ECLI:NL:RBAMS:2020:5358

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
5 november 2020
Zaaknummer
AMS - 19 _ 6274
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing spoedaanvraag huisvesting voor schooljaar 2019/2020 door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak heeft [eiseres] een spoedaanvraag ingediend voor uitbreiding van de huisvesting van het [naam] voor het schooljaar 2019/2020. De rechtbank Amsterdam heeft geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam deze aanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat er geen behoefte bestond aan de door het college aangeboden spoedvoorziening in een schoolgebouw aan de [adres 1] in [plaatsnaam]. De rechtbank legt uit dat [eiseres] zelf heeft voorzien in extra lesruimte en geen gebruik heeft gemaakt van het aangeboden schoolgebouw. De rechtbank heeft het beroep van [eiseres] tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bestreden besluit II het eerdere besluit heeft vervangen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [eiseres] geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I, omdat het schooljaar 2019/2020 inmiddels voorbij is en [eiseres] zelf in voldoende huisvesting heeft voorzien. De rechtbank heeft het beroep van [eiseres] tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaard, omdat het college de spoedaanvraag van 29 januari 2018 voor huisvesting in 2019/2020 alsnog heeft afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van de proceskosten, omdat het college niet onrechtmatig heeft gehandeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/6274

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] ( [eiseres] ), te [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (het college), verweerder
(gemachtigde: [naam] en [naam] ).

Conclusie

[eiseres] krijgt geen gelijk. [eiseres] heeft een spoedaanvraag ingediend voor een uitbreiding van de huisvesting van het [naam] voor het jaar schooljaar 2019/2020. Het college mocht deze aanvraag afwijzen omdat er kennelijk geen behoefte bestond aan een door het college in gebruik gegeven aanvullende spoedvoorziening in een schoolgebouw aan de [adres 1] in [plaatsnaam] .
De rechtbank legt hieronder uit waar deze zaak over gaat en hoe zij tot haar oordeel is gekomen.

Wat is de aanleiding voor deze procedure?

