ECLI:NL:RBAMS:2020:4934

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2020
Publicatiedatum
12 oktober 2020
Zaaknummer
13/731031-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontvoering van minderjarige door neef in opdracht van vader

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 12 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de ontvoering van een tweejarig meisje op 29 september 2016. De ontvoering vond plaats in opdracht van de vader van het kind, die de Indiase nationaliteit heeft. De verdachte, een neef van de vader, werd beschuldigd van het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en onttrekking aan het wettig gezag van de moeder. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en in vereniging met anderen het kind heeft ontvoerd, waarbij geweld is gebruikt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van de tijd die hij in uitleveringsdetentie in Irak heeft doorgebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van de zaak, gezien de jonge leeftijd van het slachtoffer en de impact van de ontvoering op het gezin. De rechtbank wees ook schadevergoedingen toe aan de moeder, het kind, de oma en de tante van het slachtoffer, als gevolg van de ontvoering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/731031-19 (Promis)
Datum uitspraak: 12 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
laatst bekende adres: [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. van Kampen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1. het medeplegen van de ontvoering van [naam kind] (hierna: [naam kind] ) in de periode van 29 september 2016 tot en met 30 september 2016;
2. het medeplegen van onttrekking aan het ouderlijk gezag van [naam kind] in de periode van 29 september 2016 tot en met 15 juli 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 en 2 en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Rol van verdachte
Verdachte was een van de personen die deelnam aan de bespreking in het Hilton-hotel op 28 september 2016. Dezelfde avond is verdachte samen met medeverdachten [naam 1] en [naam 2] (hierna: [naam 1] en [naam 2] ) bij de woning op [adres oma] gaan kijken. Op 29 september 2016 heeft verdachte met [naam 1] en [naam 2] rondgereden totdat zij de ‘go’ kregen dat [naam moeder] was vertrokken en [naam kind] alleen met haar oma was. Verdachte was als een van de uitvoerders aanwezig bij de daadwerkelijke ontvoering. Hij is samen met [naam 1] en [naam 2] bij de woning aan de [adres oma] naar binnen gegaan. Hij heeft [naam kind] opgetild, is met haar vanuit die woning naar buiten gelopen, is de auto ingestapt en is na de ontvoering (samen met [naam 2] ) naar [medeverdachte] gereden en heeft [naam kind] aan hem overgedragen.
Opzet
Verdachte had opzet, op zijn minst in voorwaardelijke vorm, op de ontvoering en de onttrekking aan het wettig gezag van [naam kind] . Hij had moeten weten dat het eigenhandig bewerkstelligen dat de vader, tegen de wil van de moeder, in het buitenland wordt herenigd met zijn dochter in strijd is met het recht in Nederland. Het uitvoeren en handhaven van regels rondom wettig gezag in Nederland is een taak die bij de bevoegde autoriteiten in Nederland ligt.
Ook is sprake van opzet op het gebruikte geweld, in ieder geval in voorwaardelijke zin. Bij het ontvoeren van een kind tegen de wil van de familie waar het kind verblijft, bestaat de aanmerkelijke kans dat er geweld moet worden gebruikt. Dat met dat (gewelds)scenario rekening is gehouden, blijkt ook uit het feit dat een stroomstootwapen (hierna: taser) en tie- wraps, in overeenstemming met hetgeen is beschreven in de documenten ‘ [document 1] ’ en ‘ [document 2] ’, zijn meegenomen naar de woning waar [naam kind] verbleef. Bovendien is [naam 1] als ‘geweldsman’ met dat speciale doel ingevlogen vanuit de Verenigde Staten.
Medeplegen
Uit de rol van verdachte en het bewijs volgt dat er in vrijwel alle opzichten een nauwe en bewuste samenwerking is geweest tussen verdachte en alle medeverdachten die er op was gericht om [naam kind] , eventueel met geweld, bij haar moeder weg te halen. Deze nauwe en bewuste samenwerking was er ten tijde van de voorbereiding, de feitelijke uitvoering en in de afhandeling van de ontvoering. [naam 2] heeft verklaard dat iedereen wist wat hij of zij moest doen. Dat er een duidelijke rolverdeling was, waar iedereen zich aan hield en van op de hoogte was, blijkt ook uit het draaiboek ‘ [document 1] ’ en de feitelijke uitvoering die aan dit vooraf uitgewerkte plan is gegeven. Iedere verdachte heeft in die rol zijn of haar eigen substantiële bijdrage geleverd aan de ontvoering. Verdachte heeft de ontvoering feitelijk uitgevoerd en ging mee om zich over [naam kind] te ontfermen. Zonder die bijdrage kon de ontvoering niet worden voltooid.
3.2
Oordeel van de rechtbank
3.2.1
Feiten en omstandigheden
Algemeen
[naam kind] is op [geboortedatum] in [geboorteplaats] geboren. Zij is de dochter van [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) en [naam moeder] . [medeverdachte] heeft de Indiase nationaliteit en [naam moeder] heeft de Nederlandse en de Pakistaanse nationaliteit. [naam kind] heeft de Nederlandse nationaliteit. Na een verblijf in India is [naam moeder] op 7 december 2014 met [naam kind] en haar oudere dochter [naam dochter] vanuit India naar Nederland gekomen. In de loop van 2015 zijn zowel [medeverdachte] (in India) als [naam moeder] (in Nederland) echtscheidingsprocedures begonnen, waarin geprocedeerd werd — zowel in Nederland als in India — over het gezag over [naam kind] . [naam kind] verbleef van december 2014 bij haar moeder in Nederland, tot zij in de ochtend van 29 september 2016 in Amsterdam vanuit de woning van de oma van [naam kind] werd meegenomen door een aantal mannen.
Inleiding
De rechtbank stelt de feiten en omstandigheden vast aan de hand van de verklaringen van [naam 2] , de aangifte van [naam moeder] , de verklaringen van de getuigen ter plaatse, de bij de medeverdachten aangetroffen documenten en diverse zich in het dossier bevindende stills van camerabeelden.
