ECLI:NL:RBAMS:2020:4115

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
13/751965-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestaan van overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Hongarije

Op 20 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Budapest-Capital Regional Court. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 12 juni 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Hongarije en gedetineerd in Nederland, was aanwezig via een videoverbinding en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB onderzocht. Het EAB betreft een vrijheidsstraf van acht jaar voor illegale handel in verdovende middelen, waarvoor de Hongaarse autoriteiten de overlevering verzoeken. De verdediging voerde aan dat de detentieomstandigheden in Hongarije een schending van de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon zouden kunnen betekenen, vooral gezien zijn Joodse achtergrond. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in Hongarije, en dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor de overlevering.

De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering wordt derhalve toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. Ch.A. van Dijk als voorzitter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751965-19
RK nummer: 20/2890
Datum uitspraak: 20 augustus 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 juni 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 juni 2020 door
Budapest-Capital Regional Court,Law-Enforcement Division(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1970,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 augustus 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. A.J. van der Velden, advocaat te Almere, en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable judgement, sentence, No. 26.B.1541/2012/36van 24 juni 2013 van
the Budapest Regional Court,dat onherroepelijk is geworden op 6 november 2014 door
decision No. 3.Bf.355/2013/14van
the Budapest Regional Court of Appeal(Hongarije).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit vonnis heeft geleid. De rechtbank begrijpt dat dit (alleen) betrekking heeft op het vonnis in eerste aanleg. De Hongaarse autoriteiten hebben bij brief van
28 juli 2020 toegelicht dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de behandeling op de terechtzitting van het hoger beroep en een door hem gekozen advocaat heeft gemachtigd, die op die zitting zijn verdediging heeft gevoerd.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 8 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde
decision.
Deze
decisionbetreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest)
De raadsvrouw heeft betoogd dat in Hongarije sprake is van structurele en fundamentele gebreken die een nadelig effect hebben op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, waardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast. Zij heeft onder meer aangevoerd dat de opgeëiste persoon een deel van het dossier in zijn strafzaak niet heeft kunnen inzien.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van fundamentele en structurele gebreken zoals door de raadsvrouw bedoeld. De rechtbank verwijst naar overweging 6.3 in haar uitspraak van 17 oktober 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:7758), welke overweging hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.

6.Detentieomstandigheden

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat sprake is van een op feiten en omstandigheden gebaseerd gegrond vermoeden dat overlevering zal leiden tot een flagrante schending van de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon. De conclusie van de rechtbank van 27 augustus 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:6354) dat geen sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Hongaarse detentie-instellingen is niet van toepassing op de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon behoort tot de Joodse gemeenschap. Uit het rapport van het Europees Parlement van 4 juli 2018 van J. Sargentini volgt dat in Hongarije de rechten van personen die tot de Joodse gemeenschap behoren niet (kunnen) worden gewaarborgd.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen om nadere informatie aan de Hongaarse autoriteiten op te vragen over de detentieomstandigheden in Hongarije.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden in Hongarije geen beletsel vormen voor overlevering. Ze heeft daarbij verwezen naar recente uitspraken van deze rechtbank. Het rapport van het Europees Parlement is van 2018, het vonnis en arrest dateren van 2013 respectievelijk 2014.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij in haar uitspraak van 27 augustus 2019 heeft geoordeeld dat niet langer sprake is van een reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling in Hongaarse detentie-instellingen vanwege de algemene detentieomstandigheden. Het rapport van het Europees Parlement van 2018 kan niet worden aangemerkt als een actueel, objectief en naar bijbehoren bijgewerkt gegeven dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die tot de Joodse gemeenschap behoren.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor overlevering.
De rechtbank ziet geen reden om, zoals door de raadsvrouw verzocht, de behandeling van het verzoek aan te houden om meer informatie van Hongarije te krijgen over de te verwachten detentieomstandigheden na overlevering.

7.7. Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Budapest-Capital Regional Court, Law-Enforcement Division(Hongarije).
Aldus gedaan door
mr. Ch.A van Dijk, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.P.F. Sneeboer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 augustus 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.