ECLI:NL:RBAMS:2020:5020

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6122
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op het vervoeren of bij zich hebben van inbrekerswerktuigen in Amstelveen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. K.H. Zonneveld, had beroep ingesteld tegen een besluit van de gemeente waarin hem werd gelast om de overtreding van artikel 2:44, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) te staken. Dit besluit volgde op de constatering dat eiser inbrekerswerktuigen bij zich had, wat leidde tot een dwangsom van € 2.500,- per overtreding met een maximum van € 10.000,-. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had gehandeld, aangezien eiser als medepleger van de overtreding kon worden aangemerkt. De rechtbank baseerde haar oordeel op de aangetroffen inbrekerswerktuigen en de criminele antecedenten van eiser en zijn broer, die samen betrokken waren bij eerdere diefstallen. De rechtbank concludeerde dat de last onder dwangsom proportioneel was en dat de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding stond tot het te beschermen belang. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/6122

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser] te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. K.H. Zonneveld),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.P. Foppe).

Procesverloop

Bij besluit, verzonden op 27 februari 2018, (het primaire besluit) heeft verweerder eiser gelast om de overtreding van artikel 2:44, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Amstelveen binnen drie dagen te staken en blijvend gestaakt te houden onder oplegging van een dwangsom van € 2.500,- per geconstateerde overtreding met een maximum van € 10.000,-.
Bij besluit van 29 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2019. De rechtbank heeft de zaak gevoegd behandeld met de zaak geregistreerd onder nummer AMS 18/6157. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de gevoegde zaak weer gesplitst.