1. [eiseres] ontvangt met ingang van het schooljaar 2017/2018 van het college een voorziening in de huisvesting voor het [naam] ( [naam] ) in de vorm van het in gebruik geven van een schoolgebouw aan de [adres 2] in [plaatsnaam] . Dit gebouw is geschikt voor de huisvesting van 220 leerlingen. [eiseres] wil graag met spoed uitbreiding van de huisvesting van het [naam] voor het schooljaar 2019/2020 ten behoeve van de huisvesting van minimaal 280 leerlingen.
Welke aanvragen en procedures lopen er?
2.1.
[eiseres] heeft op 29 januari 2018 zowel een spoed- als een reguliere aanvraag gedaan om bekostiging in de voorziening van uitbreiding van de huisvesting van het [naam] voor het schooljaar 2019/2020. Het beroep tegen de afwijzing van de reguliere aanvraag is ongegrond verklaard in een andere procedure. [1] Tegen die uitspraak van deze rechtbank is hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Op dit hoger beroep is tot op heden nog niet beslist.
2.2.
Op 29 januari 2019 heeft [eiseres] nieuwe aanvragen gedaan voor – kort gezegd – uitbreiding van het [naam] aan de [adres 3] in [plaatsnaam] voor het schooljaar 2019/2020. Deze aanvragen zijn bij besluit van het college van 7 oktober 2019 buiten behandeling gesteld.
2.3.
Met het besluit van 19 juli 2019 (het primaire besluit I) heeft het college de spoedaanvraag van 29 januari 2018 deels toegewezen in die zin dat aan het [naam] voor het schooljaar 2019/2020 665 m2 tijdelijke huisvesting voor de duur van een jaar in gebruik is gegeven op een aan de gemeente toebehorend perceel naast het reeds bestaande schoolgebouw aan de [adres 3] . Met het besluit van 8 augustus 2019 (het primaire besluit II) heeft het college het primaire besluit I ingetrokken en aan [eiseres] met ingang van het schooljaar 2019/2020 in aanvulling op het bestaande gebouw aan de [adres 3] een schoolgebouw aan de [adres 1] (het [adres 1] ) in [plaatsnaam] in gebruik gegeven.
2.4.
Met het besluit van 14 oktober 2019 (het bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard. [eiseres] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en daarin het bestreden besluit gemotiveerd bestreden.
2.5.
Vanwege de maatregelen rondom het coronavirus kon de geplande zitting van de rechtbank van 17 maart 2020 geen doorgang vinden.
2.6.
Op 4 mei 2020 heeft [eiseres] een spoedaanvraag gedaan voor uitbreiding van het schoolgebouw voor het schooljaar 2020/2021.
2.7.
Op 1 juli 2020 heeft het college een nieuw besluit genomen (het bestreden besluit II). Met dit besluit heeft het college het primaire besluit II ingetrokken voor zover daarin het [adres 1] aan [eiseres] in gebruik is gegeven.
In hetzelfde schrijven van 1 juli 2020 heeft het college de spoedaanvraag van [eiseres] van 4 mei 2020 voor uitbreiding van de school voor het schooljaar 2020/2021 toegewezen.
2.8.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
2.9.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om zonder zitting op het beroep te beslissen. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
Heeft [eiseres] belang bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep?Het bestreden besluit I
3.
3.1.
Het beroep van [eiseres] is gericht tegen het bestreden besluit I, waarin het primaire besluit II is bevestigd en [eiseres] met ingang van het schooljaar 2019/2020 in aanvulling op het bestaande gebouw aan de [adres 3] een schoolgebouw (het [adres 1] ) in [plaatsnaam] in gebruik is gegeven. Dit besluit is vervangen door het bestreden besluit II, waarin het eerdere primaire besluit II is ingetrokken voor zover daarin het [adres 1] aan [eiseres] in gebruik is gegeven.
3.2.
De rechtbank merkt het bestreden besluit II aan als een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van dit artikel heeft het beroep van [eiseres] tegen het bestreden besluit I van rechtswege mede betrekking op dit bestreden besluit II. Omdat het bestreden besluit I is vervangen door het bestreden besluit II, heeft [eiseres] geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I. Daarom verklaart de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk.
Het bestreden besluit IIHet schooljaar 2019/2020
4.1.
Het beroep van [eiseres] is gericht tegen het bestreden besluit II, waarin het college de spoedaanvraag van 29 januari 2018 voor huisvesting in 2019/2020 alsnog heeft afgewezen, omdat er kennelijk geen behoefte bestond aan een aanvullende spoedvoorziening in de huisvesting. Het college stelt zich primair op het standpunt dat [eiseres] geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling door de rechtbank van dit beroep, omdat het schooljaar 2019/2020 inmiddels voorbij is en [eiseres] zelf heeft voorzien in voldoende huisvesting. Volgens het college ligt in verdere groei of toekomstige aanvragen ook geen procesbelang, omdat inmiddels volledig is tegemoetgekomen aan de spoedaanvraag voor het schooljaar 2020/2021.
4.2.
De rechtbank volgt het college hierin niet. [eiseres] heeft voor het schooljaar 2020/2021 wederom spoed- en reguliere aanvragen gedaan. Een inhoudelijk oordeel over de spoedaanvraag voor het schooljaar 2019/2020 kan van belang zijn en worden betrokken bij de lopende aanvragen dan wel bij toekomstige (spoed)aanvragen. [2] Bovendien betwist [eiseres] dat voor het schooljaar 2020/2021 volledig aan de aanvra(a)g(en) tegemoet is gekomen. De rechtbank zal daarom hierna een inhoudelijk oordeel geven over het bestreden besluit II.
Het schooljaar 2020/2021
5. Het beroep van [eiseres] is eveneens gericht tegen het bestreden besluit II, waarin het college de spoedaanvraag van [eiseres] van 4 mei 2020 voor uitbreiding van de school voor het schooljaar 2020/2021 heeft toegewezen. Het bestreden besluit II is naar het oordeel van de rechtbank slechts een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb voor zover het college daarin heeft beslist op de spoedaanvraag van 29 januari 2018 voor het schooljaar 2019/2020. Voor zover in het schrijven van 1 juli 2020 tevens een beslissing is genomen op de spoedaanvraag voor het schooljaar 2020/2021 betreft dit besluit een primair besluit. [eiseres] had hiertegen bezwaar moeten maken alvorens beroep in te stellen bij de rechtbank. Gelet hierop verklaart de rechtbank het beroep in zoverre niet-ontvankelijk. De rechtbank zal het beroep voor zover gericht tegen de spoedaanvraag voor het schooljaar 2020/2021 op grond van het bepaalde in artikel 6:15, tweede lid, van de Awb doorsturen aan het college ter behandeling als bezwaarschrift.
