In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een exploitatievergunning voor passagiersvervoer had aangevraagd, en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de vergunningaanvraag door het college terecht was. De eiser had zijn aanvragen ingediend na de invoering van een vergunningstop, die was ingesteld in afwachting van nieuw beleid. De rechtbank overwoog dat het college de aanvragen had moeten toetsen aan de nieuwe regels, die waren vastgesteld in de Regeling uitgifteronde 2022. Eiser stelde dat hij niet op de hoogte was gesteld van het nieuwe beleid en dat zijn aanvragen op basis van de oude regels gehonoreerd hadden moeten worden. De rechtbank verwierp dit standpunt en oordeelde dat de Regeling 2022 niet in strijd was met de relevante wetgeving en dat het college geen uitzondering op het ex-nunc beginsel had hoeven aannemen. De rechtbank concludeerde dat de aangevoerde gronden van eiser niet leidden tot vernietiging van het bestreden besluit en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers om op de hoogte te zijn van de geldende regels en procedures bij het aanvragen van vergunningen.