Overwegingen

1.1.
Op 16 februari 2018 heeft verweerder eiser bericht voornemens te zijn een last onder dwangsom op te leggen wegens overtreding van artikel 2:44, eerste lid, van de APV. Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld hierop zijn zienswijze te geven. Eiser heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.2.
Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen omdat eiser artikel 2:44, eerste lid, van de APV heeft overtreden. Daaraan is ten grondslag gelegd hetgeen blijkt uit de bestuurlijke rapportage inbrekerswerktuigen (de rapportage) van de politie van [datum 1] 2018. Blijkens die rapportage is eiser die dag om [tijdstip] uur op de [straat] te Amstelveen aangehouden. Bij deze aanhouding zijn diverse werktuigen aangetroffen, zoals twee slotentrekkers en een bouwsleutel/loper, meegedragen in een zwarte rugtas. Eiser is bij het primaire besluit gelast om de overtreding van artikel 2:44, eerste lid, van de APV van de gemeente Amstelveen binnen drie dagen te staken en blijvend gestaakt te houden bij gebreke waarvan een dwangsom wordt verbeurd van ten hoogste € 2.500,- per geconstateerde overtreding met een maximum van € 10.000,-. Deze bepaling kent een absoluut verbod. Er kan geen vergunning of ontheffing worden verleend. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan afgezien moet worden van de beginselplicht tot handhaving is verweerder niet gebleken. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie om het bezwaar gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen, het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser valt namelijk aan te merken als medepleger van de overtreding. Meer dan aannemelijk is dat er sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Daarbij is onder meer van belang dat eiser en zijn broer criminele antecedenten hebben, deel uitmaken van de Top 400 [1] aanpak en uit nadere informatie blijkt dat eiser en zijn broer in ieder geval samen een diefstal van een bromfiets hebben gepleegd. Hetgeen blijkt uit de bestuurlijke rapportage onderschrijft, mede gelet op het feit dat de broers reeds eerder samen bij een diefstal zijn aangetroffen, dat het meer dan aannemelijk is dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Het had op de weg van eiser of zijn broer gelegen om ten minste enige houtsnijdende verklaring te geven voor hun gezamenlijke aanwezigheid ter plaatse, hun verdachte gedragingen en het bij zich dragen van inbrekerswerktuigen. Eiser heeft na zijn aanhouding echter niets gezegd tegen de politie en daarna niet veel meer toegevoegd. Eisers enkele stelling dat hij niet wist wat er in de tas zat die zijn broer droeg overtuigt in deze context niet. Meer dan aannemelijk is dat eiser aan de overtreding heeft bijgedragen door zijn aanwezigheid ter plaatse en door bij genoemde gedragingen op te trekken met zijn broer. Dat hij de tas niet gedragen heeft ten tijde van zijn aanhouding maakt dit niet anders. Gelet op het voorgaande houdt verweerder het ervoor dat eiser en zijn broer zich oriënteerden op de mogelijkheden voor (in)braak. Artikel 2:44 van de APV beoogt dit tegen te gaan. Dit betekent dat eiser als medepleger dient te worden aangemerkt. Verweerder is gehouden tegen overtreding van die bepaling op te treden. Niet bestreden is dat de last onder dwangsom proportioneel is. Hetzelfde geldt voor de hoogte van de dwangsom en het maximum te verbeuren bedrag.
1.4.
In beroep heeft eiser het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden.
Juridisch kader
2. Bij de beoordeling van deze zaak gaat de rechtbank uit van het juridisch kader zoals opgenomen in de bijlage.
Beoordeling rechtbank
Kan eiser als overtreder worden aangemerkt?
3.1.
Blijkens de op ambtsbelofte opgemaakte rapportage is eiser op [datum 1] 2018 om [tijdstip] uur op de [straat] te Amstelveen aangehouden. Bij deze aanhouding zijn diverse werktuigen aangetroffen, zoals twee slotentrekkers en een bouwsleutel/loper, meegedragen in een zwarte rugtas. Tijdens de insluitingsfouillering zijn er tevens dunne rubber handschoenen aangetroffen. Uit het geautomatiseerde politiesysteem blijkt dat eiser meerdere keren is aangetroffen en/of aangehouden in verband met inbraak of de voorbereidingen daarvan. Op [datum 2] 2018 ging het om medeplichtigheid tot/bij poging tot diefstal in vereniging, net als op [datum 3] 2016. Blijkens de rapportage is eiser een subject binnen de aanpak Top 400 [2] van de regio Amsterdam. De rapportage vermeldt voorts dat een buurtbewoner eiser, samen met een andere verdachte, een onlogische route door de wijk heeft zien lopen, waarbij er veel interesse werd getoond in de woningen, dat zij waren gekleed in donkere kleding en dat er soms werd stil gestaan bij woningen, terwijl zij die observeerden. In het bestreden besluit is overwogen dat uit nadere informatie van het Openbaar Ministerie blijkt dat eiser en zijn broer in ieder geval tezamen een bromfiets hebben gestolen en dat hierbij dus sprake was van medeplichtigheid. Eiser heeft dit niet bestreden.
3.2.
Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft verweerder de aangetroffen werktuigen terecht als inbrekerswerktuigen aangemerkt en terecht aannemelijk geacht dat eiser als medepleger aldus in strijd met artikel 2:44, eerste lid, van de APV inbrekerswerktuigen op een openbare plaats bij zich had. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser hetgeen is vermeld in de rapportage over de onlogische route die hij en de andere verdachte door de wijk hebben gelopen, dat daarbij veel interesse werd getoond in de woningen, dat zij waren gekleed in donkere kleding en dat er soms werd stil gestaan bij woningen, terwijl zij die observeerden, niet gemotiveerd heeft betwist, zodat verweerder mocht afgaan op de juistheid van de bevindingen in de rapportage. Eiser heeft de gehele procedure de mogelijkheid gehad zelf een verklaring af te leggen over het voorgaande en het incident als zodanig, maar hij heeft dat echter nagelaten.
3.3.
Dat eiser de tas met inbrekerswerktuigen niet heeft gedragen leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel nu dit in het geval van medeplegen niet is vereist. Dat er geen sprake was van een begin van uitvoering van een strafbaar feit leidt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel. Voor beantwoording van de vraag of er sprake is van overtreding van artikel 2:44, eerste lid, van de APV, waarvan eveneens sprake is in het geval van medeplegen, is niet van belang of een strafbare gedraging heeft plaatsgevonden. Gesteld, noch gebleken is dat de aangetroffen werktuigen niet zijn gebruikt of niet waren bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen in de zin van artikel 2:44, eerste lid, van de APV.
3.4.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht aannemelijk heeft geacht dat eiser op
[datum 1] 2018 het in artikel 2:44, eerste lid, van de APV neergelegde verbod heeft overtreden. Voorts heeft verweerder ter nadere motivering van het opleggen van de last onder dwangsom bij de besluitvorming daarover mogen betrekken dat eiser en zijn broer relevante strafrechtelijke antecedenten hebben, waaronder het aangetroffen en/of aangehouden zijn in verband met (poging tot) diefstal door middel van braak. Nu van medeplegen sprake is acht de rechtbank het ten slotte niet aannemelijk dat eiser geen weet zou hebben gehad van de inhoud van de tas. Dat hij daarvan daadwerkelijk geen weet zou hebben gehad heeft eiser ten slotte ook niet onderbouwd.
Had verweerder de dwangsom moeten matigen?
4.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser subsidiair aangevoerd dat als hij als overtreder kan worden aangemerkt, aanleiding bestaat voor matiging van de dwangsom.
4.2.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [3] volgt dat een aan een last verbonden dwangsom dient als prikkel om degene aan wie de last is opgelegd, te bewegen deze last uit te voeren. De hoogte van het dwangsombedrag dient dan ook niet te worden afgestemd op de draagkracht, maar ingevolge artikel 5:32b, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de zwaarte van het geschonden belang en op de beoogde werking van de dwangsom. Dit betekent dat de hoogte van het bedrag eiser moet stimuleren om de regels niet te overtreden. Verweerder heeft toegelicht dat de hoogte van de dwangsom, in dit geval een bedrag van € 2.500,- met een maximum van € 10.000,- is gekoppeld aan het daarmee te bereiken doel, te weten voorkomen dat inbraken worden gepleegd. Een lagere dwangsom zou kunnen leiden tot een afweging door eiser, die een subject binnen de aanpak Top 400 is en criminele antecedenten heeft, die ten gunste van een overtreding uitvalt, hetgeen niet effectief zou zijn. Gelet op het voorgaande, nu eiser het voorts in eigen hand heeft om verbeurte van de dwangsom te voorkomen en hij niet heeft onderbouwd dat hij overigens onevenredig wordt getroffen bij verbeurte van de dwangsom, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat het bedrag van de dwangsom en het maximum daarvan in redelijke verhouding staat tot het ermee te dienen doel.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M. de Buur, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Amstelveen
Artikel 2:44
1.Het is verboden inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.
2. Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:1
1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
2 Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
3 Overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Artikel 51, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5:32b
1. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.
2 Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.
3 De bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.

Voetnoten

1.Personen op de Top400-lijst krijgen extra aandacht van de gemeente en organisaties als de politie, GGD en jeugdbescherming. Deze organisaties werken samen om te voorkomen dat deze jongeren opnieuw in aanraking komen met de politie. Het gaat om jongeren en jongvolwassenen die al in contact zijn geweest met de politie, maar nog niet zo vaak als de veelplegers uit de Top600.
2.Personen op de Top400-lijst krijgen extra aandacht van de gemeente en organisaties als de politie, GGD en jeugdbescherming. Deze organisaties werken samen om te voorkomen dat deze jongeren opnieuw in aanraking komen met de politie. Het gaat om jongeren en jongvolwassenen die al in contact zijn geweest met de politie, maar nog niet zo vaak als de veelplegers uit de Top600.
3.Zie de uitspraken van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:533 en 13 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1261.