ECLI:NL:RBAMS:2020:3767

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
13/249670-19 (A) en 13/249959-19 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal met geweld, openlijk geweld en bedrijfsinbraak met vrijspraak voor heling en rijden zonder rijbewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1999, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met geweld, openlijke geweldpleging en inbraak. De rechtbank heeft de zaken onder parketnummers 13/249670-19 (A) en 13/249959-19 (B) gevoegd. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van een telefoon van slachtoffer 1, het stelen van goederen uit de woning van slachtoffer 2, openlijke geweldpleging tegen slachtoffer 3, en inbraak in een bedrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten als groep hebben gehandeld, wat heeft geleid tot de bewezenverklaring van de diefstal met geweld en openlijke geweldpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de telefoon van slachtoffer 1, waarbij geweld is gebruikt, en aan de diefstal van goederen uit de woning van slachtoffer 2. De openlijke geweldpleging tegen slachtoffer 3 werd ook bewezen verklaard. De verdachte werd echter vrijgesproken van de heling van een scooter en het rijden zonder rijbewijs, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij wist dat de scooter gestolen was en omdat niet kon worden vastgesteld dat hij de bestuurder was. De rechtbank legde een jeugddetentie van 10 maanden op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de verdachte in een jeugdinrichting geplaatst moest worden voor behandeling en begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/249670-19 (A) en 13/249959-19 (B)
Datum uitspraak: 16 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 2 juli 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder parketnummers 13/249670-19 en 13/249959-19 zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.D.W. Siccama, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A:
1. diefstal in vereniging met geweld van een telefoon (iPhone 6) van [slachtoffer 1] op 17 juli 2019 te Alphen aan den Rijn, welk geweld heeft bestaan uit het uit de handen grissen van de telefoon en het stompen van [slachtoffer 1] ;
2. diefstal in vereniging van goederen van [slachtoffer 2] uit zijn woning op 17 juli 2019 te Alphen aan den Rijn;
3. vernieling in vereniging van goederen van [slachtoffer 2] op 17 juli 2019 te Alphen aan den Rijn;
4. openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 3] op 16 juli 2019 te Amsterdam, welk geweld heeft bestaan uit het vasthouden en vervolgens slaan en schoppen van [slachtoffer 3] ;
subsidiair ten laste gelegd als medeplegen van eenvoudige mishandeling;
5. het voorhanden hebben van 19 pillen MDMA op 14 oktober 2019 te Amsterdam;
Ten aanzien van zaak B:
1. diefstal in vereniging met braak bij [bedrijf] op 17 oktober 2019 te Amsterdam;
2. heling van een scooter (merk: Piaggio met kenteken [kenteken] ) op 17 oktober 2019 te Amsterdam;
3. als bestuurder van een motorrijtuig (scooter: merk Piaggio met kenteken [kenteken] ) rijden op de weg zonder over een (geldig) rijbewijs te beschikken op 17 oktober 2019 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde
Verdachte was die avond in de woning van [slachtoffer 2] in Alphen aan den Rijn. Dit blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer 1] , maar ook de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Zij hebben verklaard – kort gezegd – dat zij daar waren om te chillen. Aan het begin van de avond was [slachtoffer 1] samen met getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Kort na middernacht arriveerde de vriend van getuige [getuige 1] samen met vijf andere jongens. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat één van de jongens zichzelf [bijnaam 1 ] noemt en gebruikmaakt van het Instagramaccount ‘ [instagramaccount] ’. Wijkagent [verbalisant 1] heeft de persoon met dit Instagramaccount herkend als verdachte. Vervolgens heeft ook verbalisant [verbalisant 2] bevestigd – aan de hand van beschikbare politiefoto’s – dat het om verdachte gaat.
