ECLI:NL:RBAMS:2020:5805

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
AWB 19/6909
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW naar de norm van een gehuwde en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], wonende in [plaatsnaam], en de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). Het geschil betreft de herziening van het AOW-pensioen van [eiser] naar de norm voor een gehuwde, met ingang van 1 augustus 2016. De Svb heeft het pensioen herzien op basis van de stelling dat [eiser] niet duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote, mevrouw [naam], die in Marokko woont. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] en [naam] sinds hun huwelijk op 21 juli 2016 op verschillende adressen wonen en dat er geen gezamenlijke huishouding is. De Svb heeft een betalingsregeling opgelegd voor een terug te vorderen bedrag van € 4.003,27, wat door [eiser] is betwist. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de intenties van [eiser] om zijn echtgenote naar Nederland te laten emigreren en de financiële en sociale scheiding tussen hen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiser] in de periode in geding niet duurzaam gescheiden heeft geleefd van zijn echtgenote, en dat de Svb terecht het AOW-pensioen heeft herzien. Het beroep van [eiser] is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/6909

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaatsnaam] , eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: [naam] ),
en
de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder (hierna: de Svb)
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Met een besluit van 2 november 2017 (het primaire besluit I) heeft de Svb het pensioen van [eiser] op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) met ingang van 1 augustus 2016 herzien.
Met een besluit van 18 april 2019 (het primaire besluit II) heeft de Svb aan [eiser] een betalingsregeling opgelegd.
Met een besluit van 19 november 2019 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft, op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, partijen in de gelegenheid gesteld kenbaar te maken of zij een zitting wenselijk achten. Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven en is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat er aan deze zaak voorafging
1. [eiser] woont in [plaatsnaam] . Hij ontving een AOW-pensioen naar de norm voor een alleenstaande.
2.
[eiser] is op 21 juli 2016 getrouwd met mevrouw [naam] ( [naam] ). [naam] woont in Marokko. Op 11 juli 2017 is de Svb door de gemeente [plaatsnaam] geïnformeerd over het huwelijk van [eiser] . Met het primaire besluit I heeft de Svb aan [eiser] een AOW-pensioen naar de norm voor een gehuwde opgelegd met ingang van 1 augustus 2016. Wat betreft het terug te vorderen bedrag van € 4.003,27 is met het primaire besluit II een betalingsregeling opgelegd van 26 maandelijkse termijnen van € 150,- en één termijn van
€ 103,27, met ingang van mei 2019.
3. Aan het bestreden besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat [eiser] niet duurzaam gescheiden leeft van [naam] . Volgens de Svb is de situatie waarin [eiser] en [naam] verkeren niet door een of beiden gewild en niet als bestendig bedoeld. Ook hebben de contacten die plaatsvinden niet een hoog zakelijk karakter, dan wel zijn de contacten minder zakelijk, maar dan ook minder frequent, aldus de Svb. [eiser] heeft daarom met ingang van augustus 2016 recht op het AOW-pensioen voor een gehuwde.
4. Met een brief van 4 mei 2020 heeft de rechtbank aanvullende vragen gesteld aan [eiser] . [eiser] heeft per brief van 27 mei 2020 gereageerd. De Svb heeft vervolgens met een brief van 7 september 2020 gereageerd op de reactie van [eiser] .
Het standpunt van [eiser]
5. [eiser] voert aan dat hij duurzaam gescheiden leeft van [naam] . [eiser] en [naam] hebben vanaf de huwelijkssluiting gescheiden, namelijk op verschillende adressen en in een eigen woning, gewoond. Zowel financieel, als sociaal hebben [eiser] en [naam] gescheiden geleefd. Zowel nu, als in de toekomst is het vanwege financiën en vanwege de gesteldheid van [eiser] en [naam] niet reëel dat [eiser] en [naam] samen in Nederland gaan wonen, aldus [eiser] .
Wettelijk kader
6. Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt in deze wet en daarop berustende bepalingen als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of [eiser] vanaf de datum van het huwelijk duurzaam gescheiden leefde van [naam] , als bedoeld in voormeld artikel 1, derde lid, onder b, van de AOW.
