ECLI:NL:RBAMS:2020:3763

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
13/248344-19 (A), 13/301105-19 (B) en 13/229272-19 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal met geweld en vernieling tijdens een huisfeest, met vrijspraak voor andere diefstallen

Op 16 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die betrokken was bij meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met geweld en vernieling tijdens een huisfeest op 17 juli 2019. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/248344-19 (A), 13/301105-19 (B) en 13/229272-19 (C) zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte werd beschuldigd van het in vereniging plegen van diefstal van een telefoon van [persoon 1], waarbij geweld werd gebruikt, en van vernieling van goederen van [persoon 2]. De rechtbank oordeelde dat de diefstal met geweld kon worden bewezen, omdat de verdachte de telefoon uit de handen van [persoon 1] had gegrist en daarbij geweld was gebruikt. De rechtbank achtte het ook bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan vernieling van de woning van [persoon 2]. Echter, de verdachte werd vrijgesproken van de diefstal van goederen uit de woning van [persoon 2] en van de straatroof van [persoon 3], omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij deze feiten. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie van vier maanden op, met aftrek van voorarrest, en verlengde de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn leeftijd en omstandigheden, baat zou hebben bij pedagogische begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/248344-19 (A), 13/301105-19 (B) en 13/229272-19 (C) (Promis)
Datum uitspraak: 16 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1]

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 juli 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder parketnummers 13/248344-19, 13/301105-19 en 13/229272-19 zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.K.A. van den Bos, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A
1. diefstal met geweld in vereniging van een telefoon (iPhone 6) van [persoon 1] op 17 juli 2019 te [plaats] , welk geweld heeft bestaan uit het uit de handen grissen van de telefoon en het stompen van [persoon 1] ;
2. diefstal in vereniging van goederen van [persoon 2] uit zijn woning op 17 juli 2019 te [plaats] ;
3. vernieling in vereniging van goederen van [persoon 2] op 17 juli 2019 te [plaats] ;
4. voorhanden hebben van vier stuks professioneel vuurwerk op 14 oktober 2019 te Amsterdam;
Ten aanzien van zaak B
diefstal in vereniging met geweld van een tas van [persoon 3] op 13 december 2019 te Amsterdam, welk geweld heeft bestaan uit het trekken aan [persoon 3] en het hem slaan (al dan niet met een knuppel);
subsidiair ten laste gelegd als het medeplegen van mishandeling;
Ten aanzien van zaak C
diefstal met (bedreiging met) geweld van een postpakket van PostNL en/of Otto op 11 mei 2019 te Amsterdam, welk (bedreiging met) geweld heeft bestaan uit het met gebalde vuist voor de pakketbezorger ( [persoon 4] ) gaan staan, het zeggen van de woorden: “Geef mij het pakket anders geef ik je een paar klappen” en het rukken van dit postpakket uit de handen van de pakketbezorger.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde:
Verdachte was die avond in [plaats] aanwezig. Dit blijkt uit zijn verklaring op de zitting en uit de verklaringen van aangever [persoon 1] en de getuigen. Verdachte wordt door aangever en getuige [getuige 1] [verdachte] genoemd en hij maakt gebruik van het Instagramaccount [naam instagramaccount] De gebruiker van dit account wordt door wijkagent herkend als zijnde verdachte. Naast verdachte waren nog vijf andere jongens aanwezig.
Door aangever [persoon 1] is gezien dat medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en de broertjes [naam medeverdachte 3 en 4] , in wisselende samenstellingen, op de eerste en tweede verdiepingen rondstruinen. Hij heeft deze jongens kasten zien doorzoeken en hij ziet dat de inhoud van de kasten eruit is gehaald. Hij ziet dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 3 en 4] daadwerkelijk kasten doorzoeken. Medeverdachte [naam medeverdachte 3 en 4] weigert naar beneden te gaan en zegt “Nee, ik moet iets hebben hier ik moet geld hebben”. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bevestigen dat een aantal jongens naar boven zijn gegaan. Daarnaast heeft aangever verklaard dat ook beneden spullen zijn doorzocht, verplaatst en meegenomen. Dit blijkt tevens uit het filmpje van die avond. Uit de aangifte van [persoon 2] blijkt dat meerdere spullen zijn weggenomen. Niemand heeft gezien hoe de goederen zijn weggenomen en de goederen zijn bij geen van de verdachten aangetroffen. Gelet op het voorgaande staat echter vast dat die avond goederen zijn weggenomen.