Door aangever [slachtoffer 1] is gezien dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en broertje [medeverdachte 3] , in wisselende samenstellingen, op de eerste en tweede verdiepingen rondstruinen. [slachtoffer 1] heeft deze jongens kasten zien doorzoeken en hij ziet dat de inhoud van de kasten eruit is gehaald. Hij ziet dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] daadwerkelijk kasten doorzoeken. Verdachte weigert naar beneden te gaan en zegt: “Nee, ik moet iets hebben hier ik moet geld hebben”. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bevestigen dat een aantal jongens naar boven zijn gegaan. Daarnaast heeft aangever verklaard dat ook beneden spullen zijn doorzocht, verplaatst en meegenomen. Dit blijkt tevens uit het filmpje van die avond. Uit de aangifte van [slachtoffer 2] blijkt dat meerdere spullen zijn weggenomen. Niemand heeft gezien hoe de goederen zijn weggenomen en de goederen zijn bij geen van de verdachten aangetroffen. Gelet op het voorgaande staat echter vast dat die avond goederen zijn weggenomen.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op een bepaald moment glasgerinkel heeft gehoord. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren beiden dat er flessen wijn en whisky tegen de muur zijn gegooid. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een filmpje van de vernieling bekijken op hun telefoon. Op een van de filmpjes is te zien dat medeverdachte [medeverdachte 1] zegt: “What the fuck gebeurt hier, ik moet mijn veiligheidsbril op” en vervolgens daadwerkelijk een veiligheidsbril opzet waarna hij zegt: “Het lekt, het drupt, het ruikt”. Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat toen hij de woning binnenkwam hij een sterke wijngeur rook, dat hij overal glasscherven zag liggen en dat een schilderij vernield op de grond lag. Op de muur en de schouw zitten wijnvlekken en het stucwerk en het plafond zijn beschadigd. Gelet op het voorgaande staat vast dat die avond vernielingen zijn gepleegd.
Aangever [slachtoffer 1] verklaard dat hij van achteren werd benaderd door medeverdachte [medeverdachte 4] en dat [medeverdachte 4] vervolgens zijn telefoon, een iPhone 6, uit zijn hand trekt. Wanneer aangever zijn telefoon probeert terug te pakken komt verdachte tussenbeide. Verdachte zegt op dreigende toon: “Je moet hem niet aanraken”, waarna hij aangever een vuistslag op zijn voorhoofd, een stoot op zijn handen en een vuistslag op zijn rechter oogkas geeft. Aangever heeft dit bij de rechter-commissaris opnieuw verklaard. Getuige [getuige 1] heeft bevestigd dat de telefoon van [slachtoffer 1] is weggenomen. De telefoon is vervolgens bij een huisdoorzoeking bij verdachte aangetroffen. Vaststaat dat de telefoon is weggenomen en dat het geweld is toegepast om de vlucht mogelijk te maken en het bezit van de telefoon te verzekeren.
Het wegnemen van goederen en de vernielingen hebben alleen kunnen plaatsvinden in de totale chaos die die nacht in de woning door verdachte en zijn medeverdachten is gecreëerd. Door de chaos is niet precies te reconstrueren wie welke uitvoeringshandeling heeft verricht. Dat is echter ook niet van belang, omdat verdachte en medeverdachten als groep hebben gehandeld. Zij zijn gezamenlijk naar de woning gegaan en zij zijn ook gezamenlijk vertrokken. In de woning hebben de jongens als groep gehandeld en alleen door zo te handelen hebben de diefstallen kunnen plaatsvinden. Uit de filmpjes blijkt ook dat de vernielingen door meerdere personen als groep zijn aangericht. Er is gefilmd en opgejut, er zijn flessen gepakt, afgepakt en gegooid. Door het creëren van deze chaos, hebben verdachte en medeverdachten een actieve bijdrage geleverd aan het geheel. Als groep hebben zij de chaotische, intimiderende en bedreigende situatie gecreëerd waarin de feiten zijn gepleegd en konden worden gepleegd. Er is derhalve sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Alle drie de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde
Op 16 juli 2019 fietste aangever [slachtoffer 3] over de Kievitstraat in Amsterdam. Hij werd nageroepen en uitgescholden door een groep jongens. Toen hij hen daarop aansprak, werd hij vastgepakt en met de vuist in het gezicht geslagen. Vervolgens werd hij geduwd, kreeg hij vuistslagen en een harde trap tegen zijn onderlichaam.
Van het incident zijn duidelijke camerabeelden. Hierop wordt verdachte herkend. Verdachte heeft ook verklaard dat hij bij het incident betrokken was en dat hij aangever een klap heeft gegeven. Dit is ook te zien op de camerabeelden. Uit de camerabeelden blijkt verder dat, nadat verdachte deze klap uitdeelt, medeverdachte [medeverdachte 2] met zijn vuist tegen het hoofd van aangever slaat. Vervolgens geeft medeverdachte [medeverdachte 2] hem nog een trap en een vuistslag. Terwijl aangever wordt aangevallen door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] wordt hij vastgehouden door medeverdachte [medeverdachte 1] . Ook blokkeert medeverdachte [medeverdachte 1] daarbij de vluchtweg voor aangever.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte en de twee medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ieder een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het toegepaste geweld. De ten laste gelegde openlijke geweldpleging kan worden bewezen.