De rechtbank neemt de verklaringen van [naam 2] , die op 11 juli 2019 door de rechtbank (inmiddels onherroepelijk) is veroordeeld, als belangrijk uitgangspunt voor de feitenvaststelling om de volgende redenen. Hij heeft zich als enige van de betrokkenen kort na het uitgaan van het Amber Alert bij zijn advocaat en vervolgens bij de politie gemeld. Hij heeft als enige uitvoerig en consistent verklaard. Hij heeft niets verklaard wat niet overeenkomt met de inhoud van het dossier. Zo vindt de door [naam 2] beschreven gang van zaken rond de bijeenkomst in het Hilton-hotel, waarvoor hij onder de naam “ [document 1] ” een vergaderruimte huurde, bijvoorbeeld steun in het dossier en de zich daarin bevindende stills van camerabeelden. Met zijn verklaringen heeft hij zichzelf belast. De rechtbank heeft niet de indruk dat [naam 2] zijn rol kleiner heeft gemaakt dan deze was. Anders dan bij de andere medeverdachten worden de verklaringen van [naam 2] niet ontkracht door objectieve bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank volgt [naam 2] daarom voor wat betreft de feitelijke gang van zaken.
De rechtbank gebruikt de verklaringen van de medeverdachten alleen indien deze verklaringen objectieve ondersteuning vinden in het dossier of als de medeverdachten zichzelf belasten.
De voorbereiding van de ontvoering
In de fase voorafgaand aan de ontvoering heeft het volgende plaatsgevonden.
Enige tijd vóór de daadwerkelijke ontvoering is [medeverdachte] op zoek gegaan naar mensen om hem te helpen bij de ontvoering van zijn dochter [naam kind] . [medeverdachte] had daarbij lokale ondersteuning nodig en is bij [naam 3] uitgekomen, met wie hij al zakelijk contact had. [medeverdachte] was de opdrachtgever en de financier van de ontvoering. Verdachte heeft de Indiase nationaliteit en wordt aangeduid als [medeverdachte] ’s neef.
Vóór 17 september 2016 vond een
conference callplaats tussen [medeverdachte] , [naam 4] , [naam 3] en [naam 2] waarin [medeverdachte] zijn probleem heeft voorgelegd. [naam 3] heeft informatie ontvangen en heeft die vervolgens doorgestuurd aan [naam 2] . Dit ‘startpakket’ bestond onder andere uit eerdere observatieverslagen, opgemaakt door Engelsen en Israëliërs, en een begroting voor de kosten van de ontvoering, genaamd ‘ [document 2] ’ en opgemaakt door [naam 4] op 16 september 2016.
23 september 2016
Document ‘concept operatie [document 1] ’
Op 23 september 2016 heeft [naam 2] een plan van aanpak geschreven, het document genaamd ‘concept operatie [document 1] ’. [naam 2] schreef dit document ter voorbereiding op de bijeenkomst de dag erna in Duitsland. In het document is de missie als volgt omschreven: “
Het is onze missie om 2 locaties van de familie vast te stellen en de beste tijd en plaats uit te zoeken teneinde [naam kind] met haar vader te herenigen.”
27 september 2016
In de avond van 27 september hebben [naam 3] , [naam 5] (hierna: [naam 5] en [naam 2] samen gegeten in restaurant De Witte Bergen in Eemnes. [naam 3] had het initiatief genomen om [medeverdachte] te zien. Er is toen besproken dat [naam 4] [naam 1] had ingehuurd en dat hij werd ingevlogen. Hij zou oma rustig houden. [naam 1] zou [naam 2] en verdachte assisteren.
28 september 2016: Hilton-hotel
Op 28 september 2016 heeft [medeverdachte] rond 13.00 uur bij Sixt BV op de luchthaven Schiphol een Renault Espace en een Volkswagen Golf gehuurd die een dag later bij de ontvoering zijn gebruikt. Op de huurovereenkomsten van beide auto’s is ‘ [verdachte] ’ aangemerkt als second driver. Op camerabeelden van Sixt niet veel later in de parkeergarage is verdachte te zien met [medeverdachte] .
Later op de dag vond een bijeenkomst plaats in het Hilton-hotel. [naam 2] kreeg bericht van [naam 3] dat er een ontmoeting moest plaatsvinden op Schiphol. [naam 2] heeft een vergaderruimte gehuurd in het Hilton-hotel vanaf 15.30 uur. Hij heeft de ruimte gehuurd onder de naam ‘ [document 1] ’, de codenaam van het project die alle betrokkenen kenden. Op deze manier zou het voor de anderen duidelijk zijn waar zij moesten zijn. [naam 2] heeft de huur van de ruimte contant betaald met het geld dat hij eerder had ontvangen van [naam 3] , terwijl Splinter dit geld op zijn beurt weer van [medeverdachte] had ontvangen Bij de bijeenkomst waren [naam 2] , [medeverdachte] , [naam 5] en [naam 3] , [naam 4] , [naam 1] en verdachte aanwezig. Tijdens de bijeenkomst is besproken dat het weghalen van [naam kind] bij voorkeur moest plaatsvinden vóór de zitting (
de rechtbank begrijpt: in de lopende civiele procedure) die op vrijdag 30 september 2016 gepland stond. [naam 4] had [naam 2] verzocht een flip-over te huren. Op de flip-over is door [medeverdachte] een schets gemaakt van de straat ( [adres oma] ) van het huis van [naam oma] , de oma van [naam kind] (hierna: oma). [naam 4] heeft [naam 1] bijgepraat, die net was ingevlogen. [naam 2] heeft ook het woord gevoerd. Hij heeft gesproken over wat hij had gezien, wie er zou rijden en wat het plan was voor de dag erna. Tijdens deze bijeenkomst vroeg [naam 4] of er machinepistolen (‘MP5’s’) nodig waren. Daarnaast is besproken dat [naam 5] verdachte na de overdracht weg zou brengen. Hij moest naar dezelfde bestemming als [medeverdachte] , maar hij zou niet meer in de auto passen bij [medeverdachte] , [naam kind] , [naam 4] en [naam 3] vanwege het kinderzitje. De bijeenkomst in het Hilton-hotel op Schiphol heeft ongeveer drie uur geduurd.
Na de bijeenkomst is [naam 2] met [naam 1] en verdachte naar de locatie in Amsterdam gegaan waar de ontvoering zou plaatsvinden, te weten de [adres oma] , het adres van oma. Het plan was dat [naam 1] oma zou tegenhouden en [naam 2] en verdachte met [naam kind] zouden vertrekken. [naam 2] heeft [naam 1] en verdachte die avond rondgereden en hen vervolgens afgezet bij het Centraal Station in Amsterdam.
Rond 23.15 uur kwamen [naam 1] , [medeverdachte] , [naam 4] en verdachte aan bij het Hyatt-hotel in Hoofddorp en boekten zij vier kamers.
