ECLI:NL:RBAMS:2020:4836

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
RK 19/6103
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslaggenomen geldbedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. R.J.H. Titahena. Het klaagschrift betreft de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 4.500,-, dat op 25 oktober 2019 door de politie in een woning is aangetroffen. Klager stelt rechthebbende te zijn en verzoekt om teruggave van het geld, maar het Openbaar Ministerie verzet zich hiertegen en stelt dat klager niet als rechthebbende kan worden aangemerkt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat klager en de beslagene, die beiden aanwezig waren tijdens de doorzoeking, hebben verklaard dat het geld niet van hen was. Bovendien heeft klager zich niet bij de politie gemeld om zijn eigendom van het geld te onderbouwen, ondanks meerdere oproepen. De rechtbank oordeelt dat klager niet redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, omdat hij niet heeft aangetoond dat het geld van hem is en er bovendien sprake is van een witwasverdenking.

De rechtbank verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag, wat betekent dat het verzoek om teruggave van het geld niet wordt ingewilligd. De beslissing is openbaar uitgesproken en klager heeft de mogelijkheid om in cassatie beroep aan te tekenen bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
RK: 19/6103
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] ,
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
woonplaats kiezend op het kantoordres van zijn raadsman,
mr. R.J.H. Titahena,
Ceintuurbaan 67, 1072 EV te Amsterdam,
klager, niet zijnde de beslagene.

1.Procesgang

Het klaagschrift is op 29 oktober 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 13 maart 2020 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 13 augustus 2020 de gemachtigde raadsman en de officier van justitie, mr. F.R. Bons, in openbare raadkamer gehoord.
Klager en beslagene [naam beslagene] zijn, hoewel rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot teruggave van het in beslag genomen geldbedrag van € 4.500,-. Op 25 oktober 2019 is de politie een woning aan de [adres] binnengetreden. Onder klager, die in de woning aanwezig was, werd een geldbedrag van € 4.500,- in beslag genomen. Klager meent dat er geen strafvorderlijk belang is bij het voortduren van het beslag en wenst zich dan ook hierover te beklagen. Hij meent dat het geldbedrag geretourneerd moet worden aan hem.
De raadsman van klager heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift kort samengevat het volgende aangevoerd. Het klaagschrift dient aangevuld te worden in die zin dat om teruggave van € 4.905,- wordt verzocht.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat klager stelt rechthebbende te zijn en dat hij daarom ontvankelijk is in zijn klaagschrift. Hij heeft daarbij verwezen naar twee uitspraken van de Hoge Raad (HR 24 juni 1987 ((niet gepubliceerd) en HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5406).
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat klager inderdaad meerdere keren door de politie is opgeroepen voor verhoor via zijn kantoor. Dit is van zijn kant niet goed verlopen, omdat hij daar niet eerder op heeft gereageerd. Het is echter geen reden om klager alsnog een verklaring af te laten leggen. Er is namelijk geen witwasverdenking tegen klager. Klager liep destijds op straat en werd in de woning overvallen door de politie. De vraag is dan als je zo overrompeld wordt, of je in staat bent een verklaring af te leggen en of dat wel zou moeten. Het is verder een feit van algemene bekendheid dat [bevolkingsgroep] veel contant geld meenemen naar Nederland. Zij hebben namelijk een ‘cash cultuur’ en vaak grote geldbedragen op zak, omdat er in [geboorteland] weinig mogelijkheden zijn om geld af te nemen. Er is alleen geld aangetroffen in de woning, niet in grote coupures en het bedrag is niet echt verhuld. Volgens de raadsman is klager, op basis van het dossier, niet te koppelen aan een witwasverdenking.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het in beslag genomen geldbedrag aan klager en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres] zijn de geldbedragen van € 1.000,- in de afzuigkap en € 4.905,- in een tas met kleding aangetroffen. Op het adres stond niemand ingeschreven en tijdens de doorzoeking waren klager en beslagene [naam beslagene] aanwezig. De politie heeft destijds aan [naam beslagene] en aan klager gevraagd of voornoemde geldbedragen van een van hen was. Beiden zeiden toen dat dit niet het geval was. Uiteindelijk zijn de geldbedragen in beslag genomen in verband met een witwasverdenking. Op 4 november 2019 is aan de raadsman van klager gevraagd om de contactgegevens van klager door te geven, zodat hij kon worden gehoord over de herkomst van het geld. Op 28 februari en 7 maart 2020 is door het parket gerappelleerd, maar de raadsman van klager heeft niet gereageerd en klager heeft zich niet bij de politie gemeld. De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat het beklag niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat klager niet met stukken heeft onderbouwd dat hij eigenaar is van het geldbedrag. Klager kan daarom niet als redelijkerwijs rechthebbende worden aangemerkt. De officier van justitie heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld, mocht de rechtbank oordelen dat klager als rechthebbende moet worden aangemerkt, dat het verzoekschrift ongegrond moet worden verklaard, omdat het geld is aangetroffen onder verdachte omstandigheden en sprake is van een witwasvermoeden. Het is niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter in een witwaszaak tegen klager het geld verbeurd zal verklaren.
Op dit moment moet de zaak nog beoordeeld worden en wordt gewacht op een verklaring van klager omtrent de herkomst van het geld. Hij wordt nog steeds verdacht van witwassen.

4.De beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 26 oktober 2019 is het geldbedrag € 4.905,- in beslag genomen om de waarheid aan de dag te brengen. Het geldbedrag is op 25 oktober 2019 in een tas met kleding aangetroffen in de woning aan de [adres] . Op dit adres stond niemand in de gemeentelijke basisadministratie voor persoonsgegevens ingeschreven. Tijdens de doorzoeking van de woning waren klager en beslagene [naam beslagene] aanwezig.
In een geval waarin het belang van strafvordering het voortduren van een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag niet meer vordert en waarin een derde - als zodanig kan ook gelden degene onder wie het beslag feitelijk is gelegd, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht - op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend strekkende tot teruggave, dient de rechter te beoordelen of de klager die stelt rechthebbende te zijn, inderdaad redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt. (HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.11)
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat klager, die stelt rechthebbende te zijn, niet redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt. Het is allereerst opvallend dat het geldbedrag wat in het klaagschrift is genoemd niet overeenkomt met het in beslag genomen geldbedrag en dat er 15 eurobiljetten zijn aangetroffen in coupures van € 200,-. Voor het klaagschrift heeft hij zich na meerderen oproepen via zijn raadsman niet bij de politie gemeld om te verklaren dat het geldbedrag aan hem toebehoort en uitleg te geven over de herkomst van het geld. Toen de verbalisanten in de woning aan klager en [naam beslagene] vroegen of het geldbedrag van een van hen was, hebben ze zelfs beiden verklaard dat dit niet zo was. Klager dient, gelet op het voorgaande, daarom niet-ontvankelijk in zijn beklag te worden verklaard. De rechtbank komt verder niet aan een inhoudelijk oordeel van het rekest toe.

5.De beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart klager
niet-ontvankelijkin zijn beklag.
Deze beslissing is gegeven door
mr. C.M. Degenaar, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2020.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen bij de griffie van deze rechtbank,
binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.