ECLI:NL:RBAMS:2020:5870

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
13/277445-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging met braak uit winkelpand te Amsterdam

Op 22 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal in vereniging. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 19 november 2019, waarbij de verdachte samen met een of meer anderen goederen heeft weggenomen uit een winkelpand van North Face in Amsterdam. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder de aangifte en de bekennende verklaring van de verdachte, en kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan de diefstal. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een bedrijfsinbraak door een ruit van de winkel in te slaan en diverse goederen te stelen.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 90 dagen geëist, waarvan 48 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De raadsvrouw van de verdachte steunde de eis van de officier, maar pleitte voor een taakstraf in plaats van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank oordeelde dat de strafeis van de officier van justitie redelijk was, maar dat een voorwaardelijke taakstraf niet passend was gezien de eerdere openstaande taakstraffen van de verdachte.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 48 dagen voorwaardelijk. De rechtbank stelde voorwaarden aan de voorwaardelijke straf, waaronder meldplicht bij de reclassering en behandeling door een zorgverlener. De rechtbank wees ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf af, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/277445-19
Datum uitspraak: 22 oktober 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.S. de Weijer, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.C. Sassen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 19 november 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (in/uit een winkel/pand gelegen aan de [adres 2] ), twee shirts (merk North Face) en/of een paar handschoenen (merk North Face) en/of een toilettas (merk North Face) en/of een paar slippers (merk North Face), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan (winkelbedrijf) North Face (gelegen aan de [adres 2] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking,
door een ruit van die winkel/dat pand in te gooien/in te slaan/te verbreken.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht op basis van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte bewezen dat verdachte op 19 november 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander uit een winkelpand gelegen aan de [adres 2] , twee shirts (merk North Face) en een paar handschoenen (merk North Face) en een toilettas (merk North Face) die toebehoorden aan winkelbedrijf North Face (gelegen aan de [adres 2] ), heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, door een ruit van dat pand te verbreken.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 48 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gerekwireerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel.
7.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie, met uitzondering van de modaliteit van het voorwaardelijk strafdeel. Voor dat deel acht de raadsvrouw, gelet op de positieve ontwikkelingen in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, een taakstraf meer passend.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak. Hierbij heeft hij samen met een ander een winkelruit gebroken en diverse goederen weggenomen uit de etalage. Verdachte heeft daarmee getoond geen respect te hebben voor andermans eigendom. Dergelijke feiten veroorzaken overlast en hinder voor winkeliers en daarnaast onrust in de maatschappij.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de ISD-maatregel, die in een eerder stadium van de procedure in beeld was, niet langer aan de orde is, gelet op de positieve ontwikkelingen in de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Gelet op het bewezen verklaarde feit acht de rechtbank de strafeis van de officier van justitie alleszins redelijk. Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank een voorwaardelijke taakstraf niet passend, te meer omdat verdachte door uitstel wegens de corona-uitbraak nog meerdere taakstraffen (deels) open heeft staan. Een stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank op zijn plaats.
De rechtbank vindt het van groot belang dat de positieve ontwikkeling die verdachte doormaakt, wordt bestendigd. Om die reden zal de rechtbank aan het voorwaardelijk strafdeel dezelfde voorwaarden verbinden die aan de schorsing van de voorlopige hechtenis werden gekoppeld.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 9 januari 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/741099-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 6 september 2018 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 20 uren, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Gelet op het feit dat verdachte nog meerdere andere taakstraffen moet uitvoeren, die vanwege de corona-uitbraak zijn uitgesteld, ziet de rechtbank op dit moment geen meerwaarde in de toewijzing van de vordering. Reden waarom de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van dit voorwaardelijk strafdeel afwijst.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
48 (achtenveertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Veroordeelde meldt zich periodiek bij Reclassering Inforsa op het adres [adres 3] . De frequentie van het contact wordt door Reclassering Inforsa bepaald. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken zo vaak en zolang als Reclassering Inforsa dat nodig acht.
Veroordeelde laat zich behandelen door FAZ, forensisch ambulante zorg of een soortgelijke
zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor [crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek]. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. Reclassering Inforsa kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle en bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Veroordeelde verblijft op het adres [adres 1] , [plaats] en werkt mee aan de begeleiding in het kader van wonen door het LdH.
Veroordeelde dient mee te werken aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding.
Geeft aan Reclassering Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 6 september 2018.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 oktober 2020.