2.3.[gedaagde 1] c.s. te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3. [eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij de huurovereenkomst op twee gronden heeft opgezegd, te weten dringend eigen gebruik en handelen in strijd met goed huurderschap, en dat onder die omstandigheden de huurovereenkomst dient te eindigen en [gedaagde 1] c.s. het gehuurde dienen te ontruimen. Het gehuurde en het pand waarvan het gehuurde deel uitmaakt zijn gedateerd. Uit het rapport dat zij heeft laten opstellen door een bouwkundig ingenieur volgt dat aan de binnenzijde van het pand diverse bouwkundige zaken dringend aandacht behoeven. Zij wenst het pand aan te passen aan de eisen van de huidige tijd en het gehuurde samen te voegen met de bovengelegen berging om zo een grotere woning te creëren. De nieuw te realiseren woning zal als geliberaliseerde woning kunnen worden gekwalificeerd waarvoor zij een maandelijkse markthuurprijs van € 2.500,-- kan vragen. In de huidige situatie lijdt zij iedere maand een aanzienlijk verlies en is zij gehouden om iedere maand (financieel) toe te leggen op het gehuurde. Er is dan ook sprake van een structurele wanverhouding tussen de huuropbrengsten en exploitatiekosten. Na de beoogde renovatie zal zij ter zake van het gehuurde geen verlies meer lijden. Bij de beoogde renovatie kan de huurovereenkomst met [gedaagde 1] c.s. niet blijven bestaan, omdat de plaats en functie van het gehuurde zullen wijzigen. Onder deze omstandigheden is er dan ook sprake van dringend eigen gebruik in de zin van artikel 7:274 lid 1 sub c BW.
4. Verder is er sprake van strijd met goed huurderschap, omdat [gedaagde 1] c.s. de zolderruimte in strijd met de daaraan gegeven bestemming gebruiken als woonruimte en zij zonder toestemming een keuken in het gehuurde hebben geplaatst met als gevolg dat er een lekkage is ontstaan. Ook gelet hierop dient er aan de huurovereenkomst met [gedaagde 1] c.s. een einde te komen, aldus steeds [eiseres] .
5. [gedaagde 1] c.s. hebben verweer gevoerd. Zij hebben gemotiveerd betwist dat uit het rapport van de door [eiseres] ingeschakelde bouwkundig ingenieur volgt dat er dringende renovatiewerkzaamheden aan het pand uitgevoerd dienen te worden. Het betreffen uitsluitend herstelwerkzaamheden die uitgevoerd kunnen worden met behoud van de huurovereenkomst. Indien deze herstelwerkzaamheden een verbetering van het huurgenot opleveren, kan de huidige huurprijs ook evenredig worden verhoogd. Hier hebben zij ook nimmer afwijzend tegenover gestaan, maar [eiseres] heeft nooit enige medewerking verleend om herstelwerkzaamheden uit te voeren. Als gevolg hiervan kon de huurprijs ook niet – door de huurcommissie – worden verhoogd. Verder hebben zij aangevoerd dat bij de vraag of er sprake is van een structurele wanverhouding, de baten en lasten van het gehele pand dienen te worden meegewogen en niet slechts de baten en lasten van het gehuurde. [eiseres] heeft geen inzicht gegeven in de opbrengsten van het pand, zodat ook geen juiste rendementsberekening kan worden gemaakt. Zij betwisten dan ook dat sprake is van een structurele wanverhouding tussen de baten en lasten. Een bijkomende voorwaarde voor een geslaagd beroep op dringend eigen gebruik in de zin van artikel 7:274 lid 1 sub c BW is dat de huurder andere passende woonruimte kan verkrijgen. [gedaagde 1] c.s. betwisten dat aan die voorwaarde wordt voldaan. Ook indien wel sprake is van dringend eigen gebruik aan de zijde van [eiseres] en zij passende woonruimte kunnen verkrijgen, dient de belangenafweging in hun voordeel uit te vallen. Zij wonen immers al 27 jaar in het gehuurde en hebben vier minderjarige kinderen die hun leven hebben opgebouwd in de buurt van het gehuurde. [eiseres] heeft daarentegen een minder zwaarwegend belang. Zij heeft deze situatie, waaronder de lage huurprijs, zelf in de hand gewerkt door nooit gehoor te geven aan het verzoek tot herstel van gebreken, terwijl zij altijd bereid zijn geweest om een hogere huurprijs te betalen als hun huurgenot verbeterd wordt.
6. De vordering van [eiseres] op het punt van handelen in strijd met goed huurderschap, is in strijd met het ne bis in idem beginsel, omdat de omstandigheden waarop deze vordering betrekking heeft, reeds aan de orde gekomen zijn in de vorige procedure die heeft geleid tot het afwijzende vonnis van 31 december 2018, aldus steeds [gedaagde 1] c.s.
in (voorwaardelijke) reconventie
7. [gedaagde 1] c.s. hebben in voorwaardelijke reconventie, namelijk voor het geval de vordering van [eiseres] wordt toegewezen, gevorderd dat [eiseres] wordt veroordeeld tot betaling van een verhuis- en inrichtingsvergoeding van € 6.253,--, alsmede een schadevergoeding ter hoogte van € 18.000,--, een en ander te vermeerderen met de proceskosten.
8. [gedaagde 1] c.s. hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat als zij het gehuurde dienen te ontruimen, [eiseres] op grond van artikel 7:275 lid 1 BW een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten verschuldigd is. Verder hebben zij flink in het gehuurde geïnvesteerd, door onder meer het plaatsen van een nieuwe badkamer en keuken. De kosten hiervan zijn 30.000,--. De investeringen gaan allemaal verloren als zij het gehuurde moeten verlaten en daarom is [eiseres] aan hen ook een schadevergoeding verschuldigd, aldus [gedaagde 1] c.s.
9. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij bereid is om de verhuis- en inrichtingsvergoeding te betalen. Tegen de gevorderde schadevergoeding heeft zij verweer gevoerd.