Mocht het college de spoedaanvraag voor uitbreiding van de huisvesting in 2019/2020 alsnog afwijzen?
6.1.
Het college heeft eerst de spoedaanvraag gedeeltelijk toegewezen, in die zin dat het [naam] met 665 m2 tijdelijke huisvesting zou kunnen uitbreiden op een kavel naast het bestaande schoolgebouw aan de [adres 3] . Omdat bleek dat de tijdelijke huisvesting niet tijdig voor het schooljaar 2019/2020 kon worden gerealiseerd, heeft het college, naast het bestaande schoolgebouw aan de [adres 3] , het [adres 1] ter beschikking gesteld. [eiseres] heeft het [adres 1] in het schooljaar 2019/2020 niet in gebruik genomen en heeft kenbaar gemaakt dit gebouw ook niet in gebruik te gaan nemen. [eiseres] heeft voor het schooljaar 2019/2020 voorzien in extra lesruimte door het creëren van lokalen in het bestaande schoolgebouw aan de [adres 3] . Het college heeft daarom de spoedaanvraag van 29 januari 2018 voor huisvesting in 2019/2020 alsnog afgewezen, omdat er kennelijk geen behoefte bestond aan een aanvullende spoedvoorziening in de huisvesting.
6.2.
Op grond van artikel 76i, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (Wvo) en artikel 3.4, tweede lid, van de Verordening huisvestingsvoorzieningen onderwijs [plaatsnaam] 2018 (de Verordening) kan de beschikking [op een spoedvoorziening] een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere voorziening dan gewenst omvatten. Uit de memorie van toelichting bij artikel 76i van de Wvo blijkt dat een spoedvoorziening een fundamenteel ander karakter heeft dan een reguliere voorziening. In het geval van een spoedeisende voorziening gaat het om calamiteiten of ernstige zaken waarbij de voortgang van het onderwijs voorop staat. [3]
6.3.
De rechtbank stelt voorop dat het college veel vrijheid heeft bij het toekennen van een spoedvoorziening die afwijkt van de aanvraag. Het college moet daarbij het belang dat (voor de leerlingen van het [naam] ) tijdig in aanvullende huisvesting wordt voorzien afwegen tegen het efficiënt en prudent omgaan met beschikbare middelen.
6.4.
De rechtbank volgt het college in haar standpunt dat zij met het toekennen van het [adres 1] een kostenefficiënte, doelmatige voorziening heeft toegekend. Het college heeft daarbij kunnen betrekken dat het schoolgebouw ruimte biedt aan circa 500 leerlingen, zodat [eiseres] eventueel al haar leerlingen daar onder kon brengen. Het [adres 1] was ook in schooljaar 2018/2019 als schoolgebouw in gebruik. Het [naam] heeft weliswaar grote plannen om het schoolgebouw aan de [adres 3] in de komende jaren gefaseerd uit te breiden, maar deze plannen spelen bij het toekennen van een spoedvoorziening geen doorslaggevende rol. Het gaat er bij een spoedvoorziening immers om te garanderen dat het onderwijs kan worden gecontinueerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college dan ook kunnen besluiten dat de bezwaren van [eiseres] tegen het beschikbaar stellen van het [adres 1] minder zwaar wegen dan het doel waarvoor de spoedvoorziening is toegekend: tijdige en kosteneffeciënte huisvesting voor de leerlingen van het [naam] en de noodzaak om voor het begin van het schooljaar in passende huisvesting te voorzien. Het college kon dus in redelijkheid besluiten dat een andere dan de gevraagde voorziening – het [adres 1] – noodzakelijk is. De rechtbank stelt vast dat [eiseres] geen gebruik heeft gemaakt van het [adres 1] en zelf een oplossing voor het huisvestingsprobleem heeft gevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee de noodzaak voor het toekennen van de spoedvoorziening – gelet op het bepaalde in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van de Verordening – niet langer aangetoond. Dat het oplossen van het huisvestingsprobleem, zoals [eiseres] heeft gesteld, met kunst en vliegwerk en de nodige creativiteit is gebeurd, maakt dit niet anders. Het college heeft daarom in het bestreden besluit II op goede gronden de toekenning van het [adres 1] ingetrokken en de spoedaanvraag alsnog afgewezen. Al hetgeen overigens nog is aangevoerd maakt dit oordeel niet anders.
6.5.
Het beroep voor zover dat is gericht tegen de afwijzing van de spoedaanvraag is ongegrond.

Krijgt [eiseres] de kosten van deze procedure vergoed?

7. Het college heeft het bestreden besluit II niet genomen vanwege onrechtmatigheid van het bestreden besluit I, maar omdat [eiseres] geen gebruik heeft gemaakt van de daarin toegekende spoedvoorziening en haar huisvestingsprobleem zelf heeft opgelost. Er is daarom geen sprake van tegemoetkomen aan de bezwaren van [eiseres] door het college. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht en veroordeling van het college in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit II ongegrond;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 1 juli 2020 op de spoedaanvraag voor het schooljaar 2020/2021 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, voorzitter, en mr. B. Langendoen en
mr. L.Z. Achouak el Idrissi, leden, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als uw zaak spoedeisend is, kunt u de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter vragen om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBAMS:2019:5556, beroep ongegrond, verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
2.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 21 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3249, rechtsoverweging 4 en verder.
3.Kamerstukken II, 1995-1996, 24 445, nr. 12, pag 3.