29 september 2016: de dag van de ontvoering
Op 29 september 2016 is [naam 2] rond 06.30 uur vertrokken vanuit Bergen naar Amsterdam. Hij
heeft [naam 1] en verdachte opgehaald bij station Diemen Zuid. [naam 2] heeft bij het station de tie-wraps aan [naam 1] gegeven. [naam 1] en verdachte waren op het station afgezet door [medeverdachte] en [naam 4] . [medeverdachte] kwam aan in de Renault en is in de Golf bij [naam 4] gestapt, waarna zij samen naar Hilversum zijn gereden. In eerste instantie is besproken dat [medeverdachte] zelf mee zou gaan om [naam kind] te ontvoeren, maar uiteindelijk heeft hij ervoor gekozen dit niet te doen. [naam 2] is met [naam 1] en verdachte in de Renault gestapt en [naam 2] heeft deze bestuurd. [naam 6] heeft om 08.00 uur waargenomen dat [naam moeder] met haar oudste dochter vertrok richting Hoofddorp. Op dat moment heeft [naam 6] [naam 3] gebeld en doorgegeven dat [naam moeder] was vertrokken. [naam 2] heeft even met [naam 1] en verdachte rondgereden, totdat zij de ‘go’ kregen dat [naam moeder] was vertrokken en [naam kind] alleen met oma zou zijn. Het is onduidelijk wie het bericht heeft gestuurd, maar het kan niet anders dan dat het bericht is gestuurd door [naam 3] , [naam 4] of [medeverdachte] . Zij stonden namelijk samen op de parkeerplaats in Eemnes. Eén van hen heeft aan [naam 1] , [naam 2] en verdachte laten weten dat [naam moeder] weg was. Na ontvangst van het bericht is [naam 2] de [adres oma] op gereden. [naam 2] heeft [naam 1] en verdachte uit de auto gelaten, is voor het huis van oma gestopt, is vervolgens zelf uitgestapt en heeft aangebeld.
De ontvoering
Op 29 september 2016 wordt even na 8.00 uur ‘s ochtends door [naam 2] aangebeld op de [adres oma] . [naam kind] verblijft samen met haar oudere halfzus [naam dochter] en haar moeder [naam moeder] regelmatig bij haar oma. Oma opent de deur. [naam 2] doet zich voor als iemand van de Sociale Dienst. Omdat drie mannen voor de deur argwaan zouden wekken, wachten [naam 1] en verdachte even verderop. Als oma de deur opent, wenkt [naam 2] naar [naam 1] en verdachte dat zij ook kunnen komen. [naam 2] vraagt of de moeder van [naam kind] thuis is, waarop oma ontkennend antwoordt. [naam 2] zegt dat hem ter ore is gekomen dat iemand tegen haar zin wordt vastgehouden in de woning. [naam 2] loopt naar binnen. Dan gaan ook [naam 1] en verdachte naar binnen. In de woning zijn op dat moment aanwezig: [naam kind] , oma, [naam tante] (de tante van [naam kind] , hierna: [naam tante] ) en [naam neef] (een neef van [naam kind] ). [naam 1] heeft een document in zijn hand waarvan hij zegt dat dit van de rechtbank is en dat zij [naam kind] komen halen. Dit document blijkt afkomstig te zijn van een sharia-rechtbank in Mumbai, India. [naam tante] pakt het document uit de handen van [naam 1] . Verdachte tilt [naam kind] op en loopt met haar naar de auto. Ook [naam 2] loopt naar buiten. [naam 2] en verdachte stappen met [naam kind] in de Renault Espace waarmee zij waren aangekomen en rijden weg. [naam tante] rent naar buiten, maar blijft bij de deur staan als ze ziet dat de auto al wegrijdt. [naam 1] raakt in een worsteling met oma en [naam tante] . [naam 1] probeert oma en [naam tante] een kamer in te duwen. [naam 1] probeert vervolgens weg te komen, waarbij oma en [naam tante] hem proberen tegen te houden. Oma en [naam tante] proberen met [naam 1] naar buiten te gaan om zo hulp in te roepen van buren. [naam 1] heeft tie-wraps en een taser bij zich. Tijdens zijn poging om te vluchten, slaat [naam 1] [naam tante] met de taser tegen haar hoofd. Buurman [naam buurman] , die oma en [naam tante] te hulp schiet, wordt ook door [naam 1] geraakt met de taser. [naam 1] wordt ter plaatse aangehouden.
Na de ontvoering
[naam 2] komt met verdachte en [naam kind] in de Renault Espace aan bij de parkeerplaats van restaurant De Witte Bergen in Eemnes. Daar staan [naam 3] , [medeverdachte] en [naam 4] naast de Volkswagen Golf op hen te wachten. [naam 5] zit in haar Fiat Punto. Verdachte stapt uit de Renault Espace en stapt, zoals een dag eerder afgesproken, vervolgens bij [naam 5] in. [medeverdachte] stapt met [naam kind] achter in de Golf, met als bestuurder [naam 3] . [naam 4] stapt in de Golf als bijrijder. [naam 3] rijdt vervolgens als eerste weg en korte tijd later volgt [naam 5] in de Fiat. Zij rijden gezamenlijk naar de woning van [naam 3] en [naam 5] in [woonplaats] . [naam 3] heeft vervolgens [naam kind] , [medeverdachte] en [naam 4] naar een andere locatie gebracht, te weten zijn woning in [woonplaats] . Hierna is geprobeerd verder vervoer te regelen via een kennis van [medeverdachte] in Krefeld. [naam 3] heeft [naam kind] , [medeverdachte] en [naam 4] verder Duitsland in gereden en is zelf op een parkeerplaats in Krefeld uit de auto gezet. In overeenstemming met het plan is [medeverdachte] met [naam kind] naar Mumbai, India, gegaan. Tot op heden verblijft [naam kind] naar alle waarschijnlijkheid in India.
3.2.2
Overwegingen
Gelet op de feiten en omstandigheden die onder 3.2.1 zijn opgenomen is de rechtbank van oordeel dat beide ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Opzet
Verdachte wordt vervolgd voor zowel het medeplegen van – kort gezegd – ontvoering (feit 1) als onttrekking aan het wettig gezag (feit 2). Voor alle deelnemingsvormen geldt dat - naast opzet op het gronddelict - ook op het medeplegen opzet moet bestaan.