Ten aanzien van het in zaak A onder 5 ten laste gelegde
Op 14 oktober 2019 worden bij de doorzoeking in de woning van verdachte 19 tabletten MDMA gevonden. De tabletten liggen op een kastje in de slaapkamer van verdachte. Verdachte deelt zijn slaapkamer met zijn broertje [medeverdachte 3] . Beiden hebben niets willen verklaren over de aangetroffen pillen. Nu de pillen zijn aangetroffen in hun gezamenlijke slaapkamer kunnen beiden verantwoordelijk worden gehouden voor de aangetroffen pillen. Beiden moeten hebben geweten van de aanwezigheid van de pillen. Beiden hadden de beschikkingsmacht daarover. Het in vereniging voorhanden hebben van de pillen kan daarom worden bewezen.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
In de nacht van 17 oktober 2019 wordt ingebroken in het bedrijf [bedrijf] . Het zijraam wordt opengebroken, de hele zaak wordt overhoop gehaald en een geldkistje met daarin meerdere dagopbrengsten en een kassalade met € 300,- worden meegenomen. Als de politie ter plaatse komt, zien zij vanuit de steeg achter de ijssalon twee personen op een motorscooter wegvluchten. De motorscooter komt ten val, waarna de bestuurder wordt aangehouden. Dit blijkt verdachte te zijn. Verdachte heeft bekend de inbraak te hebben gepleegd.
Uit de camerabeelden blijkt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte. Zij komen samen aanrijden, verdachte forceert het raam, samen duwen ze het raam open en klimmen ze naar binnen. Als ze weer naar buiten klimmen draagt de medeverdachte de tas met de buit, pakt hij het breekijzer aan van verdachte, waarna ze samen op de motorscooter gaan zitten en op de vlucht slaan. De tas laten ze achter in de steeg. In die tas worden de geldlade en het geldkistje aangetroffen.
De scooter waarop verdachte wegvlucht, blijkt van diefstal afkomstig. Op 22 juli 2019 is daarvan aangifte gedaan. Nu een verklaring van verdachte ontbreekt, moet verdachte hebben geweten dat het een uit misdrijf verkregen goed betrof. Verdachte blijkt bovendien niet in het bezit te zijn van een geldig Nederlands rijbewijs. Op grond van het voorgaande kunnen alle drie de ten laste gelegde feiten worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat niet kan worden bewezen dat verdachte op 17 juli 2019 aanwezig was in de woning in Alphen aan den Rijn. Verdachte ontkent dit en de stelling van de officier van justitie dat verdachte wél aanwezig was, is terug te voeren op slechts één getuigenverklaring, te weten die van getuige [getuige 1] . Zij is degene die de naam [bijnaam 1 ] koppelt aan het Instagramaccount ‘ [instagramaccount] ’, waarna men uiteindelijk uitkomt bij verdachte als één van de jongens die ook aanwezig was. De onverschilligheid waarmee getuige [getuige 1] heeft verklaard (ook bij de rechter-commissaris) in combinatie met het gegeven dat verdachte ook helemaal niet [bijnaam 1 ] heet, maakt dat getwijfeld moet worden aan de juistheid van haar verklaring.
[slachtoffer 1] heeft in een aanvullende verklaring laten weten dat hij de personen op de aan hem toegestuurde Instagramaccounts herkende als de jongens die bij hem thuis zijn geweest. Deze verklaring is echter niet betrouwbaar. [slachtoffer 1] was op dat moment namelijk al gekleurd door de informatie die hij van getuige [getuige 1] had gekregen. Ten slotte kan ook uit de verklaring van getuige [getuige 2] niet worden afgeleid dat verdachte in de woning was.
Tot slot is van belang dat de verklaring van verdachte wordt ondersteund door het feit dat hij ook niet is gezien tijdens de controle van de auto van de medeverdachten, later die nacht in Amsterdam, nadat zij waren teruggekeerd uit Alphen aan den Rijn. Daarnaast zijn ook geen andere onderzoeksgegevens beschikbaar op basis waarvan de conclusie kan worden getrokken dat verdachte die nacht in de woning in Alphen aan den Rijn is geweest.
