ECLI:NL:RBAMS:2020:540

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2642
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen [eiseres], die sinds 2015 dakloos is, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. [eiseres] had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring, die door het college op 17 december 2018 werd afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van [eiseres] ongegrond in een besluit van 5 april 2019. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 januari 2020, waarbij [eiseres] werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. T.A. Vetter.

De rechtbank overwoog dat het college beoordelings- en beleidsvrijheid heeft bij het toekennen van urgentieverklaringen, vooral gezien het tekort aan sociale huurwoningen in Amsterdam. Het college had de aanvraag van [eiseres] afgewezen omdat zij niet voldeed aan de urgentiecategorieën zoals vastgelegd in de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016. [eiseres] voerde aan dat de beleidsregels in strijd waren met deze verordening en dat zij vanwege medische redenen in aanmerking kwam voor een urgentieverklaring. De rechtbank oordeelde echter dat de beleidsregels niet in strijd waren met de Huisvestingsverordening en dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanvraag af te wijzen.

De rechtbank concludeerde dat [eiseres] niet in aanmerking kwam voor een urgentieverklaring, omdat haar situatie niet zodanig schrijnend of uitzonderlijk was dat deze het verlenen van een urgentieverklaring zou rechtvaardigen. Het beroep van [eiseres] op het Europees Sociaal Handvest werd eveneens afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de normen van het ESH niet direct toepasbaar zijn zonder nationale wet- en regelgeving. De rechtbank verklaarde het beroep van [eiseres] ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/2642

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, [eiseres]

(gemachtigde: mr. T.A. Vetter),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,het college
(gemachtigde: R.H. Lo Fo Sang).

Procesverloop

In het besluit van 17 december 2018 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag van [eiseres] om een urgentieverklaring afgewezen.
In het besluit van 5 april 2019 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 21 januari 2020. [eiseres] was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door haar partner. De gemachtigde van het college was aanwezig.