Opzet op ontvoering
Verdachte was aanwezig bij de bijeenkomst in het Hilton-hotel op 28 september 2016, waar de ontvoering is voor besproken. De rechtbank leidt daaruit af dat hij wist dat het doel was om [naam kind] te ontvoeren, zodat [medeverdachte] haar naar India kon meenemen. Ook was verdachte die dag aanwezig bij de huur van de twee auto’s die op de dag van de ontvoering, mede door hemzelf, zijn gebruikt. Vervolgens heeft hij in de avond van 28 september 2016 een voorverkenning gedaan rond de plaats-delict met [naam 1] en [naam 2] . Bij de feitelijke uitvoering van de ontvoering was hij direct betrokken. Op de ochtend van de ontvoering heeft hij met [naam 2] en [naam 1] rondgereden. Met z’n drieën hebben zij gewacht totdat zij de ‘go’ kregen dat [naam moeder] was vertrokken en [naam kind] alleen met oma zou zijn. Daarna is verdachte samen met [naam 1] en [naam 2] naar de [adres oma] gegaan, heeft hij de woning van oma betreden, [naam kind] opgetild en is met haar vanuit de woning naar de auto gelopen en samen met [naam 2] afgereisd naar Eemnes, waar hij [naam kind] aan [medeverdachte] heeft overgedragen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzet had op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [naam kind] .
Opzet op onttrekking wettig gezag
Ten aanzien van het onttrekken van [naam kind] aan het wettig gezag overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank beoordeelt de stand van zaken met betrekking tot het gezag op 29 september 2016 naar Nederlands recht. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat op die datum beide ouders wettig gezag hadden over [naam kind] (ECLI:NL:HR:2018:31). Uit de omstandigheid dat verdachte samen met [naam 2] en [naam 1] heeft gewacht totdat [naam moeder] , de moeder van [naam kind] , uit de woning was vertrokken en zij de ‘go’ kregen, leidt de rechtbank af dat het bij verdachte bekend was dat [naam kind] zou worden meegenomen zonder medeweten en toestemming van [naam moeder] . Vervolgens is hij samen met [naam 2] en [naam 1] naar de woning van oma gegaan. [naam 1] kwam mee als ‘deurstopper’ en had tie-wraps en een taser bij zich. Het gebruik van geweld was ingecalculeerd, zoals ook blijkt uit de documenten ‘ [document 1] ’ en ‘ [document 2] ’. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat [naam moeder] het wettig gezag had, zodat het bewijs voor “vol opzet” op het onttrekken daaraan ontbreekt. Echter, op grond van algemene ervaringsregels mag worden aangenomen dat een moeder van een kind het wettig gezag over dit kind heeft. Door onder deze omstandigheden samen met anderen op deze (gewelddadige) manier [naam kind] weg te nemen, bestond de aanmerkelijke kans dat [naam kind] aan het wettig gezag zou worden introkken, welke kans verdachte gelet op zijn gedragingen bewust heeft aanvaard.
Opzet op medeplegen
Op grond van de onder 3.2.1 beschreven vaststelling van de feiten en omstandigheden ten aanzien van de feitelijke handelingen van verdachte de dag voor, tijdens en na het wegnemen van [naam kind] acht de rechtbank de materiële bijdrage van verdachte voldoende om van een significante bijdrage te spreken. De samenwerking bestond in de kern uit een gezamenlijke uitvoering. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de planning niet zodanig afweek van de uitvoering, dat gezegd moet worden dat er geen sprake meer was van gezamenlijk opzet. Er was een duidelijke rolverdeling waar iedereen zich aan hield en van op de hoogte was, zoals ook blijkt uit het draaiboek ‘ [document 1] ’ en de feitelijke uitvoering die aan dit vooraf uitgewerkte plan is gegeven. Van opzet op medeplegen was dan ook ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten sprake.
Opzet op geweld
Ten aanzien van de specifieke geweldshandelingen geldt voor alle medeplegers, waaronder verdachte, dat (op z’n minst voorwaardelijk) opzet op die handelingen heeft bestaan. Het is aannemelijk dat geweld zou worden gebruikt, omdat bij het ontvoeren van een kind tegen de wil van degene die daarover (mede) het gezag heeft, in dit geval de moeder, de aanmerkelijke kans bestaat dat geweld moet worden gebruikt. Degene(n) die in nauwe verbintenis tot het kind staat(n) en bij wie het kind zich op dat moment bevindt, zullen dat kind immers niet zomaar laten wegvoeren. Zeker als men — zoals in deze zaak — wetenschap heeft van het feit dat er onmin is tussen de vader en de moeder, bestaat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans dat van een vrijwillige overgave van het kind geen sprake zal zijn.
De rechtbank stelt bovendien vast dat in het plan van aanpak specifiek staat omschreven dat oma kan worden vastgebonden. Tijdens de bijeenkomst in het Hilton-hotel is daar ook over gesproken. Er zijn daadwerkelijk tie-wraps en een taser meegenomen naar de woning van oma, en de taser is ook gebruikt door [naam 1] . Het plan was dat moeder weg zou zijn en oma met dwingende hand naar de woonkamer zou worden bewogen. [naam 1] zou ‘deurstopper’ zijn, zodat er genoeg tijd zou zijn om [naam kind] naar de auto te brengen waarmee zij naar de plaats van overdracht in Eemnes kon worden gebracht. In het door [naam 2] opgemaakte plan wordt niet alleen een ‘geweldenaar’ opgenomen, maar [naam 1] is daadwerkelijk ingevlogen om die rol op zich te nemen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte met zijn bijdrage aan de ontvoering willens en wetens de aanmerkelijke kans op alle bewezen geweldshandelingen heeft aanvaard.
Voortdurend delict feit 2
Wanneer een minderjarige wordt onttrokken aan het wettig gezag, duurt die situatie voort totdat de minderjarige weer bij de (tevens) gezaghebbende ouder is. Dat kan geruime tijd duren. Zeker als de onttrekking plaatsvindt naar een ander land, in het bijzonder een land waarmee Nederland geen verdragsrechtelijke rechtshulprelatie heeft. Het feit dat verdachte en de medeverdachten die voortdurende situatie hebben gecreëerd, maakt dat hen ook de periode waarin de minderjarige aan het gezag blijft onttrokken, kan worden toegerekend. Verdachte wist of had kunnen weten dat het doel van de ontvoering was om [naam kind] naar India te brengen. Ook ten aanzien van deze omstandigheid is op z’n minst sprake van voorwaardelijk opzet op het laten voortduren van de situatie nu is meegewerkt aan het overbrengen van een minderjarig kind naar India. De rechtbank acht daarom de gehele ten laste gelegde periode bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 29 september 2016 tot en met 30 september 2016 in Amsterdam en elders in Nederland en in Duitsland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk een minderjarige (beneden de twaalf jaar oud), te weten [naam kind] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet
  • zich met een stroomstootwapen (taser) en tie-wraps naar de woning begeven alwaar [naam kind] en [naam oma] en [naam tante] zich bevonden en
  • zich toegang verschaft tot de woning en
  • [naam oma] en/of [naam tante] vastgepakt en/of geslagen met dat stroomstootwapen (taser) en
  • toen en daar voornoemde [naam kind] meegenomen uit de woning en
  • dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van [naam buurman] gehouden en
  • voornoemde [naam kind] in de auto geplaatst en
  • voornoemde [naam kind] naar de woning van [naam 3] in het buitenland overgebracht.