Aangever [persoon 1] heeft verklaard dat hij op een bepaald moment glasgerinkel heeft gehoord. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren beiden dat er flessen wijn en whisky tegen de muur zijn gegooid. Verdachte heeft verklaard dat hij een wijnfles heeft gegooid. Dit wordt bevestigd door de verklaringen van getuige [getuige 1] . Aangever heeft verklaard dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] een filmpje van de vernieling bekijken op hun telefoon. Op een van de filmpjes is te zien dat verdachte zegt “what the fuck gebeurt hier, ik moet mijn veiligheidsbril op” en vervolgens daadwerkelijk een veiligheidsbril opzet waarna hij zegt “het lekt, het drupt, het ruikt”. Aangever [persoon 2] heeft verklaard dat toen hij de woning binnenkwam hij een sterke wijngeur rook, dat hij overal glasscherven zag liggen en dat een schilderij vernield op de grond lag. Op de muur en de schouw zitten wijnvlekken en het stucwerk en het plafond zijn beschadigd. Gelet op het voorgaande staat vast dat die avond vernielingen zijn gepleegd.
Aangever [persoon 1] heeft verklaard dat hij van achteren werd benaderd door verdachte en dat verdachte vervolgens zijn telefoon, een iPhone 6, ui zijn hand trekt. Wanneer aangever zijn telefoon probeert terug te pakken komt medeverdachte [naam medeverdachte 3 en 4] tussenbeide. Medeverdachte zegt op dreigende toon “je moet hem niet aanraken”, waarna hij aangever een vuistslag op zijn voorhoofd, een stoot op zijn handen en een vuistslag op zijn rechter oogkas geeft. Aangever heeft dit bij de rechter-commissaris opnieuw verklaard. Getuige [getuige 1] heeft bevestigd dat de telefoon van [persoon 1] is weggenomen. De telefoon is vervolgens bij een huisdoorzoeking bij medeverdachte [medeverdachte 3] en zijn broer [medeverdachte 4] aangetroffen. Vaststaat dat de telefoon is weggenomen en dat het geweld is toegepast om de vlucht mogelijk te maken en het bezit van de telefoon te verzekeren.
Het wegnemen van goederen en de vernielingen hebben alleen kunnen plaatsvinden in de totale chaos die die nacht in de woning door verdachte en zijn medeverdachten is gecreëerd. Door de chaos is niet precies te reconstrueren wie welke uitvoeringshandeling heeft verricht. Dat is echter ook niet van belang, omdat verdachte en medeverdachten als groep hebben gehandeld. Zij zijn gezamenlijk naar de woning gegaan en zij zijn ook gezamenlijk vertrokken. In de woning hebben de jongens als groep gehandeld en alleen door zo te handelen heeft de diefstal kunnen plaatsvinden. Uit de filmpjes blijkt ook dat de vernielingen door meerdere personen als groep zijn aangericht. Er is gefilmd en opgejut, er zijn flessen gepakt, afgepakt en gegooid. Door het creëren van deze chaos, hebben verdachte en medeverdachten een actieve bijdrage geleverd aan het geheel. Als groep hebben zij de chaotische, intimiderende en bedreigende situatie gecreëerd waarin de feiten zijn gepleegd en konden worden gepleegd. Er is derhalve sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Alle drie de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
In de slaapkamer van verdachte zijn vier stuks professioneel vuurwerk aangetroffen. Voor particulieren is het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk strafbaar gesteld in artikel 1.2.2, derde lid, van het Vuurwerkbesluit. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Het subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen.
Ten aanzien van zaak B
Op 13 december 2019 werd aangever [persoon 3] overvallen op straat toen hij in een auto zat te wachten op zijn vrienden. Hij werd door drie jongens in een auto aangesproken. Deze jongens reageerden vervolgens agressief en stapten uit hun auto. Zelf stapte hij ook uit en werd toen door twee jongens vastgepakt en geslagen. De jongen die achterin de auto zat, sloeg hem daarbij met een stok op zijn hoofd. Getuige [getuige 3] heeft het op een afstand zien gebeuren en bevestigt de verklaring van aangever. Ook wijst hij verdachte aan als de persoon die met de knuppel op het hoofd van aangever sloeg. Daarnaast is er de verklaring van de verbalisant die een bult op het hoofd van aangever heeft geconstateerd.
