3.3.1.Ten aanzien van zaak A
Ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde
Betrouwbaarheid van de verklaringen
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat in de door [slachtoffer 1] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] afgelegde verklaringen zowel innerlijk als ten opzichte van elkaar op detailniveau verschillen bestaan. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen maakt deze verklaringen op zichzelf echter niet onbetrouwbaar en onbruikbaar. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen in hoofdlijnen overeenkomen, met name waar deze betrekking hebben op het doorzoeken van de woning en op de aangerichte vernielingen in de woning. De rechtbank merkt hierbij op dat [slachtoffer 1] daarover ook telkens consistent heeft verklaard. De rechtbank zal de verklaringen dan ook niet uitsluiten van het bewijs. De rechtbank houdt wel rekening met het feit dat zowel [slachtoffer 1] als de getuigen die avond onder invloed waren van lachgas en mogelijk ook een joint hadden gerookt.
Aanwezigheid verdachte in Alphen aan den Rijn
[slachtoffer 1] heeft bij zijn aangifte verklaard dat [bijnaam 1 ] één van de jongens was die in de nacht van 17 juli 2019 in zijn huis was. Hij heeft ook verklaard dat deze [bijnaam 1 ] gebruik maakt van het Instagramaccount [instagramaccount] . Hij heeft [bijnaam 1 ] daarop namelijk herkend. Ook getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [bijnaam 1 ] , met Instagramaccount ‘ [instagramaccount] ’, die nacht in de woning was.
Een screenshot van het Instagramaccount ‘ [instagramaccount] ’ is getoond aan wijkagent [verbalisant 1] . Hij heeft laten weten dat hij verdachte op het screenshot herkent. Ook verbalisant [verbalisant 2] heeft verdachte – op basis van een politiefoto – op de screenshot herkend.
Gelet op de voorgaande herkenningen, stelt de rechtbank vast k dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de gebruiker is van het Instagramaccount ‘ [instagramaccount] ’, dat hij aanwezig was in de woning van [slachtoffer 2] in de nacht van 17 juli 2019 in Alphen aan den Rijn en dat hij kennelijk die nacht [bijnaam 1 ] werd genoemd. Dat verdachte niet aanwezig was bij de controle van de auto later die nacht, maakt dat niet anders.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
[slachtoffer 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij van achteren door [bijnaam 2]
(de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 4] )is benaderd en dat zijn telefoon door die [bijnaam 2] uit zijn handen is gegrist. Toen verdachte probeerde zijn telefoon terug te krijgen is [bijnaam 1 ]
(de rechtbank begrijpt: verdachte)tussen beiden gekomen en heeft [bijnaam 1 ] aangever een vuistslag in het gezicht gegeven. [slachtoffer 1] heeft deze gang van zaken bij de rechter-commissaris bevestigd. Getuige [getuige 1] heeft bevestigde dat de telefoon van [slachtoffer 1] is weggenomen en dat [slachtoffer 1] door [bijnaam 1 ] is geslagen.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande dat het door verdachte aangewende geweld wel degelijk verband hield met het wegnemen van de telefoon. Medeverdachte [medeverdachte 4] had de telefoon vast toen [slachtoffer 1] deze telefoon probeerde terug te pakken. In reactie daarop heeft verdachte hem een stoot gegeven. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een diefstal met geweld.
Ten aanzien van onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Uit zowel de verklaringen van [slachtoffer 1] als die van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] volgt dat verdachte en drie medeverdachten, in wisselende samenstellingen, op de eerste en tweede verdieping zijn geweest. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij hen daar heeft zien rondkijken en dat zij kasten hebben doorzocht. Ook heeft hij verklaard dat goederen werden klaargelegd om meegenomen te worden. Zo zag hij op enig moment op de meterkast in de gang een doosje met twee oude mobiele telefoons, één van zijn vader en één van hemzelf. Hij heeft het doosje toen verstopt onder zijn dekbed. Het doosje bleek later alsnog te zijn verdwenen. Eén van deze telefoons is later in de woning van verdachte en zijn broer teruggevonden. Op een filmpje van de bewuste avond is ook te horen dat medeverdachte [medeverdachte 1] zegt “ik kom hier niet voor niets”, terwijl hij een doos uit een kast pakt. Ook verdachte zou hebben gezegd “ik moet iets hebben hier, ik moet geld hebben”, terwijl hij kasten doorzocht. Dat er daarbij ook daadwerkelijk goederen zijn weggenomen, blijkt uit de aangifte van [slachtoffer 2] .
