal met geweld van de iPhone of de vernielingen, dat hij als medepleger kan worden aangemerkt. Het louter aanwezig zijn bij en/of het zich niet distantiëren van een door een ander gepleegde vernieling of diefstal, en zelfs het louter instemmen met die vernieling of diefstal is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen.
Nu de rechtbank van oordeel is dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal met geweld van de iPhone 6 en de ten laste gelegde vernielingen zal verdachte van deze feiten worden vrijgesproken.
Ten aanzien van onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat de diefstal van de goederen uit de woning wel is bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Uit zowel de verklaringen van [persoon 1] als die van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] volgt dat verdachte en drie medeverdachten, in wisselende samenstellingen, op de eerste en tweede verdieping zijn geweest. [persoon 1] heeft verklaard dat hij hen daar heeft zien rondkijken en dat zij kasten hebben doorzocht. Ook heeft hij verklaard dat goederen werden klaargelegd om meegenomen te worden. Zo zag hij op enig moment op de meterkast in de gang een doosje met twee oude mobiele telefoons, één van zijn vader en één van hemzelf. Hij heeft het doosje toen verstopt onder zijn dekbed. Het doosje bleek later alsnog te zijn verdwenen. Eén van deze telefoons is later in de woning van de broertjes [naam medeverdachte 2 en 3] teruggevonden. Op een filmpje van de bewuste avond is ook te horen dat verdachte zegt “ik kom hier niet voor niets”, terwijl hij een doos uit een kast pakt. Ook medeverdachte [medeverdachte 2] zou hebben gezegd “ik moet iets hebben hier, ik moet geld hebben”, terwijl hij kasten doorzocht. Dat er daarbij ook daadwerkelijk goederen zijn weggenomen, blijkt uit de aangifte van [persoon 2] .
De rechtbank is van oordeel dat deze handelingen van verdachte en zijn medeverdachten, namelijk het doorzoeken van kasten en het klaarzetten van goederen, zo zeer zijn gericht op het wegnemen van goederen, dat niet anders kan dan dat zij die goederen daadwerkelijk hebben weggenomen. Dat de goederen vervolgens niet zijn teruggevonden doet daar niet aan af.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek op de zitting leidt de rechtbank ten aanzien van het medeplegen het volgende af. Verdachte is samen met zijn medeverdachten in het huis in [plaats] aanwezig. Zij zijn in wisselende samenstellingen naar boven gegaan en hebben daar kasten doorzocht en leeggehaald. Aan de hand van het dossier is niet vast te stellen wie welke handelingen heeft uitgevoerd en dus welke handelingen verdachte heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in onderhavige casus echter niet van belang. De handelingen van zowel verdachte als medeverdachten bestonden uit het doorzoeken van kasten en goederen. Deze rollen zijn inwisselbaar geweest.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende, zij het een stilzwijgende, nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Op grond van de aangifte, de camerabeelden en de (deels) bekennende verklaring van verdachte op de zitting is de rechtbank van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3.2.
Ten aanzien van zaak B
De rechtbank is van oordeel dat het in zaak B ten laste gelegde kan worden bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft op de zitting ontkend dat hij de ketting van de nek van aangever heeft gerukt. Hij heeft verklaard dat hij is gaan rennen, omdat aangever boos werd en achter hem aan kwam. Deze alternatieve lezing vindt – anders dan de verklaring van aangever – op geen enkele wijze steun in het dossier en is ook anderszins niet aannemelijk geworden. De rechtbank schuift deze verklaring daarom terzijde en komt op basis van de aangifte, de verklaring van getuige [getuige 3] en de camerabeelden van de coffeeshop tot een bewezenverklaring van het onder zaak B ten laste gelegde.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage 2vervatte bewijsmiddelen – waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A, onder 2
op 17 juli 2019 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning aan de [adres 2] gelegen
- telefoons en
- geldbedragen en
- horloges en
- sieraden en
- zonnebrillen en
- sleutels
toebehorende aan [persoon 2] ;
Ten aanzien van zaak A, onder 4
op 16 juli 2019 te Amsterdam, op de kruising Kievitstraat-Fazantweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon 3] , welk geweld bestond uit het slaan en schoppen tegen het gezicht en lichaam van voornoemde [persoon 3] ;
Ten aanzien van zaak B
op 2 juli 2019 te Amsterdam, op de Westerduinenstraat, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gouden ketting, toebehorende aan [persoon 4] , welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen voornoemde [persoon 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond, dat verdachte de ketting van de hals van voornoemde [persoon 4] heeft getrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
Naar aanleiding van de conclusies van de psycholoog in het psychologisch onderzoek zag de reclassering mogelijkheden om met een groot pakket aan bijzondere voorwaarden de kans op recidive bij verdachte in te perken. Verdachte is op 1 april 2020 geschorst en heeft daarmee een kans gekregen. Verdachte heeft zich echter niet begeleidbaar opgesteld en hij heeft de bijzondere voorwaarden meerdere keren overtreden. Het uitgebreide plan van aanpak heeft niet het beoogde effect gehad en pedagogische beïnvloeding is niet mogelijk gebleken. Toepassing van het adolescentenstrafrecht en het vorderen van bijzondere voorwaarden is daarmee een gepasseerd station.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast, zoals door de psycholoog is geadviseerd. Verdachte staat open voor begeleiding, dit blijkt ook uit het verloop van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
De raadsman stelt voor om aan verdachte een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd. Verdachte is bereid aan een toezicht mee te werken.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten ernstig misgedragen door onuitgenodigd naar het huis van de 15-jarige [persoon 1] te rijden om daar vervolgens – zonder toestemming en na herhaaldelijk te zijn verzocht daarmee te stoppen – in de woning rond te struinen, kasten te doorzoeken en spullen te verplaatsen. Ook werden er die nacht flessen whisky en wijn tegen de muur kapot gegooid en is de telefoon van [persoon 1] gestolen, waarbij hij ook nog een aantal rake klappen heeft gekregen. Verdachte wordt weliswaar alleen veroordeeld voor de diefstal van de spullen uit de woning, maar de ernst van deze diefstal wordt gekleurd door de context waarin deze heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft zich totaal geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen voor [persoon 1] of diens vader, [persoon 2] , die de volgende dag heeft moeten constateren dat vreemden – in zijn afwezigheid – zijn woning hebben doorzocht en daarbij zijn eigendommen hebben meegenomen.