Verdachte heeft verklaard dat hij via Snapchat door ene [getuige 3]
(de rechtbank begrijpt: getuige [getuige 3] )naar de plek zou zijn gelokt. Ter plaatse zag zijn vriend in de auto van aangever een knuppel en een mes. Uit angst om te worden beroofd, zou hij de knuppel hebben gepakt. Zijn vriend heeft aangever geduwd en het mes en de rugzak gepakt, waarna ze zijn wegreden.
Het alternatieve scenario dat verdachte heeft geschetst, is volstrekt ongeloofwaardig. Getuige [getuige 3] verklaart dat hij helemaal geen Snapchat-account meer heeft. Aangever heeft dit ook bevestigd. Beiden ontkennen bovendien dat zij een knuppel of mes bij zich hadden. Het ligt ook niet voor de hand dat aangever helemaal alleen in de auto achterblijft als hij van plan is om verdachte te beroven.
Ook als aangever wél een knuppel en een mes in zijn auto had liggen, dan nog was er geen reden voor aangever en zijn vrienden om uit hun auto te stappen, aangever vast te houden, te slaan en zijn spullen te stelen. Ze hadden immers gewoon weg kunnen rijden.
Verdachte komt geen beroep op noodweer toe, omdat geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding vanuit de aangever. Nu geen sprake is geweest van een noodweersituatie, komt aan verdachte ook geen beroep op noodweerexces toe.
De ten laste gelegde diefstal met geweld kan daarom worden bewezen.
Ten aanzien van zaak C
Aangever [persoon 4] , pakketbezorger bij PostNL, heeft verklaard dat een onbekende jongen een postpakket uit zijn handen heeft gerukt. Die persoon heeft daarbij zijn gebalde vuist vlakbij het gezicht van aangever gehouden. Aangever heeft foto’s van de jongen gemaakt, waarop de jongen is herkend als verdachte.
Verdachte heeft eerst op de zitting deze verklaring afgelegd, ruim een half jaar na zijn eerste verhoor. Op dit moment is het niet mogelijk deze verklaring te verifiëren, maar dat is ook niet noodzakelijk. Deze verklaring kan als onbetrouwbaar terzijde worden geschoven. Daartoe is van belang dat verdachte heeft verklaard dat hij het pakket heeft besteld, maar daarbij een valse naam en een vals adres heeft gebruikt, zonder dat hij daarvoor een aannemelijke verklaring heeft kunnen geven.
Gelet op het voorgaande, kan de ten laste gelegde beroving worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaak A onder 1 ten laste gelegde
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de diefstal met geweld. [persoon 1] heeft weliswaar verklaard dat verdachte degene is die de telefoon uit zijn handen heeft gepakt, maar deze verklaring wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Verder verklaart noch [persoon 1] , noch de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] dat verdachte degene is die een klap of stomp heeft uitgedeeld.
Dat verdachte op het moment van de diefstal in de gang stond, maakt nog niet dat kan worden gesproken van medeplegen. Dat geldt ook voor het gooien van de fles wijn. Daaruit volgt niet dat ook sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het wegnemen van de telefoon. Verdachte heeft geen bijdrage geleverd en kan dus niet als medepleger worden gezien.
Ten aanzien van zaak A onder 2 ten laste gelegde
Ook ten aanzien van de diefstal van de goederen uit de woning heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft ontkend dat hij goederen heeft weggenomen. Uit de verklaringen blijkt dat verdachte niet boven is geweest. Ook blijkt daaruit niet dat hij beneden zoekend heeft rondgekeken. Er zijn ook geen goederen aangetroffen bij verdachte. Verdachte kan niet als medepleger aan de diefstal worden aangemerkt, omdat hij hieraan geen significante bijdrage heeft geleverd. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen.
Ten aanzien van zaak A onder 3 ten laste gelegde
De raadvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de bekennende verklaring van verdachte de vernieling kan worden bewezen.