Gelet op het voorgaande, moet verdachte vrij worden gesproken van alle drie de feiten.
Indien de rechtbank tot de conclusie komt dat verdachte wél aanwezig was in de woning in Alphen aan den Rijn, dan heeft subsidiair te gelden dat op grond van de volgende omstandigheden niet kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de diefstal met geweld van de telefoon van [slachtoffer 1] (feit 1) heeft te gelden dat niet met voldoende zekerheid kan worden gezegd dat [bijnaam 1 ] daaraan enige bijdrage heeft geleverd. Alleen [slachtoffer 1] heeft dit namelijk verklaard. Zelfs indien de verklaring van [slachtoffer 1] wordt gevolgd, kan men niet tot een bewezenverklaring komen. Uit deze verklaring blijkt namelijk dat het geweld niet is aangewend om de diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken, een vlucht mogelijk te maken of het bezit van het gestolene te verzekeren.
Ook de diefstal van de goederen uit de woning (feit 2) kan niet worden bewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat de goederen die nacht zijn weggenomen. Niemand heeft gezien dat de goederen zijn weggenomen. Mocht al komen vast te staan dat de goederen die nacht zijn weggenomen, dan nog niet kan worden vastgesteld dat verdachte daarvoor verantwoordelijk is. Dat een telefoon uit de woning van [slachtoffer 2] bij verdachte is aangetroffen, betekent niet dat hij ook verantwoordelijk is voor de diefstal van alle goederen. Deze conclusie kan evenmin worden getrokken op basis van de (uiteenlopende) verklaringen van [slachtoffer 1] en getuigen [getuige 1] en [getuige 2] .
De vernielingen (feit 3) zijn niet door verdachte gepleegd. Verdachte heeft daaraan ook niet een bijdrage geleverd. Uit het dossier blijkt niet van een samenwerking, een taakverdeling of een voorbereiding.
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de mishandeling van [slachtoffer 3] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het in zaak A onder 5 ten laste gelegde
Verdachte heeft verklaard dat de MDMA tabletten zijn aangetroffen in zijn slaapkamer, maar dat hij daarvan niets wist. Hij deelt zijn slaapkamer met zijn broertje. De tabletten lagen bovendien niet open en bloot. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om de MDMA tabletten toe te schrijven aan verdachte. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van zaak B
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van de inbraak in de ijssalon (feit 1) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de heling van de motorscooter (feit 2) is volgens de raadsman niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verdachte had kunnen vermoeden dat het een van misdrijf afkomstig goed was. Verdachte moet hier daarom van worden vrijgesproken.
Ook het rijden zonder rijbewijs (feit 3) kan niet worden bewezen. Op basis van de beschrijving van de camerabeelden, kan niet worden vastgesteld dat verdachte de bestuurder was van de motorscooter. Hij was de passagier. Ook hier moet vrijspraak volgen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Ten aanzien van zaak A
Ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde
Betrouwbaarheid van de verklaringen
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat in de door [slachtoffer 1] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] afgelegde verklaringen zowel innerlijk als ten opzichte van elkaar op detailniveau verschillen bestaan. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen maakt deze verklaringen op zichzelf echter niet onbetrouwbaar en onbruikbaar. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen in hoofdlijnen overeenkomen, met name waar deze betrekking hebben op het doorzoeken van de woning en op de aangerichte vernielingen in de woning. De rechtbank merkt hierbij op dat [slachtoffer 1] daarover ook telkens consistent heeft verklaard. De rechtbank zal de verklaringen dan ook niet uitsluiten van het bewijs. De rechtbank houdt wel rekening met het feit dat zowel [slachtoffer 1] als de getuigen die avond onder invloed waren van lachgas en mogelijk ook een joint hadden gerookt.
Aanwezigheid verdachte in Alphen aan den Rijn
[slachtoffer 1] heeft bij zijn aangifte verklaard dat [bijnaam 1 ] één van de jongens was die in de nacht van 17 juli 2019 in zijn huis was. Hij heeft ook verklaard dat deze [bijnaam 1 ] gebruik maakt van het Instagramaccount [instagramaccount] . Hij heeft [bijnaam 1 ] daarop namelijk herkend. Ook getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [bijnaam 1 ] , met Instagramaccount ‘ [instagramaccount] ’, die nacht in de woning was.
