ECLI:NL:RBAMS:2020:5871

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
13/190755-20 en 13/684049-18 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel na meerdere auto-inbraken en pogingen daartoe

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 5 november 2020 uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 13/190755-20 en 13/684049-18. De verdachte, geboren in 1977 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, is beschuldigd van meerdere auto-inbraken en pogingen daartoe in Amsterdam tussen 16 en 19 juli 2020. Tijdens de zitting op 22 oktober 2020 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, en de verdediging van de verdachte, mr. A.S. Kamphuis, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vijf auto-inbraken en vier pogingen daartoe, waarbij hij goederen heeft weggenomen uit verschillende voertuigen. De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen, waarbij camerabeelden en getuigenverklaringen zijn betrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd voor de duur van twee jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan een benadeelde partij, die materiële schade heeft geleden door de daden van de verdachte. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, die een hoog recidiverisico vertoont. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een tussentijdse toets van de ISD-maatregel, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/190755-20 en 13/684049-18 (TUL)
Datum uitspraak: 5 november 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.S. Kamphuis, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen P.M. van Doleweerd, reclasseringswerker, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 16 tot en met 19 juli 2020 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan vijf auto-inbraken en vier pogingen daartoe.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot partiële vrijspraak, te weten van de diefstal uit de auto van aangever [aangever 1] en van aangever [aangever 2] (feit 1) en de pogingen tot diefstal uit de auto’s van de aangevers [aangevers] (feit 2). De overige diefstallen en pogingen daartoe kunnen worden bewezen, met uitzondering van de goederen die volgens aangever [aangever 3] (feit 1) uit zijn auto zijn weggenomen. Van die goederen kan alleen de diefstal van de zonnebril worden bewezen, aldus de officier van justitie.
De raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de diefstal uit de auto van aangever [aangever 4] (feit 1) en de poging tot diefstal uit de auto van aangever [aangever 5] en uit de auto van aangever [aangever 6] (feit 2). Ten aanzien van de overige ten laste gelegde diefstallen en pogingen daartoe heeft de raadsvrouw (partiële) vrijspraak bepleit.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Met betrekking tot de diefstal uit de auto (Audi met kenteken [kenteken 1] ) van aangever [aangever 1] is de rechtbank van oordeel dat de stills van de camerabeelden onvoldoende steun bieden om te kunnen concluderen dat verdachte degene is die deze diefstal heeft gepleegd. Daartoe overweegt de rechtbank dat de beelden vaag zijn en dat verdachte niet op deze beelden is herkend.
Verdachte heeft bekend dat hij degene is die de ruit van de auto (Range Rover met kenteken [kenteken 2] ) van aangever [aangever 3] heeft verbroken. Hij ontkent echter alle in de aangifte vermelde goederen uit de auto te hebben weggenomen. De raadsvrouw heeft vrijspraak van dit onderdeel bepleit omdat volgens haar niet vast staat dat verdachte iets uit de auto heeft weggenomen en omdat poging tot diefstal niet ten laste is gelegd. De rechtbank stelt echter vast dat op de stills van de camerabeelden te zien is dat verdachte na de inbraak een voorwerp in zijn linkerhand houdt. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte enig goed uit de auto heeft weggenomen en verwerpt het verweer in zoverre.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat voor de diefstal uit de auto van aangever [aangever 2] (Audi met kenteken [kenteken 3] ) onvoldoende bewijs voorhanden is.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat voor de diefstal uit de auto (Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 4] ) van aangever [aangever 4] , mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
Met betrekking tot de diefstal uit de auto (BMW met kenteken [kenteken 5] ) van aangever [aangever 7] heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte betwijfelt of hij deze auto-inbraak heeft gepleegd en dat hij de weggenomen goederen niet herkent. Volgens de raadsvrouw moet verdachte op basis van die twijfel te worden vrijgesproken. De rechtbank stelt vast dat op de stills van de camerabeelden van deze diefstal te zien is dat de dader in het raam aan de bestuurderskant hangt en vervolgens het parkeerterrein oversteekt (pagina’s 127 en 128 van het procesdossier) en dat verdachte zichzelf ter zitting heeft herkend in de persoon op foto 4 van pagina 121 van het dossier, die aan hetzelfde signalement voldoet als de persoon die op de pagina’s 127 en 128 te zien is. De rechtbank verwerpt daarom het verweer en acht bewezen dat verdachte deze inbraak heeft gepleegd en dat hij de in de aangifte genoemde zonnebrillen, uit de auto heeft weggenomen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat voor de poging tot diefstal uit de auto’s van aangevers [aangevers] onvoldoende bewijs voorhanden is en dat voor de poging tot diefstal uit de auto (Mercedes kenteken [kenteken 6] ) van aangever [aangever 5] wel voldoende bewijs in het dossier aanwezig is.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat voor de poging tot diefstal uit de auto (Hyundai met kenteken [kenteken 7] ) van aangever [aangever 6] wel voldoende bewijs voorhanden is. Verdachte herkent zichzelf op de beelden. Weliswaar is op de stills van de camerabeelden niet zichtbaar dat verdachte de ruit aan de bestuurderskant verbreekt, maar gelet op het korte tijdsverloop en het feit dat er geen andere personen op de beelden te zien zijn binnen dit tijdsbestek kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte de ruit heeft verbroken. De rechtbank verwerpt het verweer.