Ten aanzien van zaak A onder 4 ten laste gelegde
Verdachte heeft bekend het vuurwerk in huis te hebben gehad, maar hij was zich er niet van bewust was dat het illegaal vuurwerk betrof.
Ten aanzien van zaak B
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken dan wel moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De verklaring van getuige [getuige 3] is ongeloofwaardig en kan daarom niet als bewijs worden gebruikt. Verdachte is door [getuige 3] naar het industrieterrein gelokt, omdat hij nog een appeltje te schillen had met verdachte. Toen verdachte daar met zijn vrienden aankwam, had hij het idee dat hij beroofd zou gaan worden. Zijn vriend zag namelijk een knuppel en mes in de auto liggen, waarop verdachte die knuppel heeft gepakt. Dat heeft hij van meet af aan verklaard. Verdachte heeft niet met de knuppel geslagen. Hij heeft de knuppel in de auto gelegd, waarna hij en zijn vrienden zijn weggegaan. Alleen getuige [getuige 3] verklaart dat verdachte zou hebben geslagen, hetgeen hij zou hebben gezien van 50 meter afstand. Aangever zelf heeft het niet gezien. Voor het slaan met de knuppel is dan ook onvoldoende bewijs.
Gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken, komt verdachte ten aanzien van het wegnemen van de knuppel een beroep op noodweer toe. Hij was immers bang dat hij daarmee zou worden aangevallen.
Voor zover de rechtbank verdachte als medepleger schuldig acht aan de geweldshandelingen (gepleegd door de andere jongens), komt aan verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toe. Het zien van de knuppel en het mes heeft namelijk een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt bij verdachte. Hij was ervan overtuigd dat hij beroofd zou worden.
Ten aanzien van zaak C
Verdachte heeft bekend een pakketje te hebben besteld en dit te hebben weggenomen, maar hij ontkent daarbij geweldshandelingen te hebben gebruikt. Hij heeft verklaard dat hij het pakket zelf uit de bus van de pakketbezorger heeft gepakt. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat het dossier wel degelijk voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat, dan verzoekt de raadsvrouw om aangever te horen als getuige. Het is voor de verdediging van belang de aangever als getuige te horen, omdat verdachte de geweldshandelingen ontkent en aangever redenen heeft niet naar waarheid te verklaren.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Ten aanzien van zaak A
Ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde
Betrouwbaarheid van de verklaringen
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat in de door [persoon 1] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] afgelegde verklaringen zowel innerlijk als ten opzichte van elkaar op detailniveau verschillen bestaan. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen maakt deze verklaringen op zichzelf echter niet onbetrouwbaar en onbruikbaar. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen in hoofdlijnen overeenkomen, met name waar deze betrekking hebben op het doorzoeken van de woning en op de aangerichte vernielingen in de woning. De rechtbank merkt hierbij op dat [persoon 1] daarover ook telkens consistent heeft verklaard. De rechtbank zal de verklaringen dan ook niet uitsluiten van het bewijs. De rechtbank houdt wel rekening met het feit dat zowel [persoon 1] als de getuigen die avond onder invloed waren van lachgas en mogelijk ook een joint hadden gerookt.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft aangever [persoon 1] tegenover de politie verklaard dat hij van achteren door [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: verdachte)is benaderd en dat zijn telefoon door die [verdachte] uit zijn handen is gegrist. Vervolgens is [medeverdachte 3]
(de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 3] )tussen beiden is gekomen en hij geeft aangever een vuistslag in het gezicht. Aangever heeft deze gang van zaken bij de rechter-commissaris bevestigd. Getuige [getuige 1] heeft bevestigde dat de telefoon van [persoon 1] is weggenomen en dat [persoon 1] door [medeverdachte 3] is geslagen.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte de telefoon van [persoon 1] heeft weggenomen en dat het door medeverdachte aangewende geweld daarmee verband hield. Verdachte had de telefoon vast toen [persoon 1] deze telefoon probeerde terug te pakken. In reactie daarop heeft medeverdachte hem een stoot gegeven.
De rechtbank is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de diefstal in vereniging met geweld van de iPhone.
Vrijspraak ten aanzien van onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde diefstal van de goederen uit de woning
nietkan worden bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier volgt dat verdachte niet op één van de bovenste verdiepingen is geweest. Ook is niet gezien dat hij beneden kasten heeft doorzocht of anderszins handelingen heeft verricht die erop duiden dat hij betrokken was bij de diefstal van de goederen uit de woning.