Een screenshot van het Instagramaccount ‘ [instagramaccount] ’ is getoond aan wijkagent [verbalisant 1] . Hij heeft laten weten dat hij verdachte op het screenshot herkent. Ook verbalisant [verbalisant 2] heeft verdachte – op basis van een politiefoto – op de screenshot herkend.
Gelet op de voorgaande herkenningen, stelt de rechtbank vast k dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de gebruiker is van het Instagramaccount ‘ [instagramaccount] ’, dat hij aanwezig was in de woning van [slachtoffer 2] in de nacht van 17 juli 2019 in Alphen aan den Rijn en dat hij kennelijk die nacht [bijnaam 1 ] werd genoemd. Dat verdachte niet aanwezig was bij de controle van de auto later die nacht, maakt dat niet anders.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
[slachtoffer 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij van achteren door [bijnaam 2]
(de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 4] )is benaderd en dat zijn telefoon door die [bijnaam 2] uit zijn handen is gegrist. Toen verdachte probeerde zijn telefoon terug te krijgen is [bijnaam 1 ]
(de rechtbank begrijpt: verdachte)tussen beiden gekomen en heeft [bijnaam 1 ] aangever een vuistslag in het gezicht gegeven. [slachtoffer 1] heeft deze gang van zaken bij de rechter-commissaris bevestigd. Getuige [getuige 1] heeft bevestigde dat de telefoon van [slachtoffer 1] is weggenomen en dat [slachtoffer 1] door [bijnaam 1 ] is geslagen.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande dat het door verdachte aangewende geweld wel degelijk verband hield met het wegnemen van de telefoon. Medeverdachte [medeverdachte 4] had de telefoon vast toen [slachtoffer 1] deze telefoon probeerde terug te pakken. In reactie daarop heeft verdachte hem een stoot gegeven. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een diefstal met geweld.
Ten aanzien van onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Uit zowel de verklaringen van [slachtoffer 1] als die van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] volgt dat verdachte en drie medeverdachten, in wisselende samenstellingen, op de eerste en tweede verdieping zijn geweest. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij hen daar heeft zien rondkijken en dat zij kasten hebben doorzocht. Ook heeft hij verklaard dat goederen werden klaargelegd om meegenomen te worden. Zo zag hij op enig moment op de meterkast in de gang een doosje met twee oude mobiele telefoons, één van zijn vader en één van hemzelf. Hij heeft het doosje toen verstopt onder zijn dekbed. Het doosje bleek later alsnog te zijn verdwenen. Eén van deze telefoons is later in de woning van verdachte en zijn broer teruggevonden. Op een filmpje van de bewuste avond is ook te horen dat medeverdachte [medeverdachte 1] zegt “ik kom hier niet voor niets”, terwijl hij een doos uit een kast pakt. Ook verdachte zou hebben gezegd “ik moet iets hebben hier, ik moet geld hebben”, terwijl hij kasten doorzocht. Dat er daarbij ook daadwerkelijk goederen zijn weggenomen, blijkt uit de aangifte van [slachtoffer 2] .
De rechtbank is van oordeel dat deze handelingen van verdachte en zijn medeverdachten, namelijk het doorzoeken van kasten en het klaarzetten van goederen, zo zeer zijn gericht op het wegnemen van goederen, dat niet anders kan dan dat zij die goederen daadwerkelijk hebben weggenomen. Dat de goederen vervolgens niet zijn teruggevonden doet daar niet aan af.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek op de zitting leidt de rechtbank het volgende af. Verdachte is samen met zijn medeverdachten in het huis in Alphen aan den Rijn aanwezig geweest. Zij zijn in wisselende samenstellingen naar boven gegaan en hebben daar kasten doorzocht en leeggehaald. Aan de hand van het dossier is niet vast te stellen wie welke handelingen heeft uitgevoerd en dus welke handelingen verdachte heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in onderhavige casus echter niet van belang. De handelingen van zowel verdachte als medeverdachten bestonden uit het doorzoeken van kasten en goederen. Deze rollen zijn inwisselbaar geweest.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende, zij het een stilzwijgende, nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde feit
nietwettig en overtuigend is bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde blijkt uit de verklaringen van getuige [getuige 1] dat [bijnaam 2]
(de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 4] )een fles wijn tegen de muur heeft gegooid. Dit wordt bevestigd door de filmpjes die die avond in de woning zijn gemaakt, en waarvan een omschrijving in het dossier is opgenomen. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte een fles heeft gegooid of anderszins vernielingen heeft aangericht.