Overwegingen

De aanleiding voor deze zaak
1. [eiseres] heeft op 29 augustus 2018 een e-mail gestuurd aan de burgemeester en in december 2018 via e-mail contact gehad met twee wethouders. Zij heeft in haar e‑mailberichten aandacht gevraagd voor haar woonsituatie. Zij is sinds 2015 dakloos. Zij wil haar leven graag weer op de rit krijgen, maar dit lukt haar niet zonder woning. Het college heeft de e-mails van [eiseres] opgevat als een aanvraag voor een urgentieverklaring.
2. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat [eiseres] niet voldoet aan een van de urgentiecategorieën zoals benoemd in de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 (de Huisvestingsverordening). Het college heeft ook geen aanleiding gezien om [eiseres] op grond van de hardheidsclausule een urgentieverklaring te verlenen. Daarnaast heeft het college er op gewezen dat [eiseres] ten tijde van het bestreden besluit door de GGD positief was gescreend voor de maatschappelijke opvang. Dit betekent dat [eiseres] niet in staat wordt geacht om zelfstandig te wonen. Dit is echter wel een voorwaarde om een urgentieverklaring te kunnen krijgen voor een zelfstandige sociale huurwoning.
Het standpunt van [eiseres]
3. [eiseres] stelt zich allereerst op het standpunt dat de beleidsregels van het college in strijd zijn met de Huisvestingsverordening, omdat de groep personen die in aanmerking komt voor een urgentieverklaring in de beleidsregels wordt ingeperkt. Daarnaast is het college volgens [eiseres] op grond van het Europees Sociaal Handvest (ESH) gehouden om te zorgen voor woonruimte.
4. [eiseres] voert verder aan dat zij vanwege medische redenen in aanmerking komt voor één urgentieverklaring. Zij ervaart namelijk psychosociale problematiek door haar leefsituatie. Mocht de rechtbank het hier niet mee eens zijn, dan stelt [eiseres] dat toepassing van de beleidsregels in haar geval onevenredige gevolgen heeft of dat de hardheidsclausule zou moeten worden toegepast. Doordat zij niet wordt toegelaten tot de maatschappelijke opvang én geen urgentie krijgt, valt zij tussen wal en schip.
Het oordeel van de rechtbank
5. Het college gaat er in het bestreden besluit van uit dat [eiseres] niet zelfstandig kan wonen, omdat zij positief gescreend is voor de maatschappelijke opvang. De rechtbank stelt vast dat na het bestreden besluit duidelijk is geworden dat [eiseres] niet wordt toegelaten tot de maatschappelijke opvang. De rechtbank gaat er daarom in deze procedure vanuit dat [eiseres] wel zelfstandig kan wonen.
6. De rechtbank is desondanks van oordeel dat het college de aanvraag van [eiseres] heeft mogen afwijzen. Dit betekent dat zij geen recht heeft op een urgentieverklaring. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
7. De rechtbank stelt voorop begrip te hebben voor de situatie van [eiseres] . Het is echter zo dat het college bij de aan hem verleende bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring beoordelings- en beleidsvrijheid heeft. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de besluitvorming van het college terughoudend moet toetsen.
De beleidsregels van de gemeente zijn redelijk
8. Vanwege het tekort aan sociale huurwoningen in Amsterdam verleent het college alleen in heel bijzondere situaties een urgentieverklaring. Dit restrictieve beleid van het college is door de hoger beroepsrechter redelijk geacht vanwege het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee kleine aantal woningen dat beschikbaar komt (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:628).
9. [eiseres] heeft aangevoerd dat het beleid van de gemeente zoals omschreven in de Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad (de beleidsregels) in strijd is met de Huisvestingsverordening. De rechter kan een beleidsregel buiten toepassing laten als deze in strijd is met hogere regelgeving. Dit heet exceptieve toetsing. De rechter heeft echter niet tot taak om de belangen af te wegen die bij het tot stand komen van de beleidsregel zijn betrokken. Dit is de taak van het bestuursorgaan en de rechter moet het resultaat daarvan respecteren.
10. De rechtbank is van oordeel dat de beleidsregels niet in strijd zijn met de Huisvestingsverordening. De beleidsregels concretiseren slechts in welke gevallen iemand tot een bepaalde urgentiecategorie uit de Huisvestingsverordening behoort. Dit is een afweging die het college mag maken. Het aantal categorieën op zichzelf wordt door het college niet ingeperkt. De beleidsregels zijn daarom in dit geval van toepassing.
Medische en/of sociale redenen
11. Volgens de rechtbank heeft het college terecht geoordeeld dat [eiseres] niet vanwege medische of sociale redenen voor een urgentieverklaring in aanmerking komt (artikel 2.6.8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening). Om binnen deze urgentiecategorie te vallen, moet op grond van paragraaf 10 van de beleidsregels sprake zijn van ernstige medische problemen die levensontwrichtend zijn en ertoe leiden dat de aanvrager niet meer in staat is om zelfstandig te functioneren. [eiseres] heeft niet onderbouwd dat sprake is van dusdanig ernstige medische problematiek. Het is begrijpelijk dat [eiseres] gefrustreerd is en zich wanhopig voelt door de situatie waarin zij zich bevindt, maar dit maakt niet dat zij om deze reden in aanmerking komt voor een urgentieverklaring.
Hardheidsclausule
12. Een urgentieverklaring is nog mogelijk als [eiseres] een geslaagd beroep kan doen op de hardheidsclausule.
13. Zoals de Afdeling heeft overwogen in onder andere de uitspraak van 3 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:231), heeft het college bij het al dan niet toepassen van een hardheidsclausule ook beoordelingsvrijheid. Het gebruik van deze vrijheid moet door de rechter eveneens terughoudend worden getoetst. Een beroep op de hardheidsclausule kan slechts bij uitzondering slagen. De hardheidsclausule wordt alleen toegepast in gevallen waarin het niet toekennen van urgentie leidt tot een schrijnende situatie en sprake is van bijzondere en onvoorziene omstandigheden.
14. Het college heeft de hardheidsclausule niet toegepast, omdat onder meer geen sprake is van ernstige ziekte of dakloze minderjarige kinderen. Ook is er volgens het college geen bijzondere reden waarom [eiseres] niet buiten Amsterdam kan gaan wonen, waar zij meer kans maakt op een woning. Het college heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. De situatie van [eiseres] is niet zodanig schrijnend of uitzonderlijk dat deze het verlenen van een urgentieverklaring zou rechtvaardigen. Uit de toelichting en onderbouwing van [eiseres] volgt ook niet dat dit anders zou zijn.
Toepassing van de beleidsregels in dit geval niet onevenredig
15. Er zijn door [eiseres] geen omstandigheden naar voren gebracht die dusdanig bijzonder zijn dat zij maken dat onverkorte toepassing van de beleidsregels in dit geval tot een situatie zou leiden die onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. [1] De situatie van [eiseres] is niet uniek. Zoals in rechtsoverweging 8. staat voert de gemeente strikt beleid, gelet op het grote aantal aanvragen voor urgentieverklaringen in verhouding tot het kleine aantal woningen dat beschikbaar komt. De situatie van [eiseres] kan daarom in Amsterdam niet worden opgelost door urgentie te verlenen. De rechtbank vindt dan ook dat het college in dit geval niet heeft hoeven afwijken van het beleid.
Beroep op ESH slaagt niet
16. Tot slot oordeelt de rechtbank dat het beroep van [eiseres] op het ESH niet kan slagen. De Afdeling heeft in een recente uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2920) geoordeeld dat het ESH geen normen bevat die vatbaar zijn voor rechtstreekse toepassing. Deze normen zijn niet voldoende concreet en behoeven daarom uitwerking in nationale wet- en regelgeving. Het beroep van [eiseres] op jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep kan niet slagen, omdat deze jurisprudentie betrekking heeft op de maatschappelijke opvang en niet op urgentieverklaringen. [2]
Conclusie
17. Het college heeft in redelijkheid kunnen oordelen dat [eiseres] niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, rechter, in aanwezigheid van mr. A.R. Vlierhuis, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.[eiseres] verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3803.