De rechtbank is verder van oordeel dat ook niet kan worden gezegd dat verdachte met zijn aanwezigheid in de woning een dusdanige bijdrage heeft geleverd aan de diefstal van de goederen, dat hij om die reden als medepleger kan worden aangemerkt. Dat verdachte wel wordt veroordeeld voor de vernielingen zoals hierna wordt uiteengezet, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank staan de gepleegde vernielingen los van het besluit van kennelijk enkele van de aanwezigen om ook daadwerkelijk goederen mee te nemen.
Nu de rechtbank van oordeel is dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal uit de woning zal verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte, de verklaringen van getuige [getuige 1] en de camerabeelden, is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde vernieling van de woning kan worden bewezen, zoals vermeld in rubriek 4.
Ten aanzien van zaak A onder 4
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte, in samenhang bezien met het overige bewijs dat in bijlage II is opgenomen, vindt de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van illegaal vuurwerk, zoals vermeld in rubriek 4.
3.3.2.
Vrijspraak ten aanzien van zaak B
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal met geweld (primair) of de mishandeling (subsidiair) van [persoon 3] .
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat kan worden getwijfeld aan de verklaringen van aangever en getuige [getuige 3] . Deze verklaringen komen, zowel op zichzelf als ten opzichte van elkaar, op belangrijke punten niet overeen. De rechtbank vindt deze verklaringen daarom onvoldoende betrouwbaar. Op basis van de overige bewijsmiddelen in het dossier, kan de rechtbank vaststellen dat aangever die dag letsel aan zijn hoofd heeft opgelopen, dat zijn tas is weggenomen en dat verdachte daarbij aanwezig was. De rechtbank kan echter niet vaststellen wat er precies is gebeurd, welke rol verdachte daarbij heeft gehad en wat de aanleiding van dit incident is geweest.
Nu niet kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de diefstal met geweld, zal hij van dit feit worden vrijgesproken.
3.3.3.
Voorwaardelijk verzoek en afsplitsing van zaak C
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen
De raadsvrouw heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van aangever [persoon 4] .
De rechtbank is van oordeel dat de noodzaak bestaat om de aangever als getuige te horen.
Gelet op het voorgaande, zal zaak C worden afgesplitst van deze zaak en zal in die zaak interlocutoir vonnis worden gewezen.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen - waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat - bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A, onder 1
op 17 juli 2019 te [plaats] in een woning gelegen aan de [adres 2] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon (merk iPhone 6), toebehorende aan [persoon 1] , welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen voornoemde [persoon 1] , gepleegd met het oogmerk om het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader
- die telefoon uit de handen van voornoemde [persoon 1] hebben gegrist en
- vervolgens voornoemde [persoon 1] in zijn gezicht hebben gestompt;
Ten aanzien van zaak A, onder 3
op 17 juli 2019 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk
- één fles wijn en
- één muur in een woonkamer en
- een plafond in een woonkamer en
- een schouw in een woonkamer en
- de vloer/laminaat in een woonkamer en
- een lamp en
- een bank en
- een printer en
dat aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [persoon 2] , heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt;
Ten aanzien van zaak A, onder 4
op 14 oktober 2019 te Amsterdam, al dan niet opzettelijk, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, 4 stuks, knalvuurwerk (Super Cobra 6) voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen toepassing van het adolescentenstrafrecht. Ondanks het feit dat de reclassering spreekt over aanwijzingen voor de aanwezigheid van een verstandelijke beperking en mogelijkheden van pedagogische beïnvloeding vanuit de thuissituatie, wordt toezicht vanuit de reclassering en bijzondere voorwaarden gericht op pedagogische beïnvloeding niet geadviseerd. Eerdere hulpverlening heeft niet geleid tot enige gedragsverandering. Dit staat haaks op het advies om jeugdstrafrecht toe te passen. Nu het uitgangspunt bij de berechting van jongvolwassenen is de toepassing van het volwassenenstrafrecht, moet ook hier toepassing worden gegeven aan het volwassenstrafrecht.