De rechtbank is van oordeel dat ook niet is bewezen dat verdachte met zijn aanwezigheid in de woning een dusdanige bijdrage heeft geleverd aan de vernielingen, dat hij als medepleger kan worden aangemerkt. Het louter aanwezig zijn bij en/of het zich niet distantiëren van een door een ander gepleegde vernieling, en zelfs het louter instemmen met die vernieling is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen.
Nu de rechtbank van oordeel is dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde vernielingen zal verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Op grond van de aangifte, de camerabeelden en de bekennende verklaring van verdachte op de zitting is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 3] wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde
Op 14 oktober 2019 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte. In een kast in de slaapkamer die verdachte deelt met zijn broertje zijn 19 tabletten MDMA aangetroffen. Verdachte ontkent iets met de MDMA tabletten te maken te hebben.
Nu verdachte zijn slaapkamer deelt met zijn broertje, de tabletten uit het zicht in een kastje lagen en uit het dossier verder niet kan worden afgeleid dat hij wist van de aanwezigheid van deze MDMA tabletten of daarover de beschikkingsmacht had, zal verdachte worden vrijgesproken van het voorhanden hebben daarvan.
3.3.2.
Ten aanzien van zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Op grond van de aangifte, de camerabeelden en de bekennende verklaring van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde inbraak in de ijssalon wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Vrijspraak van het onder 2 en 3 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat de heling van de motorscooter (onder 2) en het rijden zonder rijbewijs (onder 3)
nietwettig en overtuigend kunnen worden bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
De verbalisanten die verdachte na de inbraak hebben aangehouden, hebben verklaard dat hij de bestuurder was van de motorscooter. Ook hebben zij verklaard dat verdachte op dat moment handschoenen aanhad. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt echter dat de passagier handschoenen droeg. Ook blijkt uit deze beschrijving dat de bestuurder een schoudertas droeg, terwijl op de foto’s na de aanhouding is te zien dat de medeverdachte een schoudertas bij zich droeg en niet verdachte.
Gelet op de voorgaande tegenstrijdigheden en in het licht van de ontkenning van verdachte, komt de rechtbank tot de conclusie dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte de bestuurder was van de motorscooter. Uit het dossier blijken verder geen feiten of omstandigheden waaruit verdachte had kunnen of moeten afleiden dat de motorscooter gestolen was. Op grond van het voorgaande kan de tenlastegelegde heling niet worden bewezen. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Nu zoals hiervoor overwogen, niet kan worden vastgesteld dat verdachte de bestuurder was van de motorscooter, zal de rechtbank verdachte ook vrijspreken van het rijden zonder geldig rijbewijs.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen – waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A, onder 1
op 17 juli 2019 te Alphen aan den Rijn in een woning gelegen aan [adres 1] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon (merk iPhone 6), toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader
- die telefoon uit de handen van voornoemde [slachtoffer 1] hebben gegrist en
- vervolgens voornoemde [slachtoffer 1] in zijn gezicht hebben gestompt;
Ten aanzien van zaak A, onder 2
op 17 juli 2019 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning aan [adres 1] :
- telefoons en
- geldbedragen en
- horloges en
- sieraden en
- zonnebrillen en
- sleutels
toebehorende aan [slachtoffer 2] ;
Ten aanzien van zaak A, onder 4
op 16 juli 2019 te Amsterdam, op de kruising Kievitstraat-Fazantweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] , welk geweld bestond uit het slaan en schoppen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 3] ;
Ten aanzien van zaak B, onder 1
op 17 oktober 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een geldlade met daarin een hoeveelheid geld en kortingsbonnen voor ijs en een pinpas op naam van [persoon] [bedrijf] en een geldbedrag van 352,27 euro, dat toebehoorde aan ijssalon [bedrijf] aan [adres 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daaraan zullen de reeds geldende bijzondere voorwaarden moeten worden gekoppeld
Voor het rijden zonder rijbewijs heeft de officier van justitie een geldboete van € 360,-, subsidiair 7 dagen hechtenis, gevorderd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte een positieve ontwikkeling doormaakt. Hij wil zijn criminele verleden achter zich laten en hij staat open voor begeleiding. De raadsman verzoekt een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest, en een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. De raadsman heeft in dat kader gesteld dat hij denkt dat een contactverbod praktisch niet uitvoerbaar is en daarom verzocht deze niet op te leggen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten ernstig misgedragen door onuitgenodigd naar het huis van de 15-jarige [slachtoffer 1] te rijden om daar vervolgens – zonder toestemming en na herhaaldelijk te zijn verzocht daarmee te stoppen – in de woning rond te struinen, kasten te doorzoeken en spullen te verplaatsen. Ook werden die nacht flessen whisky en wijn tegen de muur kapot gegooid en is de telefoon van [slachtoffer 1] gestolen, waarbij verdachte vervolgens ook nog een aantal rake klappen aan [slachtoffer 1] heeft gegeven. Verdachte heeft zich totaal geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen voor [slachtoffer 1] of diens vader, [slachtoffer 2] , die de volgende dag heeft moeten constateren dat vreemden – in zijn afwezigheid – zijn woning hebben doorzocht en daarbij zijn eigendommen hebben meegenomen.
