Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Procesgang
2.Inhoud van het klaagschrift
3.Standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
5.De beslissing
niet-ontvankelijkin zijn beklag.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. R.J.H. Titahena. Het klaagschrift betreft de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 4.500,-, dat op 25 oktober 2019 door de politie in een woning is aangetroffen. Klager stelt rechthebbende te zijn en verzoekt om teruggave van het geld, maar het Openbaar Ministerie verzet zich hiertegen en stelt dat klager niet als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat klager en de beslagene, die beiden aanwezig waren tijdens de doorzoeking, hebben verklaard dat het geld niet van hen was. Bovendien heeft klager zich niet bij de politie gemeld om zijn eigendom van het geld te onderbouwen, ondanks meerdere oproepen. De rechtbank oordeelt dat klager niet redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, omdat hij niet heeft aangetoond dat het geld van hem is en er bovendien sprake is van een witwasverdenking.
De rechtbank verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag, wat betekent dat het verzoek om teruggave van het geld niet wordt ingewilligd. De beslissing is openbaar uitgesproken en klager heeft de mogelijkheid om in cassatie beroep aan te tekenen bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.