Nu de reclassering – ondanks overtreding van de schorsingsvoorwaarden en eerder retour gezonden toezicht – nog steeds mogelijkheden ziet in het kader van begeleiding en behandeling van verdachte, neemt de officier het advies tot het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden over.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf moeten de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, zoals door de reclassering geadviseerd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – gelet op het recente advies van de reclassering – bepleit dat het adolescentenstraf wordt toegepast. Verdachte was slechts 18 jaar oud ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Daarbij is mogelijk sprake van een beperkter vermogen op bepaalde gebieden. Ook zijn er aanwijzingen voor een verstandelijke beperking. De reclassering ziet in de thuissituatie van verdachte pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden. Er zijn inderdaad contra-indicaties voor het toepassen van adolescentenstrafrecht, maar de indicaties die pleiten vóór toepassing wegen zwaarder.
De raadsvrouw heeft verzocht een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie geëist. Die eis is volgens haar erg hoog en niet in verhouding met de oriëntatiepunten. Verder heeft de raadsvrouw verzocht een voorwaardelijk deel strafdeel op te leggen en de begeleiding door de heer [persoon 6] van ComeOn als bijzondere voorwaarde op te nemen. Op die manier kan verdachte terug naar school en zijn leven opbouwen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten ernstig misgedragen door onuitgenodigd naar het huis van de 15-jarige [persoon 1] te rijden om daar vervolgens, terwijl zijn medeverdachten het huis rondstruinden op zoek naar spullen om mee te nemen, een fles wijn tegen de muur kapot te gooien. Ook heeft verdachte zich die avond schuldig gemaakt aan de diefstal van de telefoon van [persoon 1] , waarbij zijn medeverdachte hem vervolgens ook nog een aantal rake klappen heeft gegeven. Verdachte heeft zich totaal geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen voor [persoon 1] of diens vader, [persoon 2] , die de volgende dag heeft moeten constateren dat vreemden – in zijn afwezigheid – zijn woning hebben doorzocht en zijn eigendommen hebben vernield.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk. Het voorhanden hebben in een woning van professioneel vuurwerk is erg gevaarlijk. Afgezien van dit brandgevaar, brengt het afsteken van professioneel vuurwerk risico’s met zich, niet slechts voor degene die het vuurwerk afsteken, maar ook voor eventuele omstanders.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 17 juni 2020 gezien. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten met geweld.
Bij de straftoemeting neemt de rechtbank verder in aanmerking de adviezen van Reclassering Nederland van 6 april 2020 en dat van 1 juli 2020. De reclassering adviseert de toepassing van het adolescentenstrafrecht, omdat er volgens haar aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een verstandelijke beperking bij verdachte. Hierdoor is het mogelijk dat hij de gevolgen van zijn handelen niet of onvoldoende overziet. Ook lijken er in de thuissituatie sprake van pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden. Verder wordt geadviseerd aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling, een contactverbod, een locatieverbod en een locatiegebod.
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 18 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven. Met de deskundige en de Reclassering ziet de rechtbank in de persoon van de verdachte aanleiding om recht te doen overeenkomstig de bepalingen van het adolescentenstrafrecht.
Verdachte functioneert op een licht verstandelijk beperkt niveau en kan de gevolgen van zijn gedrag lastig overzien. Met de reclassering heeft de rechtbank de indruk dat pedagogische beïnvloeding van verdachte tot de mogelijkheden behoort en dat hij daarbij gebaat zal zijn. De rechtbank is van oordeel dat het toepassen van het adolescentenstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte als ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht.
Jeugddetentie
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank met geen andere straf worden volstaan dan met een jeugddetentie. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gekeken naar de ernst van het feit en naar straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare (jeugd)zaken.
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van wat door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het feit dat de diefstal met geweld van de telefoon samen met een ander is gepleegd, dat verdachte eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld en dat hij in een proeftijd liep. Gelet op de duur van de voorlopige hechtenis is er naar het oordeel van de rechtbank echter geen ruimte voor het opleggen van nog een voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank zal dan ook volstaan met het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest. Nu de rechtbank wel meerwaarde ziet in de geadviseerde bijzondere voorwaarden zal zij de proeftijd van de vordering tenuitvoerlegging verlengen, zoals vermeld in rubriek 9.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen

8.1.