Daarnaast heeft verdachte ingebroken in een ijssalon. Ook daarmee heeft hij laten zien geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging en daarmee gezorgd voor gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer, maar ook bij de bewoners in de betreffende buurt die dit geweld hebben moeten aanschouwen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 4 juni 2020. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten met geweld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 23 december 2019. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden veel hulpverlening heeft ontvangen, maar dat dit niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. De reclassering concludeert dat de intrinsieke motivatie om mee te werken aan een reclasseringstraject slechts beperkt zichtbaar is. Daarnaast wordt geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen, nu de reclassering geen zwaarwegende indicaties ziet voor het toepassen van het adolescentenstrafrecht. Verdachte functioneert niet op verstandelijk beperkt niveau, hij komt leeftijdsadequaat over en hij geeft de indruk zijn eigen gedrag voldoende te kunnen organiseren. De reclassering ziet daarom geen redenen om van het volwassenstrafrecht af te wijken.
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 20 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven. Anders dan de reclassering ziet de rechtbank aanknopingspunten om in het geval van verdachte het adolescentenstrafrecht toe te passen.
De reclassering is afgegaan op het al dan niet hebben van een verstandelijke beperking en de vraag of verdachte leeftijdsadequaat overkomt. Dat zijn echter naar het oordeel van de rechtbank minder relevante criteria voor het al dan niet toepassen van ASR. De rechtbank kijkt meer naar de persoonlijkheid van verdachte en naar de vraag of pedagogische beïnvloeding en een programma zoals dat in een JJI wordt aangeboden, in het geval van verdachte een meerwaarde heeft boven het plaatsen van verdachte in een volwassen penitentiaire inrichting. De rechtbank vindt dat dit het geval is. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij inmiddels inziet dat hij ouder wordt en nog niets heeft bereikt, en dat het tijd is voor verandering.
Verdachte heeft tijdens de schorsing van zijn voorarrest ook laten zien dat hij iets van zijn leven wil maken door zich te houden aan de bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft dus – anders dan de reclassering – de indruk gekregen dat pedagogische beïnvloeding van verdachte zeker tot de mogelijkheden behoort en dat hij daarbij gebaat zal zijn. Wel is het zo dat eerdere hulp niet tot resultaten heeft geleid, en de reclassering zich afvraagt in hoeverre de motivatie van verdachte intrinsiek is. De rechtbank weegt ook dit mee, en stelt vast dat het in een JJI niet mogelijk is voor een gedetineerde om zich te onttrekken aan de daar geboden hulp en de groepsdynamiek, terwijl een ongemotiveerde gedetineerde in een P.I. de straf ‘kaal’, zonder enige interventie, kan uitzitten. Ook dit pleit voor toepassing van ASR, zodat verdachte zich niet aan de hulp kan onttrekken, mocht hij zijn motivatie verliezen. Ten slotte geldt nog dat de rechtbank de feiten zoals die hebben plaatsgevonden in de woning van aangevers [slachtoffer 1] in Alphen aan den Rijn als typische jeugdfeiten ziet, waarbij de groepsdynamiek een belangrijke rol lijkt te hebben gespeeld.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat het toepassen van het adolescentenstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte als ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht.