De rechtbank is van oordeel dat deze handelingen van verdachte en zijn medeverdachten, namelijk het doorzoeken van kasten en het klaarzetten van goederen, zo zeer zijn gericht op het wegnemen van goederen, dat niet anders kan dan dat zij die goederen daadwerkelijk hebben weggenomen. Dat de goederen vervolgens niet zijn teruggevonden doet daar niet aan af.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek op de zitting leidt de rechtbank het volgende af. Verdachte is samen met zijn medeverdachten in het huis in Alphen aan den Rijn aanwezig geweest. Zij zijn in wisselende samenstellingen naar boven gegaan en hebben daar kasten doorzocht en leeggehaald. Aan de hand van het dossier is niet vast te stellen wie welke handelingen heeft uitgevoerd en dus welke handelingen verdachte heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in onderhavige casus echter niet van belang. De handelingen van zowel verdachte als medeverdachten bestonden uit het doorzoeken van kasten en goederen. Deze rollen zijn inwisselbaar geweest.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende, zij het een stilzwijgende, nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde feit
nietwettig en overtuigend is bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde blijkt uit de verklaringen van getuige [getuige 1] dat [bijnaam 2]
(de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 4] )een fles wijn tegen de muur heeft gegooid. Dit wordt bevestigd door de filmpjes die die avond in de woning zijn gemaakt, en waarvan een omschrijving in het dossier is opgenomen. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte een fles heeft gegooid of anderszins vernielingen heeft aangericht.
De rechtbank is van oordeel dat ook niet is bewezen dat verdachte met zijn aanwezigheid in de woning een dusdanige bijdrage heeft geleverd aan de vernielingen, dat hij als medepleger kan worden aangemerkt. Het louter aanwezig zijn bij en/of het zich niet distantiëren van een door een ander gepleegde vernieling, en zelfs het louter instemmen met die vernieling is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen.
Nu de rechtbank van oordeel is dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde vernielingen zal verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Op grond van de aangifte, de camerabeelden en de bekennende verklaring van verdachte op de zitting is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 3] wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde
Op 14 oktober 2019 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte. In een kast in de slaapkamer die verdachte deelt met zijn broertje zijn 19 tabletten MDMA aangetroffen. Verdachte ontkent iets met de MDMA tabletten te maken te hebben.
Nu verdachte zijn slaapkamer deelt met zijn broertje, de tabletten uit het zicht in een kastje lagen en uit het dossier verder niet kan worden afgeleid dat hij wist van de aanwezigheid van deze MDMA tabletten of daarover de beschikkingsmacht had, zal verdachte worden vrijgesproken van het voorhanden hebben daarvan.
3.3.2.Ten aanzien van zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Op grond van de aangifte, de camerabeelden en de bekennende verklaring van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde inbraak in de ijssalon wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Vrijspraak van het onder 2 en 3 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat de heling van de motorscooter (onder 2) en het rijden zonder rijbewijs (onder 3)
nietwettig en overtuigend kunnen worden bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
De verbalisanten die verdachte na de inbraak hebben aangehouden, hebben verklaard dat hij de bestuurder was van de motorscooter. Ook hebben zij verklaard dat verdachte op dat moment handschoenen aanhad. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt echter dat de passagier handschoenen droeg. Ook blijkt uit deze beschrijving dat de bestuurder een schoudertas droeg, terwijl op de foto’s na de aanhouding is te zien dat de medeverdachte een schoudertas bij zich droeg en niet verdachte.
Gelet op de voorgaande tegenstrijdigheden en in het licht van de ontkenning van verdachte, komt de rechtbank tot de conclusie dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte de bestuurder was van de motorscooter. Uit het dossier blijken verder geen feiten of omstandigheden waaruit verdachte had kunnen of moeten afleiden dat de motorscooter gestolen was. Op grond van het voorgaande kan de tenlastegelegde heling niet worden bewezen. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Nu zoals hiervoor overwogen, niet kan worden vastgesteld dat verdachte de bestuurder was van de motorscooter, zal de rechtbank verdachte ook vrijspreken van het rijden zonder geldig rijbewijs.