ten aanzien van feit 2:
van 29 september 2016 tot en met 15 juli 2019 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk een minderjarige die de leeftijd van 12 jaren nog niet heeft bereikt, te weten [naam kind] geboren te Amsterdam op [geboortedatum] , heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag van degene die dat gezag desbevoegd over voornoemde minderjarige uitoefende, te weten [naam moeder] (de moeder), immers hebben verdachte en zijn mededaders zonder medeweten en toestemming van [naam moeder] , toen en daar, die minderjarige meegenomen naar Duitsland en India en aldus voornoemde minderjarige buiten het bereik en de invloedssfeer van die [naam moeder] gebracht en gehouden en hebben zij daarbij geweld gebezigd, immers hebben zij, verdachte en zijn mededaders:
  • zich toegang verschaft tot de woning waar die [naam kind] Rashid verbleef en
  • [naam oma] en/of [naam tante] vastgepakt en/of geslagen met dat stroomstootwapen (taser) en
  • dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van [naam buurman] gehouden en
  • met de minderjarige de woning verlaten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in uitleveringsdetentie in Irak heeft doorgebracht.
Ter onderbouwing wijst zij op de richtlijn van het Openbaar Ministerie bij internationale kinderontvoering, die een eis van zes maanden tot vier jaar voorschrijft. Elf van de dertien mogelijke strafverzwarende omstandigheden doen zich hier voor, aldus de officier van justitie, waarbij kennelijk vooral zwaar wegen: de zeer jonge leeftijd van [naam kind] , het geweld dat is gebruikt tijdens de ontvoering, het feit dat de onttrekking aan het wettig gezag nog steeds voortduurt, en dat [naam kind] is ontvoerd naar een land waar de vooruitzichten op het terugdraaien van de ontvoering slecht zijn.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, voor zover daarvan uit het dossier is gebleken.
Het is duidelijk dat [medeverdachte] , de vader van [naam kind] , de hoofdverantwoordelijke voor de ontvoering is. Dat maakt geenszins minder erg wat verdachte heeft gedaan. Verdachte heeft het professionele ontvoeringsplan, dat door [naam 3] , [naam 4] en [naam 2] is opgezet, uitgevoerd en heeft met volle wetenschap van de bedoeling meegewerkt aan de uitvoering van het ontvoeringsplan. Het plan en de uitvoering daarvan waren heftig en in elk geval in Nederland ongehoord: drie onbekende mannen dringen een woning binnen en ontvoeren een meisje van pas twee jaar oud, op verzoek van haar Indiase vader, die deze mannen daarvoor heeft ingehuurd. De ontvoerders zijn voorbereid op het gebruik van geweld: één van de mannen is gewapend met een taser en tie-wraps en zal optreden als ‘deurstopper’, met als doel de andere twee mannen (waaronder verdachte) met het meisje te laten ontkomen en de ontvoering te laten slagen. Er volgt ook een gewelddadige confrontatie waarbij alleen de deurstopper aan het kortste eind trekt. Maar verder slaagt het plan helemaal: de twee mannen die [naam kind] meenemen, waaronder verdachte, ontkomen en samen met een andere groep ontvoerders, brengt verdachte haar naar de woning van één van de ontvoerders in [woonplaats] ; vanuit [woonplaats] wordt [naam kind] door haar vader naar India ontvoerd waar zij tot op de dag van vandaag lijkt te verblijven.
Verdachte’s handelen
Verdachte heeft zijn neef [medeverdachte] in de voorbereiding de dag voor de ontvoering, bij de uitvoering daarvan en daaropvolgend geholpen een tweejarig kind naar India te ontvoeren en daarmee ook aan het wettig gezag van moeder onttrokken. Verdachte wist of had op zijn minst moeten weten dat er een grote kans bestond dat [naam kind] de daarop volgende jaren niet zou terugkeren, en dat haar moeder en familie in Nederland haar gedurende deze cruciale ontwikkelingsjaren lange tijd niet meer zouden zien. Het feit dat [naam kind] vermoedelijk nog steeds in India verblijft, is een voorzienbaar gevolg van het handelen van verdachte en de medeverdachten.
Hoewel iedere onttrekking aan het gezag impact heeft, is deze zaak heftiger dan de gemiddelde zaak waarbij een kind aan het ouderlijk gezag wordt onttrokken of de gemiddelde internationale kinderontvoering. Doorgaans gaat dat niet gepaard met geweld. Dat een nog zeer jong kind wordt meegenomen door een voor de gelegenheid ingehuurd ontvoeringsteam, is uitzonderlijk.
Persoonlijke gevolgen van verdachte’s handelen
Wat veel erger is dan wat er op die bewuste dag is gebeurd, zijn de gevolgen daarvan. Om te beginnen verblijft de inmiddels zesjarige [naam kind] al ruim vier jaar in (vermoedelijk) India, terwijl er geen enkel vooruitzicht bestaat dat dit (op korte termijn) gaat veranderen. India is geen partij bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag, en al het werk dat is verzet om [naam kind] terug naar Nederland te krijgen, heeft nog geen resultaat opgeleverd.
Verdachte heeft samen met de medeverdachten een gezinsleven kapot gemaakt. [naam kind] is plotseling weggerukt uit haar vertrouwde leefomgeving en abrupt gescheiden van haar moeder, die vanaf haar geboorte tot 29 september 2016 de constante factor in haar leven was. [naam kind] moet sinds die dag haar moeder missen. Verdachte heeft met deze ontvoering het welzijn van [naam kind] op het spel gezet. De effecten die deze ontvoering op de ontwikkeling van [naam kind] hebben gehad of nog zullen hebben, zijn in verband met haar jonge leeftijd op dit moment moeilijk te meten. Bepaald niet uit te sluiten valt echter dat zij van de ontvoering en de daarmee verband houdende gevolgen op dit moment (ernstige) psychische schade ondervindt of die in de toekomst zal ondervinden.
Terwijl [naam kind] haar moeder moet missen, moet moeder sinds die dag in september 2016 haar dochter [naam kind] missen. Moeder heeft de rechtbank verteld dat het verdriet om het gemis van [naam kind] onvoorstelbaar groot is en onherstelbare psychische schade heeft toegebracht. Het tijdsverloop verandert daar niets aan: voor [naam kind] ’s moeder is dit een rouwproces waar geen einde aan komt.
