ECLI:NL:RBAMS:2020:5227

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
8603649 CV EXPL 20-11393
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident over competentiegrens en verwijzing naar civiele kamer in een civiele zaak

In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam is behandeld, heeft eiser [eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voor een bedrag van € 24.999,99, bestaande uit een hoofdsom van € 18.000,00, een gemodereerde boete van € 5.892,84 en buitengerechtelijke incassokosten van € 1.107,15. De vordering is gebaseerd op een uittredingsovereenkomst waarbij gedaagden hun verplichtingen niet zijn nagekomen. Gedaagden hebben in het incident aangevoerd dat de kantonrechter zich onbevoegd moet verklaren, omdat de vordering de competentiegrens van € 25.000,00 zou overschrijden door de toevoeging van wettelijke rente na dagvaarding. Eiser heeft echter betoogd dat zijn vordering onder deze grens blijft, omdat hij afstand doet van het meerdere. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering, inclusief de hoofdsom en de buitengerechtelijke kosten, niet meer dan € 25.000,00 bedraagt en dat de rente na dagvaarding niet meetelt voor de competentiegrens. De incidentele vordering van gedaagden is afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 27 november 2020 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord in reconventie aan de zijde van eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: 8603649 / CV EXPL 20-11393
Vonnis in incident van de kantonrechterUitspraak: 26 oktober 2020
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
gemachtigde mr. O.J. Boeder,

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [gedaagde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie in de hoofdzaak,
eisers in reconventie in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
gemachtigde mr. E.M.F. Opering.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de gelijkluidende dagvaardingen van 11 en 17 juni 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende de incidentele vordering tot verwijzing wegens onbevoegdheid en eis in reconventie aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , met producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident aan de zijde van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil

in de hoofzaak
2.1.
[eiser] vordert dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis ieder voor een gelijk deel worden veroordeeld tot betaling van € 24.999,99 (bestaande uit de hoofdsom van € 18.000,00, de gemodereerde boete van € 5.892,84 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.107,15), vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf de dagvaarding, en tot betaling van de proceskosten.
2.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hun verbintenis uit de uittredingsovereenkomst, inhoudende betaling aan [eiser] van de overeengekomen bedrag van € 18.000,00 niet zijn nagekomen. Daarom zijn zij een contractuele boete verschuldigd van € 6.000,00 verschuldigd, waarvan [eiser] in deze procedure slechts € 5.892,84 vordert. Ondanks herhaalde aanmaningen zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet tot betaling overgegaan, zodat zij thans in verzuim zijn, aldus [eiser] .
in het incident
2.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] vorderen dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen en de zaak te verwijzen naar de kamer voor civiele zaken. Zij leggen aan hun vordering ten grondslag dat de hoogte van de vordering door de vermeerdering met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding de competentiegrens van € 25.000,00 overstijgt.
2.4.
[eiser] voert als verweer aan dat de vordering tot aan de dagvaarding € 24.999,99 bedraagt en dat hij afstand doet van het meerdere dat hij te vorderen heeft zodat de vordering onder de competentiegrens ligt.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Op grond van artikel 93 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de kantonrechter bevoegd om zaken te behandelen en te beslissen betreffende een vordering met een beloop van ten hoogste € 25.000,00. De rente tot aan de dagvaarding en de buitengerechtelijke kosten moeten worden meegerekend voor de vraag of sprake is van een dergelijke vordering. De rente vanaf de dagvaarding en de proceskosten tellen niet mee.
3.2.
[eiser] heeft zijn vordering met betrekking tot de boete al bij dagvaarding beperkt en uitdrukkelijk afstand gedaan van hetgeen hij meer te vorderen heeft dan € 24.999,99. Nu zijn vordering, bestaande uit de hoofdsom, het verminderde bedrag van de boete en de buitengerechtelijke incassokosten, niet meer beloopt dan € 25.000,00 en de rente vanaf de dagvaarding niet relevant is in dit verband, is de kantonrechter bevoegd. De incidentele vordering zal derhalve worden afgewezen.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 480,00 aan salaris gemachtigde.
3.4.
De nakosten worden begroot en toegewezen als hierna te melden.

4.De beslissing

De kantonrechter
in het incident
4.1.
wijst de vordering af,
4.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] begroot op € 480,00,
4.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de na dit vonnis aan de zijde van [eiser] ontstane nakosten, begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van
€ 68,00 aan salaris gemachtigde en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw,
in de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
27 november 2020voor conclusie van antwoord in reconventie aan de zijde van [eiser] .
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schaberg, kantonrechter, bijgestaan door mr. Y. Bildirici, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2020.