Daarnaast heeft verdachte een gouden ketting gestolen door deze hardhandig van de nek van het slachtoffer te rukken. Ook daarmee heeft hij laten zien geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
Tot slot heeft hij zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging en daarmee gezorgd voor gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer, maar ook de bewoners uit de betreffende buurt die dit geweld hebben moeten aanschouwen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 19 juni 2020. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten met geweld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychologisch Pro Justitia rapport van 22 januari 2020 opgemaakt door T. Smits, GZ-psycholoog. De rapporteur geeft hierin onder meer het volgende aan:
Bij betrokkene is sprake van zwakbegaafdheid, ADHD (executieve functieproblemen) en een normoverschrijdend-gedragsstoornis. Tevens wordt de persoonlijkheidsontwikkeling bedreigd en is er sprake van een stoornis in cannabisgebruik, matig van ernst.
Betrokkene is moeilijk in staat afstand te nemen van groepsdruk en heeft de neiging voor anderen op te komen en zich te laten beïnvloeden. Daarnaast komt uit het onderzoek naar voren dat betrokkene impulsief reageert, onvoldoende oog heeft voor de consequenties van zijn gedrag en zich moeilijk kan verplaatsen in anderen. De normen van de groep staan voorop. Onderzoeker adviseert hem het vierde feit in een verminderde mate toe te rekenen. Het is aannemelijk dat betrokkene met zijn pathologie in deze omstandigheden onvoldoende bij machte was tot alternatief gedrag te komen.
Vanuit de klinische inschatting komt naar voren dat betrokkene als cognitief zwakke en impulsieve jongen, die sterk gericht is op zijn eigen behoeftes en aanzien binnen de groep, een verhoogde kans heeft opnieuw te recidiveren in antisociaal gedrag. Dit kan ook leiden tot uitingen van geweld. Betrokkene toont wel enige motivatie voor behandeling/begeleiding, maar heeft dat tot dusver niet vol kunnen houden.
Betrokkene heeft diverse ontwikkelingsstadia nog onvolledig doorlopen; zijn eigen identiteit is sterk onrijp, hij kan in sociale contacten moeilijk zijn grenzen bewaken en hij heeft weinig mogelijkheden zijn vrije tijd op een zinvolle en prettige wijze invulling te geven. Vanuit zijn pathologie kan hij zijn eigen gedrag nog nauwelijks organiseren of sturen. Gezien zijn kalenderleeftijd en de voorzichtige ontwikkeling in het afgelopen jaar kan hier nog groei in worden verwacht. Een andere bejegening zal hem snel overvragen en bovendien behoeft zijn ontwikkeling middels een zeer intensieve bejegening gestimuleerd te worden. Derhalve wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen.
De reclassering heeft zich in het rapport van 12 maart 2020 aangesloten bij het advies van de psycholoog ten aanzien van toepassing van het adolescentenstrafrecht. Daarnaast heeft de reclassering bijzondere voorwaarden geschetst.
Uit het voortgangsverslag van 30 juni 2020 blijkt dat verdachte zich niet aan de gestelde voorwaarden heeft gehouden. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen en is niet open, aldus de reclassering. Op de zitting is gebleken dat verdachte open staat voor een toezicht, maar ook dat hij hulp liever alleen ontvangt als hij daar zelf om vraagt.
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 20 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven. Met de deskundige en de reclassering ziet de rechtbank in de persoon van de verdachte aanleiding om recht te doen overeenkomstig de bepalingen van het jeugdstrafrecht.
