2.10.In het kader van hun samenleving zijn partijen op 31 december 2002 te Amsterdam een samenleefcontract aangegaan, inhoudende onder meer:
“(…)
De comparanten verklaarden dat tussen hen een affectieve relatie bestaat, welke niet is geregeld door het aangaan van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap;
Dat zij in het kader van die relatie vanaf één mei tweeduizendtwee met elkander samenleven en een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren;
Dat zij mede op grond van hun wederzijdse zorgplicht, met betrekking tot de vermogensrechtelijke gevolgen van de relatie in het algemeen, alsmede voor het geval deze eindigt door verbreking of door het overlijden van één van hen zijn overeengekomen als volgt:
(…)
ALGEMEEN
Artikel 1
1. Noch het feit van samenleven noch het enkele bestaan van deze overeenkomst verschaft een van partijen enig recht op goederen die door de andere partij ongeacht wanneer en krachtens welke titel, zijn verkregen, behoudens het hierna bepaalde;
2. Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun netto-inkomen bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. (…)
4. Indien slechts een van partijen inkomsten heeft, komen de kosten van de gemeenschappelijke huishouding geheel ten laste van die partij;
5. Indien de inkomsten niet toereikend zijn is iedere partij gehouden naar evenredigheid van zijn/haar netto–vermogen het tekort aan te vullen.
6. Ieder van partijen is met uitsluiting van de ander aansprakelijk en draagplichtig voor de schulden die hij of zij alleen heeft aangegaan of die op andere wijze alleen in zijn of haar persoon zijn ontstaan, behoudens hetgeen hierboven is bepaald.
(…)
8. Met betrekking tot de kosten van de gemeenschappelijke financiering geldt het volgende:
a. ongeacht de verhouding met derden-schuldeisers verdelen partijen de rentelasten en overige aftrekbare kosten van gemeenschappelijke financieringen, waarin begrepen hypothecaire geldleningen naar de verhouding van hun onzuivere inkomens, exclusief die aftrek.
b. indien partijen een andere verdeling overeenkomen, zal degene die het meerdere in aftrek brengt dat meerdere ook daadwerkelijk voor zijn rekening nemen en derhalve geen recht hebben op terugvordering van de wederpartij (afstand van regresrecht).
3 a. Tevens zijn de comparanten tezamen, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van:
1. een perceel grond en water met ligplaats aan het [adres ligplaats gezamenlijk schip] (…), welk registergoed thans belast is met een eerste hypotheek ten behoeve van de naamloze vennootschap SNS Bank Randstad N.V. (…) en de naamloze vennootschap SNS Bank Nederland N.V. (…), in hoofdsom groot (…) (€ 53.772,00);
2. een staalijzeren motorwoonschip, type klipper, genaamd “ [naam gezamenlijk schip] ”,(…) thans gelegen aan de [adres ligplaats schip] te (…) [woonplaats 1] (…) welk registergoed thans belast is met een eerste hypotheek ten behoeve van de naamloze vennootschap SNS Bank Randstad N.V.(…) en de naamloze vennootschap SNS Ban Nederland N.V. (…) , in hoofdsom groot (…) (€ 117.982,86);
b. partijen hebben voor het overige gedeelte van de koopprijs en de kosten voor de aanschaf van dit registergoed uit eigen middelen bijgedragen;
c. de hoogte van de door ieder van hen uit eigen middelen betaalde bijdrage alsmede later gedane investeringen, zal blijken uit door beide partijen getekende overzichten. De door beide partijen uit eigen middelen geïnvesteerde bedragen voor de aanschaf en verbeteringen van het registergoed, hierna te noemen de investeringen.
ONTBINDING
Artikel 3
Deze overeenkomst wordt ontbonden:
a. door opzegging van een van de partijen op het tijdstip tegen welke de opzegging is gedaan. (…)
VERBREKING
Artikel 4
Indien de gemeenschappelijke huishouding tussen partijen anders dan door het huwen van partijen, het aangaan van een geregistreerd partnerschap van partijen of het overlijden van een der partijen eindigt, komen partijen als volgt overeen:
1. Met betrekking tot de mede-eigendom van het bovengenoemde registergoed, danwel de registergoederen die alsdan hun gemeenschappelijk eigendom zullen zijn:
a. (…)
b. Indien partijen tot verkoop van het registergoed overgaan, wordt de opbrengst als volgt verdeeld:
I. Voor het geval de opbrengst hoger is dan de som van de pro resto hypothecaire schuld en de investering: allereerst wordt de hypotheekhouder voldaan, daarna ontvangt ieder van partijen zijn investering terug en hetgeen overblijft wordt door partijen bij helfte verdeeld;
II. voor het geval de opbrengst hoger is dan de pro resto hypothecaire schuld, doch lager is dan de som van de pro resto hypothecaire schuld en de investering: allereerst wordt de hypotheekhouder voldaan, daarna ontvangt ieder van partijen het restant van de opbrengst een gedeelte dat evenredig is aan het door hem betaalde gedeelte van de investeringen; (…)
2. De overige gemeenschappelijke goederen worden verdeeld met toepassing van de beginselen van redelijkheid en billijkheid (…)”