Vordering tot schadevergoeding van [persoon 1] (zaak A onder 1)
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 160,- aan vergoeding van materiële schade en € 17.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zoverre deze ziet op de materiële schade. De telefoon is namelijk teruggegeven aan de benadeelde partij. Hij heeft aldus geen materiële schade geleden. De immateriële schade moet hoofdelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente. Ook moet de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze veel te hoog is en bovendien ook niet is onderbouwd.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet volgt dat de iPhone van de benadeelde partij is teruggegeven. Dat betekent dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft opgelopen door de bewezenverklaarde diefstal met geweld. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade daarom tot een bedrag van € 160,- toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ter onderbouwing van de immateriële schade heeft de benadeelde partij aangegeven dat hij nog lange tijd angstig is geweest. Hij vermeed de woning van zijn vader en hij voelde zich enorm schuldig tegenover zijn vader. In zoverre al kan worden gezegd dat deze schade een voldoende rechtstreeks gevolg is van de strafbare feiten die door verdachte zijn gepleegd, komt dit soort schade (geestelijk letsel) in beginsel alleen voor toewijzing in aanmerking als is gebleken dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Dat betekent dat sprake moet zijn van méér dan een ‘normaal’ psychisch onbehagen (zoals angst of schaamte). Daarvan is niet gebleken. De benadeelde partij zal daarom ook ten aanzien van de verzochte immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 160,-.
De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
8.2.
Vordering tot schadevergoeding van [persoon 2] (zaak A onder 2 en 3)
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 1.950,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Uit de onderbouwing is aannemelijk geworden dat de schade een direct gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. Het volledige bedrag kan worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat niet kan worden vastgesteld dat de gevorderde schade verband houdt met het bewezenverklaarde feit.
Naar het oordeel van de rechtbank is de schade onvoldoende onderbouwd. De benadeelde vordert verlies van inkomen en heeft wel een contract meegestuurd, maar daar verder geen uitleg bij gegeven. Het is de rechtbank zonder nadere toelichting niet duidelijk waarom de benadeelde enkele dagen niet heeft kunnen werken, wat hij hierover voor afspraken heeft gemaakt met zijn opdrachtgever, of hij deze dagen niet op een later moment heeft kunnen inhalen, etc. De benadeelde is niet op de zitting verschenen, zodat de rechtbank hem hierover ook geen vragen heeft kunnen stellen. De zaak aanhouden om alsnog nadere informatie te krijgen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
8.3.
Vordering benadeelde partij [persoon 3] (zaak B)
De benadeelde partij zal in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 30 juni 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie met parketnummer 13/684020-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 14 september 2018 van de meervoudige strafkamer, waarbij verdachte is veroordeeld tot 120 dagen jeugddetentie, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 71 dagen niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op één jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet – gelet op de huidige persoonlijke situatie – meerwaarde in verlenging van de proeftijd met één jaar. Daarnaast zal de rechtbank de bestaande bijzondere voorwaarden, die bij de veroordeling van 14 september 2018 zijn opgelegd, wijzigen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 57, 77 c, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1 a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer; en
- 1.2.2 en 1.2.4 van het Vuurwerkbesluit.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in
zaak A onder 2 en 4 primair en in zaak Bten laste gelegde
niet bewezenen
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in
zaak A onder 1, 3 en 4 subsidiairten laste gelegde
bewezenzoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
De zaak met parketnummer 13/229727-19 (zaak C) zal worden
afgesplitst.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aan zien van zaak A, onder 1
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van zaak A, onder 3
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en onbruikbaar maken;
Ten aanzien van zaak A, onder 4, subsidiair
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1. van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [persoon 1] tot een bedrag van € 160,- (zegge: honderdzestig euro) aan vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot het moment van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 160,- (zegge: honderdzestig euro) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 3 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verlengt de proeftijd van de bij vonnis van 14 september 2018 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een jeugddetentie voor de duur van 71 dagen, met 1 (één) jaar en wijzigt de bijzondere voorwaarden
,in die zin dat aan de al geldende voorwaarden wordt toegevoegd
:
- verdachte laat zich begeleiden door de Stichting ComeOn, en houdt zich aan de aanwijzingen die hem door zijn begeleider van deze stichting worden gegeven.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juli 2020.
[...]