Verdachte functioneert op een licht verstandelijk beperkt niveau en kan zijn gedrag lastig reguleren. Ook is sprake van een achterstand in zijn (persoonlijkheids)ontwikkeling. Verdachte zal op korte termijn vader worden en hij wil een goede vader zijn voor zijn kind. De rechtbank acht het daarom des te meer van belang dat verdachte intensief wordt aangestuurd en begeleid zal worden om de nodige stappen te zetten. De rechtbank verwacht dat het programma in een JJI daarvoor bij uitstek geschikt zal zijn.
Met de deskundige en de reclassering heeft de rechtbank de indruk dat pedagogische beïnvloeding van verdachte tot de mogelijkheden behoort en dat hij daarbij gebaat zal zijn. Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat het toepassen van het adolescentenstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte als ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht.
Oriëntatiepunten
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht jeugd (LOVS). Bij openlijke geweldpleging tegen personen is het uitgangspunt een taakstraf van 40 uren of een dienovereenkomstige jeugddetentie. Bij diefstal uit een woning past volgens de oriëntatiepunten een taakstraf van 120 uren dan wel een dienovereenkomstige jeugddetentie. Voor een diefstal met geweld (straatroof) wordt een taakstraf van 120 uren dan wel een dienovereenkomstige jeugddetentie passend geacht.
Jeugddetentie
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van wat door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de strafbare feiten die verdachte heeft gepleegd niet kan worden volstaan met het opleggen van een andere straf dan een jeugddetentie van forse duur. Weliswaar noemen de LOVS oriëntatiepunten taakstraffen, maar dat zijn vertrekpunten voor straffen gepleegd door first-offenders. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het feit dat de diefstal uit de woning en de openlijke geweldpleging samen met anderen zijn gepleegd, en vooral ook met het feit dat verdachte reeds eerder voor dergelijke feiten is veroordeeld en dat hij in een proeftijd liep.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden in dit geval niet de juiste reactie is. Daarbij overweegt de rechtbank ook dat de vriendin van verdachte zwanger is en dat de rechtbank hoopt dat verdachte de motivatie om zijn leven te veranderen haalt uit de gewijzigde persoonlijke levensomstandigheden. De rechtbank zal dan ook volstaan met het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest. Bovendien verwacht de rechtbank dat verdachte in het kader van pedagogische beïnvloeding méér gebaat is bij een langere jeugddetentie dan een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Vordering tot schadevergoeding van [persoon 1] (zaak A onder 1)
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 160,- aan vergoeding van materiële schade en € 17.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zoverre deze ziet op de materiële schade. De telefoon is namelijk teruggegeven aan de benadeelde partij. Hij heeft aldus geen materiële schade geleden. De immateriële schade moet hoofdelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente. Ook moet de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen in verband met de bepleitte vrijspraak. Subsidiair moet de benadeelde partij niet ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van de diefstal met geweld van de telefoon is de vordering tot schadevergoeding niet toewijsbaar. Ter onderbouwing van de immateriële schade heeft de benadeelde partij aangegeven dat hij nog lange tijd angstig is geweest. Hij vermeed de woning van zijn vader en hij voelde zich enorm schuldig tegenover zijn vader. In zoverre al kan worden gezegd dat deze schade een voldoende rechtstreeks gevolg is van de strafbare feiten die door verdachte zijn gepleegd, komt dit soort schade (geestelijk letsel) in beginsel alleen voor toewijzing in aanmerking als is gebleken dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Dat betekent dat sprake moet zijn van méér dan een ‘normaal’ psychisch onbehagen (zoals angst of schaamte). Daarvan is niet gebleken. De benadeelde partij zal daarom ook ten aanzien van de verzochte immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
8.2.
Vordering tot schadevergoeding van [persoon 2] (zaak A onder 2 en 3)
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 1.950,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Uit de onderbouwing is aannemelijk geworden dat de schade een direct gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. Het volledige bedrag kan worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen in verband met de bepleitte vrijspraak. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de schade onvoldoende onderbouwd. De benadeelde vordert verlies van inkomen en heeft wel een contract meegestuurd, maar daar verder geen uitleg bij gegeven. Het is de rechtbank zonder nadere toelichting niet duidelijk waarom de benadeelde enkele dagen niet heeft kunnen werken, wat hij hierover voor afspraken heeft gemaakt met zijn opdrachtgever, of hij deze dagen niet op een later moment heeft kunnen inhalen, etc. De benadeelde is niet op de zitting verschenen, zodat de rechtbank hem hierover ook geen vragen heeft kunnen stellen. De zaak aanhouden om alsnog nadere informatie te krijgen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 77c, 141, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in
zaak A onder 1 en 3ten laste gelegde
niet bewezenen
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in
zaak A onder 2 en 4 en in zaak Bten laste gelegde
bewezen,zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, onder 2:
diefstal door een of meer verenigde personen;
Ten aanzien van zaak A, onder 4:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Ten aanzien van zaak B:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 16 juli 2020.
[...]