Hoogte van de straf
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank met geen andere straf worden volstaan dan met een forse vrijheidsstraf. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gekeken naar de ernst van het feit en naar straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de LOVS Oriëntatiepunten voor jeugd, maar ook naar het strafblad van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van wat door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin verder rekening met het feit dat de diefstal uit de woning en de openlijke geweldpleging samen met anderen zijn gepleegd, dat verdachte eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld en dat hij in een proeftijd liep. Nu de rechtbank aan verdachte een vrijheidsstraf zal opleggen van langere duur dan de voorlopige hechtenis en verdachte in een JJI zal worden geplaatst waar hij behandeling en begeleiding krijgt, is de rechtbank van oordeel dat het daarnaast nog opleggen van een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden geen meerwaarde heeft. De rechtbank zal dan ook volstaan met het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] (zaak A onder 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 160,- aan vergoeding van materiële schade en € 17.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zoverre deze ziet op de materiële schade. De telefoon is namelijk teruggegeven aan de benadeelde partij. Hij heeft aldus geen materiële schade geleden. De immateriële schade moet hoofdelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente. Ook moet de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
De raadsman heeft zich – in lijn met de bepleitte vrijspraak – op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet volgt dat de iPhone van de benadeelde partij is teruggegeven. Dat betekent dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door de bewezenverklaarde diefstal met geweld. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade daarom tot een bedrag van € 160,- toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ter onderbouwing van de immateriële schade heeft de benadeelde partij aangegeven dat hij nog lange tijd angstig is geweest. Hij vermeed de woning van zijn vader en hij voelde zich enorm schuldig tegenover zijn vader. In zoverre al kan worden gezegd dat deze schade een voldoende rechtstreeks gevolg is van de strafbare feiten die door verdachte zijn gepleegd, komt dit soort schade (geestelijk letsel) in beginsel alleen voor toewijzing in aanmerking als is gebleken dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Dat betekent dat sprake moet zijn van méér dan een ‘normaal’ psychisch onbehagen (zoals angst of schaamte). Daarvan is niet gebleken. De benadeelde partij zal daarom ook ten aanzien van de verzochte immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 160,-.
8.2.
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 2] (zaak A onder 2 en 3)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 1.950,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Uit de onderbouwing is aannemelijk geworden dat de schade een direct gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. Het volledige bedrag kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich – in lijn met de bepleitte vrijspraak – op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is de schade onvoldoende onderbouwd. De benadeelde vordert verlies van inkomen en heeft wel een contract meegestuurd, maar daar verder geen uitleg bij gegeven. Het is de rechtbank zonder nadere toelichting niet duidelijk waarom de benadeelde enkele dagen niet heeft kunnen werken, wat hij hierover voor afspraken heeft gemaakt met zijn opdrachtgever, of hij deze dagen niet op een later moment heeft kunnen inhalen, etc. De benadeelde is niet op de zitting verschenen, zodat de rechtbank hem hierover ook geen vragen heeft kunnen stellen. De zaak aanhouden om alsnog nadere informatie te krijgen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

Bij de stukken bevinden zich de op 5 december 2019 en 1 juli 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vorderingen van de officier van justitie, in de zaak met parketnummers 96/074807-18 respectievelijk 96-098637-18, betreffende de onherroepelijk geworden vonnissen van 26 november 2018 van de kantonrechter, waarbij verdachte tweemaal is veroordeeld tot een hechtenis voor de duur van 1 (één) week, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft verzocht om toewijzing van beide vorderingen tenuitvoerlegging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen moeten worden afgewezen, omdat de akten uitreiking van de oproeping erg laat, namelijk ter zitting, aan het dossier zijn gevoegd. Ook constateert de raadsman dat de vonnissen zijn gewezen door de kantonrechter. Subsidiair verzoekt de raadsman verlenging van de proeftijd.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van beide straffen te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 77c, 141, 310, 311, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in
zaak A onder 3 en 5 en in zaak B onder 2 en 3ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in
zaak A onder 1, 2 en 4 en in zaak B onder 1ten laste gelegde
bewezenzoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, onder 1
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van zaak A, onder 2
diefstal door een of meer verenigde personen;
Ten aanzien van zaak A, onder 4
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Ten aanzien van zaak B, onder 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 160,- (zegge: honderdzestig euro) aan vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot het moment van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 160,- (zegge: honderdzestig euro) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 3 (drie) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis met parketnummer 96/098637-18 van 26 november 2018 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk 1 (één) week hechtenis.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis met parketnummer 96-074807-18 van 26 november 2018 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk 1 (één) week hechtenis.
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 16 juli 2020.
[...]