Op basis van de aangiften en de stills van de camerabeelden stelt de rechtbank vast dat de voornoemde bewezen verklaarde auto-inbraken en bewezen verklaarde pogingen tot auto-inbraken hebben plaatsgevonden tussen 17 en 19 juli 2020.
De rechtbank acht hetgeen onder 1, eerste en derde alternatief/cumulatief en het onder 2, eerste en derde alternatief/cumulatief is ten laste gelegd niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Daarnaast acht de rechtbank ten aanzien van het onder 1, tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde, enkel bewezen dat verdachte enig goed heeft weggenomen, zodat hij van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dient te worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1
in de periode van 16 tot en met 19 juli te Amsterdam
uit een personenauto, merk Range Rover, kenteken [kenteken 2] , enig goed dat toebehoorde aan [aangever 3]
en
uit een personenauto, merk Volkswagen Polo, kenteken [kenteken 4] een speaker (merk Boze) en een zonnebril (merk Rayban) en een zonnebril op sterkte, die toebehoorden aan [aangever 4] ,
en
uit een personenauto, merk BMW, kenteken [kenteken 5] twee zonnebrillen (merk Rayban), die toebehoorden aan [aangever 7] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, door een ruit van die auto’s te verbreken;
2
in de periode van 17 juli 2020 tot en met 19 juli 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
uit een personenauto, merk Hyundai, kenteken [kenteken 7] , enig goed, toebehorende aan [aangever 6] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en dat weg te nemen goed onder zijn bereik te brengen door middel van braak, zich naar die auto heeft begeven en een ruit van die auto aan de bijrijderskant heeft verbroken
en
uit een personenauto, merk Mercedes, kenteken [kenteken 6] , enig goed, toebehorende aan [aangever 5] en/of leaseplan, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en dat weg te nemen goed onder zijn bereik te brengen door middel van braak, zich naar die auto heeft begeven en een ruit van die auto aan de passagierskant heeft verbroken,
terwijl de uitvoering van die voorgenomen misdrijven niet is voltooid.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 (twee) jaren met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf wordt afgewezen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij de eis van de officier van justitie, met als kanttekening dat zij meent dat na zes maanden een tussentijdse toets van de voortgang van de ISD-maatregel dient plaats te vinden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende één weekend schuldig gemaakt aan drie auto-inbraken en twee pogingen daartoe. Verdachte heeft met zijn handelen geen respect getoond voor de eigendomsrechten van anderen en heeft de benadeelden financiële schade en overlast toegebracht. Dit geldt temeer nu hij zich specifiek richtte op auto’s met buitenlandse kentekens in de buurt van hotels, waardoor de slachtoffers merendeels buitenlandse bezoekers betroffen. Niet alleen is het doen van aangifte en verliezen van spullen en oplopen van schade in een vreemd land vaak extra bezwarend, ook leidt het tot schade aan de reputatie van Amsterdam voor potentiële bezoekers.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Inforsa van 9 oktober 2020, opgemaakt door J.S.J.A. Pattikawa en K. van Scherpenzeel. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
“Er is bij de heer [verdachte] sprake van complexe problematiek in de vorm van maatschappelijke teloorgang, middelenverslaving en persoonlijkheidsproblematiek. Op nagenoeg elke schaal is er sprake van problematiek en deze komt dan ook in meer of mindere mate ernstig criminogeen naar voren. Gezien het bovenstaande wordt het recidiverisico als hoog geschat. De rode draad is vanaf circa 2005 niet veranderd; nagenoeg geen van de begeleidings- en behandeldoelen, al dan niet in een vrijwillig kader, zijn van de grond gekomen, omdat de heer [verdachte] noodzakelijke afspraken niet (voldoende) is nagekomen of vanwege recidive in detentie raakte. Zowel vanuit Reclassering Inforsa als vanuit diverse behandelteams is vanaf 2018 in een strafrechtelijk kader intensief ingezet op behandeling en verbetering van zijn leefomstandigheden. Zoals gebleken is, heeft het reclasseringstoezicht en de behandelingen niet bijgedragen aan recidivevermindering en het verbeteren van de leefomstandigheden van de heer [verdachte] . Derhalve ziet de reclassering geen mogelijkheden meer voor een traject in een drangkader. Aangezien zijn verslaving voornamelijk ten grondslag ligt aan zijn delictgedrag is naar mening van de reclassering een klinische behandeling met als vervolg beschermd wonen in een dwangkader noodzakelijk om tot recidivevermindering te komen.