Daarbij komt dat – en de rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan wat de moeder van [naam kind] hierover heeft verklaard – de vader van [naam kind] nagenoeg ieder contact tussen [naam kind] en haar moeder sinds september 2019 frustreert. Tussen beiden hebben de afgelopen jaren slechts, omdat dit door de Indiase rechter werd bevolen, enkele Skype-gesprekken plaatsgevonden. Het laatste gesprek vond in 2018 plaats. Sindsdien worden die Skype-gesprekken door de vader tegen gehouden.
Behalve van haar moeder is [naam kind] , door verdachte’s handelen, ook plotseling gescheiden van haar zus [naam dochter] , van haar oma, oom en tante en de rest van haar familie in Nederland. Uit de ter terechtzitting door hen afgelegde slachtofferverklaringen volgt duidelijk dat de manier waarop [naam kind] is weggenomen en de omstandigheid dat zij sinds 29 september 2016 ook uit hun leven is verdwenen hen nog iedere dag zeer veel pijn en verdriet doet. Het gemis is enorm.
Buiten kijf staat dat [naam kind] ook een vader heeft, en ook een familie heeft in India. Maar dat kan op geen enkele manier relativeren wat verdachte en de medeverdachten hebben gedaan.
Gevolgen voor de Nederlandse rechtstaat
Op het moment van de ontvoering werd geprocedeerd over het gezag over en de verblijfplaats van [naam kind] . Dat laatste onderstreept alleen maar dat verdachte zich hier ver van had moeten houden. Het was niet aan hem om [naam kind] bij haar moeder weg te halen en zo te beslissen waar [naam kind] moest verblijven, maar aan de rechter.
Het aspect van die lopende rechtszaak maakt de zaak extra kwalijk. Tijdens de bijeenkomst in het Hilton-hotel, waar verdachte bij aanwezig was, is besproken dat de dag na de ontvoering een zitting zou plaatsvinden bij het gerechtshof. Iedere onttrekking aan het ouderlijk gezag is een vorm van eigenrichting, maar deze onttrekking — een tot in detail geplande ontvoering op de dag voor een rechtszitting in de zaak tussen de ouders, verricht door ingehuurde mensen die zelf buiten de strijd tussen de ouders staan — is een zeer heftige vorm daarvan.
Op te leggen straf
Voor – kort gezegd – ontvoering betreft dat acht jaar gevangenisstraf, voor het onttrekken van een minderjarige met geweld aan het wettig gezag is dat ten hoogte negen jaar gevangenisstraf. Er bestaat geen LOVS-oriëntatiepunt voor onttrekking aan het wettig gezag, internationale kinderontvoering of ontvoering. Het enige oriëntatiepunt waarmee tot op enige hoogte een vergelijking kan worden gemaakt, is dat voor een woningoverval met licht geweld, waarbij als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van drie jaar geldt. De rechtbank, die de medeverdachten op 11 juli 2019 heeft veroordeeld, heeft bij dat oriëntatiepunt aansluiting gezocht. Ook in de onderhavige zaak was sprake van binnendringen in een woning, waarbij geweld was voorzien en ook geweld heeft plaatsgevonden. In vergelijking met een gemiddelde woningoverval, was het binnendringen in de woning in deze zaak korter, en minder gewelddadig. Toch is deze zaak een stuk ernstiger. Hier zijn geen geld of goederen weggenomen, maar is een meisje van slechts twee jaar oud meegenomen, en dat meisje is vier jaar later nog steeds niet terug bij haar moeder. De gevolgen zijn— in die zin —veel ernstiger dan de gevolgen van een woningoverval. Een woningoverval heeft vaak een forse psychische impact op de slachtoffers, dat is in de onderhavige zaak zeker niet anders, zo blijkt uit de voornoemde slachtofferverklaringen afgelegd door en namens de familie van [naam kind] .
In de vonnissen van 11 juli 2019 heeft de rechtbank geoordeeld dat voor de verdachten die een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan zowel de planning als de uitvoering van de ontvoering van [naam kind] , een gevangenisstraf van vier en een half jaar een passend uitgangspunt is.
Verdachte had ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten een kwalijke rol. De dag voor de ontvoering heeft hij samen met [medeverdachte] de auto’s gehuurd die bij de ontvoering zouden worden gebruikt, is hij bij een voorbespreking met de medeverdachten geweest en heeft hij ’s avonds met [naam 2] en [naam 1] rondgereden in de vorm van een voorverkenning. Op de dag zelf heeft verdachte de ontvoering daadwerkelijk uitgevoerd. Samen met [naam 2] en [naam 1] heeft hij rondgereden, gewacht totdat zij de ‘go’ kregen dat [naam moeder] de woning van oma had verlaten en zijn zij vervolgens naar de woning gegaan. Het was bovendien verdachte die [naam kind] in die woning heeft opgetild en met haar is vertrokken, om haar vervolgens aan [medeverdachte] over te dragen, terwijl hij wist of had kunnen weten dat [medeverdachte] vervolgens met [naam kind] naar India zou vertrekken.
Wel stelt de rechtbank vast dat op basis van het voorliggende dossier er geen aanwijzingen zijn dat verdachte, net als de medeverdachten, al langere tijd bij de voorbereiding en planning van de ontvoering betrokken was. In die zin is zijn rol vergelijkbaar met die van [naam 1] . De rechtbank vindt een uitgangspunt van vier jaar gevangenisstraf passend bij de rol die verdachte in het geheel heeft gehad.
De rechtbank ziet geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken. Verdachte is niet op de zittingen verschenen. Op geen enkel moment heeft hij zijn verantwoordelijkheid genomen voor zijn aandeel in het geheel.

8.Vorderingen benadeelde partijen & schadevergoedingsmaatregel

8.1
[naam moeder] (moeder)
De benadeelde partij [naam moeder] vordert € 11.466,12 aan materiële schadevergoeding, € 15.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, en € 5.340,94 aan proceskosten.
Vast staat dat aan [naam moeder] door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade is toegebracht. De vordering is niet betwist.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank in beginsel niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Materiële schade
[naam moeder] heeft ter onderbouwing van haar vordering voor alle posten stukken ingebracht. Ter zitting heeft mr. V.A. Groeneveld de vordering nader toegelicht. Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank tot het oordeel dat deze kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd of zijn aangevangen (29 september 2016) tot aan de dag dat het schadebedrag volledig is voldaan.