8. Volgens vaste rechtspraak [1] is van duurzaam gescheiden leven van gehuwden sprake als de echtelijke samenleving is geëindigd door de wil van één of beide echtgenoten, zij ieder afzonderlijk hun eigen leven leiden alsof zij niet getrouwd zijn en het de bedoeling van ten minste één van beide echtgenoten is dat die situatie blijvend is (de zogenoemde gewilde verbreking). Ook kan er sprake zijn van duurzaam gescheiden leven van gehuwden indien de echtelijke samenleving is verbroken doordat een door geen van beiden gewilde toestand is ingetreden, welke voor de voortzetting van de echtelijke samenleving een daadwerkelijk beletsel vormt, terwijl redelijkerwijze niet valt te verwachten dat in die toestand binnen afzienbare tijd een wijziging zal komen welke de mogelijkheid tot hervatting van de echtelijke samenleving zou openen (de zogenoemde ongewilde verbreking).Verder is in de rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk betrokkenen de intentie hebben om een vorm van echtelijke samenleving aan te gaan. Evenwel is niet uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt. Het gaat dus om een uitzonderingssituatie, die door de betrokkene aannemelijk gemaakt moet worden.
9. De rechtbank stelt voorop dat voor de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven niet relevant is of al dan niet sprake is van een gezamenlijke huishouding. Anders dan bij een gezamenlijke huishouding is voor duurzaam gescheiden leven niet doorslaggevend of de partners al dan niet met elkaar samenwonen. Bepalend is of de echtelijke samenleving al dan niet is verbroken. Die echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. Dat [eiser] en [naam] niet samenwonen en nooit hebben samengewoond, is tussen partijen overigens ook niet in geschil. Daarmee is dus echter niet gezegd dat sprake is van duurzaam gescheiden leven.
10. De rechtbank gaat verder uit van de volgende feiten en omstandigheden. [eiser] woont in [plaatsnaam] , [naam] in [plaatsnaam] , Marokko. Op het vragenformulier dat door de Svb aan [eiser] is toegezonden is ingevuld dat [eiser] het huwelijk naar anderen als verre afstandshuwelijk presenteert. [eiser] is met [naam] getrouwd omdat hij haar naar Nederland wil laten emigreren. Wegens onvoldoende financiële armslag en zijn fysieke gesteldheid is [eiser] niet in staat om [naam] naar Nederland te laten emigreren. Er worden geen activiteiten samen ondernomen en [eiser] en [naam] komen niet bij elkaar thuis. [eiser] en [naam] hebben weinig contact met elkaar. Zij hebben ook geen sleutel van elkaars woning en er is geen wederzijdse verzorging, maar wel ziekenbezoek. [eiser] en [naam] hebben geen gezamenlijke bankrekening, ze zijn geen gemachtigde van elkaars bankrekening en zij leveren geen bijdrage in de kosten van elkaars onderhoud. In reactie op de vragen van de rechtbank heeft [eiser] nog gesteld dat hij van [naam] wil scheiden, maar dat de kosten van een scheiding hem daarvan weerhouden.
11. Dat [eiser] zich er inmiddels bij heeft neergelegd dat het door hun financiële situatie en gezondheidstoestand nu en in de toekomst niet realistisch is om [naam] naar Nederland te laten komen, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat deze situatie door [eiser] en/of [naam] gewild is. Zoals [eiser] zelf ook verklaard heeft, was het wel zijn intentie om [naam] naar Nederland te laten emigreren. Bovendien presenteerden zij zich als verre afstandshuwelijk en gingen ze bij elkaar op ziekenbezoek. Van een gewilde verbreking van de echtelijke samenleving is naar het oordeel van de rechtbank vanaf de huwelijksdatum dan ook geen sprake. Van een ongewilde verbreking van de echtelijke samenleving als hiervoor beschreven is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake. Wellicht hadden [eiser] en [naam] ten tijde van belang (nog) niet de mogelijkheid in Nederland samen te leven, maar dat betekent niet dat zij niet elders hadden kunnen samenleven.
Conclusie
12. [eiser] heeft in de periode in geding niet duurzaam gescheiden geleefd van zijn echtgenote. Dit betekent dat hij in de periode in geding recht heeft op een AOW-pensioen naar de norm van een gehuwde. De Svb heeft dus terecht het AOW-pensioen met ingang van 1 augustus 2016 herzien en een betalingsregeling aan [eiser] opgelegd.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 13 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:172.