In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam is behandeld, heeft eiser [eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voor een bedrag van € 24.999,99, bestaande uit een hoofdsom van € 18.000,00, een gemodereerde boete van € 5.892,84 en buitengerechtelijke incassokosten van € 1.107,15. De vordering is gebaseerd op een uittredingsovereenkomst waarbij gedaagden hun verplichtingen niet zijn nagekomen. Gedaagden hebben in het incident aangevoerd dat de kantonrechter zich onbevoegd moet verklaren, omdat de vordering de competentiegrens van € 25.000,00 zou overschrijden door de toevoeging van wettelijke rente na dagvaarding. Eiser heeft echter betoogd dat zijn vordering onder deze grens blijft, omdat hij afstand doet van het meerdere. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering, inclusief de hoofdsom en de buitengerechtelijke kosten, niet meer dan € 25.000,00 bedraagt en dat de rente na dagvaarding niet meetelt voor de competentiegrens. De incidentele vordering van gedaagden is afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 27 november 2020 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord in reconventie aan de zijde van eiser.