In verband hiermee merkt de rechtbank op dat [naam 2] , die door de rechtbank op 11 juli 2019 (inmiddels onherroepelijk) is veroordeeld, al is begonnen met het afbetalen van de hem opgelegde betalingsverplichting. De rechtbank is van oordeel dat voor zover de schade door [naam 2] al is vergoed er geen sprake meer is van schade. Ten aanzien van
datdeel heeft [naam moeder] geen belang en dient zij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering. Uit hetgeen zij op zitting heeft verklaard, namelijk dat sinds maart 2020 door [naam 2] een aantal termijnen van € 50,- is overgemaakt, stelt de rechtbank dit bedrag vast op € 200,- en brengt dit bedrag in mindering van de gevorderde materiële schadevergoeding. Een en ander betekent dat een bedrag van € 11.266,12 hoofdelijk zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd of zijn aangevangen (29 september 2016) tot aan de dag dat het schadebedrag volledig is voldaan.
Hoofdelijkheid materiele schade
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 11.266,12, vermeerderd met de wettelijke rente omdat deze schade het gevolg is van feiten die zij gezamenlijk hebben gepleegd.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding merkt de rechtbank het volgende op. De bewezen verklaarde feiten hebben een ernstige inbreuk gemaakt op het recht van [naam moeder] op zowel eerbiediging van het familie- en gezinsleven als de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Daarnaast staat voor de rechtbank buiten kijf dat bij [naam moeder] vanwege de abrupte scheiding van haar dochter en het immer voortduren van die situatie sprake is van psychische schade. Een diagnose of medische onderbouwing ontbreekt, maar is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval niet vereist, nu de uit de abrupte (al jaren voortdurende) scheiding tussen moeder en dochter voortvloeiende nadelige gevolgen zozeer voor de hand liggen dat aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen (ECLI:NL:HR:2019:793). Daarmee staat vast dat [naam moeder] in haar persoon is aangetast en recht heeft op vergoeding van door haar geleden immateriële schade.
De rechtbank heeft geconstateerd dat [naam moeder] in de onderhavige zaak een geldbedrag van € 15.000,- aan immateriële schade heeft gevorderd. In de strafzaken tegen medeverdachten [naam 1] , [naam 4] , [naam 3] , [naam 5] , [naam 2] en [naam 6] heeft zij een bedrag van € 5.000,- gevorderd. Ter onderbouwing van het verschil in de hoogte van de gevorderde bedragen is door haar advocaat, mr. Groeneveld, aangevoerd dat verdachte aan de ‘Indiase kant’ staat en geen handelingen heeft verricht om de situatie te beëindigen.
De rechtbank volgt deze redenering niet. Zij ziet het aandeel dat verdachte in het geheel heeft gehad niet substantieel anders dan dat van de medeverdachten die op 11 juli 2019 zijn veroordeeld. Op grond van de door [naam moeder] gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in de zaken tegen de medeverdachten zijn toegekend en in soortgelijke zaken zijn toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding op dit moment op € 5.000,-.
Hoofdelijkheid immateriële schade
Het te vergoeden bedrag van € 5000,- vermeerderd met wettelijke rente wordt hoofdelijk toegewezen aan verdachte en de eerder veroordeelde medeverdachten [naam 2] , [naam 1] , [naam 3] , [naam 5] , [naam 4] en [naam 6] , omdat zij als medeplegers dan wel medeplichtigen van de ontvoering en de onttrekking aan het wettig gezag zijn veroordeeld.
Proceskosten: kosten voor rechtsbijstand
De rechtbank zal de gevorderde kosten voor rechtsbijstand ad € 5340,94 toewijzen. De bijstand aan [naam moeder] ziet op meer dan de ingediende vordering, maar dat staat daaraan niet in de weg. De gevorderde kosten komen immers voor toewijzing in aanmerking vanwege de complexiteit en het internationale belang van deze zaak (vgl. ECLI:NL:HR:2017:653).
Het voornoemde bedrag wordt hoofdelijk toegewezen aan verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en de eerder veroordeelde medeverdachten [naam 2] , [naam 1] , [naam 3] , [naam 5] , [naam 4] en [naam 6] , omdat zij als uitlokker, medeplegers dan wel medeplichtigen van de ontvoering en de onttrekking aan het wettig gezag worden en zijn veroordeeld.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die [naam moeder] ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [naam moeder] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd voor een bedrag van € 16.266,12, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd of zijn aangevangen (29 september 2016) tot aan de dag dat het schadebedrag volledig is voldaan.
8.2
[naam kind] (slachtoffer)
[naam moeder] vordert als wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij [naam kind] € 10.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Mr. V.A. Groeneveld heeft de vordering op zitting nader toegelicht en diverse stukken ingebracht om de vordering te onderbouwen.
Vast staat dat [naam kind] door het onder 1 en 2 bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. Ook zij is door verdachte’s handelen in haar recht op familie- en gezinsleven geschonden. Daarnaast gaat de rechtbank ervan uit dat de bewezen verklaarde feiten ook voor [naam kind] traumatiserend zijn geweest. Een diagnose of medische onderbouwing daarvan is niet beschikbaar, maar naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval niet vereist, nu de uit de abrupte scheiding van moeder en haar naasten voortvloeiende nadelige gevolgen voor een zeer jong kind dat zich in een belangrijke emotionele en -identiteitsontwikkelingsfase bevindt, zozeer voor de hand liggen dat aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen (ECLI:NL:HR:2019:793). Daarmee staat vast dat [naam kind] in haar persoon is aangetast en recht heeft op vergoeding van door haar geleden immateriële schade. De vordering is niet betwist.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom hoofdelijk (aan verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd en zijn aangevangen (29 september 2016) tot aan de dag dat het schadebedrag volledig is voldaan.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [naam kind] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd of zijn aangevangen (29 september 2016) tot aan de dag dat het schadebedrag volledig is voldaan.
8.3
[naam oma] (oma)
De benadeelde partij [naam oma] vordert € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Mr. V.A. Groeneveld heeft de vordering op zitting nader toegelicht en diverse stukken ingebracht om de vordering te onderbouwen.