(…)
Bij een veroordeling adviseert Reclassering Inforsa een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
In het kader van de maatregel worden de volgende interventies geadviseerd:
- klinische (forensische verslavings-)behandeling met ambulante nazorg;
- wonen en ondersteuning bij sociaal maatschappelijke zaken zoals financiën en dagbesteding buiten de regio Amsterdam.”
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 22 oktober 2020 reclasseringswerker P.M. van Doleweerd, verbonden aan GGZ Reclassering Inforsa te Amsterdam, als deskundige gehoord.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van 18 september 2020 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 16 juli 2020 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht – anders dan door de officier van justitie is gevorderd – niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse beoordeling
De rechtbank ziet, anders dan de raadsvrouw, geen aanleiding om de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tussentijds te toetsen, nu de verdediging daarvoor geen argumenten naar voren heeft gebracht en deze ook overigens niet zijn gebleken.
8.4
De vordering van de benadeelde partij [aangever 4]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering ziet op reparatiekosten aan de auto (€ 208,40) en een zonnebril op sterkte
(€ 199,-) en een Ray Ban zonnebril (€ 80,-). De vordering is tot een bedrag van € 80,00 betwist. Dit betreft de Ray Ban zonnebril. Ter onderbouwing van de gevorderde schade is een kopie van een label bijgevoegd, waarnaast het desbetreffende bedrag in pen is geschreven. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende duidelijk is dat dit stuk op de weggenomen zonnebril betrekking heeft en de raadsvrouw heeft zich bij dit standpunt aangesloten. De rechtbank ziet echter geen aanleiding voor twijfel dat dit het label betreft dat bij de weggenomen zonnebril behoorde. Ook het daarnaast geschreven geldbedrag komt de rechtbank niet onaannemelijk voor, zodat zij de schade daarmee voldoende onderbouwd acht.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding van € 487,40 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2020 tot de dag der algehele voldoening.
In het belang van [aangever 4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.5.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 2 oktober 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/684049-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 25 mei 2018 van deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 5 maanden niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank is echter van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, gelet op haar oordeel onder rubriek 8.3 waardoor tenuitvoerlegging niet opportuun is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38m, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, eerste en derde alternatief/cumulatief ten laste gelegde en het onder 2, eerste en derde alternatief/cumulatief ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, tweede, vierde en vijfde alternatief/cumulatief ten laste gelegde en het onder 2, tweede en vierde alternatief/cumulatief ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd
2
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (twee) jaren.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 4] toe tot een bedrag van € 487,40 (vierhonderdzevenentachtig euro en veertig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 4] te betalen aan de Staat
€ 487,40 (vierhonderdzevenentachtig euro en veertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2020 tot de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 9 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 25 mei 2018.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 november 2020.
[...]