Vast staat dat aan [naam oma] door het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade is toegebracht. [naam oma] , de oma van [naam kind] , was in haar eigen huis toen daar werd aangebeld en haar kleindochter [naam kind] vanuit haar woning werd ontvoerd. Ook zij is door verdachte’s handelen in haar recht op familie- en gezinsleven geschonden. Tussen de stukken ter onderbouwing van de vordering bevindt zich een bericht van gz-psycholoog Jharap van 30 november 2016 waarin hij beschrijft dat de somberheidsklachten, spanningsklachten en slaapproblemen van [naam oma] diagnostisch het beste passen bij een posttraumatische stressstoornis. Alhoewel een recente diagnose of medische onderbouwing van de psychische schade niet beschikbaar is, liggen de nadelige gevolgen van de ontvoering, waarbij zij in gevecht is geraakt met een van de uitvoerders om de ontvoering van haar kleindochter te voorkomen, zozeer voor de hand dat aantasting in de persoon naar het oordeel van de rechtbank zonder meer kan worden aangenomen (ECLI:NL:HR:2019:793). Daarmee staat vast dat [naam oma] in haar persoon is aangetast en recht heeft op vergoeding van door haar geleden immateriële schade.
De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom hoofdelijk (aan verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en de eerder veroordeelde medeverdachten [naam 2] , [naam 1] , [naam 3] , [naam 5] , [naam 4] en [naam 6] ) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (29 september 2016) tot aan de dag dat het schadebedrag volledig is voldaan.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [naam oma] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (29 september 2016) tot aan de dag dat het schadebedrag volledig is voldaan.
8.4
[naam tante] (tante)
De benadeelde partij [naam tante] vordert € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Mr. V.A. Groeneveld heeft de vordering op zitting nader toegelicht en diverse stukken ingebracht om de vordering te onderbouwen.
Vast staat dat aan [naam tante] door het onder 1 verklaarde feit rechtstreeks schade is toegebracht. [naam tante] verbleef ten tijde van de ontvoering in hetzelfde huis als [naam kind] , was aanwezig tijdens de ontvoering en werd door [naam 1] vastgepakt en met een taser op haar hoofd geslagen. Ook zij is door verdachte’s handelen in haar recht op familie- en gezinsleven geschonden. Een diagnose of medische onderbouwing daarvan is niet beschikbaar, maar naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval niet vereist, nu uit de heftige omstandigheden van het geval, waarin zij, om het wegnemen van haar nichtje [naam kind] te voorkomen, in gevecht is geraakt met een van de ontvoerders, de nadelige gevolgen van de ontvoering zozeer voor de hand liggen dat aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen (ECLI:NL:HR:2019:793). Daarmee staat vast dat [naam tante] in haar persoon is aangetast en recht heeft op vergoeding van door haar geleden immateriële schade.
De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom hoofdelijk (aan verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en de eerder veroordeelde medeverdachten [naam 2] , [naam 1] , [naam 3] , [naam 5] , [naam 4] en [naam 6] ) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (29 september 2016) tot aan de dag dat het schadebedrag volledig is voldaan.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [naam tante] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (29 september 2016) tot aan de dag dat het schadebedrag volledig is voldaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 55, 57, 279 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en 2:
eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven
en
medeplegen van onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag, welke minderjarige beneden de twaalf jaar is en terwijl geweld is gebezigd;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag, welke minderjarige
beneden de twaalf jaar is en terwijl geweld is gebezigd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in uitleveringsdetentie in Irak is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van [naam moeder] toe tot € 16.266,12 (zestienduizend tweehonderdzesenzestig euro en twaalf cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd of zijn aangevangen (29 september 2016) tot aan de dag dat het schadebedrag volledig is voldaan.
Bepaalt dat [naam moeder] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door [naam moeder] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 5.340,94 (vijfduizend driehonderdveertig euro en vierennegentig cent).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam moeder] , behalve voor zover:
- de materiële schade al door of namens medeverdachte [medeverdachte] is betaald;
- de immateriële schade al door of namens de eerder veroordeelde medeverdachten [naam 2] , [naam 1] , [naam 3] , [naam 5] , [naam 4] en [naam 6] is betaald;
- de toegewezen proceskosten al door of namens medeverdachte [medeverdachte] of de eerder veroordeelde medeverdachten [naam 2] , [naam 1] , [naam 3] , [naam 5] , [naam 4] en [naam 6] zijn betaald.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam moeder] , aan de Staat € 16.266,12 (zestienduizend tweehonderdzesenzestig euro en twaalf cent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd of zijn aangevangen (29 september 2016) tot aan de dag dat het schadebedrag volledig is voldaan, behalve voor zover dit bedrag al door of namens (een) ander(en) is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door gijzeling van 116 dagen vervangen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [naam kind] toe tot € 10.000,- (tienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd of zijn aangevangen (29 september 2016) tot aan de dag dat het schadebedrag volledig is voldaan.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam kind] , behalve voor zover deze vordering al door of namens medeverdachte [medeverdachte] is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door [naam kind] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam kind] , aan de Staat € 10.000,- (tienduizend euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd of zijn aangevangen (29 september 2016) tot aan de dag dat het schadebedrag volledig is voldaan, behalve voor zover dit bedrag al door of namens medeverdachte [medeverdachte] is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door gijzeling van 85 dagen vervangen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [naam oma] toe tot € 1.000,- (duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (29 september 2016) tot aan de dag dat het schadebedrag volledig is voldaan.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam oma] , behalve voor zover deze vordering al door of namens medeverdachte [medeverdachte] of de eerder veroordeelde medeverdachten [naam 2] , [naam 1] , [naam 3] , [naam 5] , [naam 4] of [naam 6] is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door [naam oma] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam oma] , aan de Staat € 1.000,- (duizend euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (29 september 2016) tot aan de dag dat het schadebedrag volledig is voldaan, behalve voor zover dit bedrag al door of namens medeverdachte [medeverdachte] of de eerder veroordeelde medeverdachten [naam 2] , [naam 1] , [naam 3] , [naam 5] , [naam 4] of [naam 6] is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door gijzeling van 20 dagen vervangen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [naam tante] toe tot € 1.500,- (duizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (29 september 2016) tot aan de dag dat het schadebedrag volledig is voldaan.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam tante] , behalve voor zover deze vordering al door of namens medeverdachte [medeverdachte] of de eerder veroordeelde medeverdachten [naam 2] , [naam 1] , [naam 3] , [naam 5] , [naam 4] of [naam 6] is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door [naam tante] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam tante] , aan de Staat € 1.500,- (duizend vijfhonderd euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (29 september 2016) tot aan de dag dat het schadebedrag volledig is voldaan, behalve voor zover dit bedrag al door of namens medeverdachte [medeverdachte] of de eerder veroordeelde medeverdachten [naam 2] , [naam 1] , [naam 3] , [naam 5] , [naam 4] of [naam 6] is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door gijzeling van 25 dagen vervangen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. L. Dolfing en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P. Jit, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2020.