ECLI:NL:RBAMS:2020:5929

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1598
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Studiefinanciering en bijverdiengrens: terugbetaling na overschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de terugbetaling van studiefinanciering. Eiser ontving in 2015 studiefinanciering, maar de minister stelde vast dat hij meer bijverdiende dan toegestaan. Het toetsingsinkomen van eiser werd vastgesteld op € 15.654,17, wat resulteerde in een meerinkomen van € 1.798,06. Aangezien dit bedrag hoger was dan de toegekende studiefinanciering van € 1.725,08, besloot de minister dat eiser dit bedrag moest terugbetalen.

Eiser was het niet eens met deze beslissing en startte een procedure bij de rechtbank. Hij betoogde dat de minister zijn inkomsten niet op een juiste manier had verdeeld over het jaar, maar had moeten toebedelen aan de maanden waarin hij daadwerkelijk inkomsten had gegenereerd. De rechtbank oordeelde echter dat de minister de wet correct had toegepast. De wet staat namelijk toe dat de winst uit onderneming wordt herleid tot maandbedragen door deze te delen door twaalf, wat de rechtbank bevestigde aan de hand van eerdere jurisprudentie.

De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had vastgesteld dat eiser de studiefinanciering moest terugbetalen, omdat hij de bijverdiengrens had overschreden. Eiser had geen recht op een vergoeding van de proceskosten, aangezien hij in het ongelijk was gesteld. De uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/1598

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder
(hierna: de minister)
(gemachtigde: [naam] ).
Het onderzoek heeft plaatsgevonden door middel van een skype-zitting op 22 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Conclusie

1. De rechtbank stelt [eiser] (eiser) niet in het gelijk. De minister mocht bepalen dat eiser over het jaar 2015 € 1.725,08 aan toegekende studiefinanciering moet terugbetalen. Eiser heeft in dat jaar meer bijverdiend dan toegestaan. De rechtbank legt hieronder uit waar deze zaak over gaat en hoe zij tot haar oordeel is gekomen.

Waar gaat deze rechtszaak over en wat was de procedure tot nu toe?

2. Eiser heeft in het jaar 2015 studiefinanciering ontvangen. Het door de minister vastgestelde toetsingsinkomen in het studiefinancieringstijdvak 2015 bedraagt € 13.856,11. Om te bepalen of eiser te veel heeft bijverdiend wordt eisers toetsingsinkomen over het studiefinancieringstijdvak berekend. Eisers studiefinancieringstijdvak 2015 bestaat uit de (5) maanden januari tot en met mei. De overige (7) maanden van het jaar heeft eiser de studiefinanciering stopgezet, zodat deze maanden niet meerekenen. De minister heeft vervolgens 7/12 deel van de winst en persoonsgebonden aftrek van eisers verzamelinkomen afgetrokken. Eisers toetsingsinkomen is daarmee vastgesteld op € 15.654,17. Het verschil tussen dit bedrag en het vastgestelde toetsingsinkomen, het meerinkomen, bedraagt
€ 1.798,06. Dit is meer dan het aan eiser aan studiefinanciering toegekende bedrag, namelijk € 1.725,08.
3. Met het besluit van 15 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft de minister daarom vastgesteld dat eiser over het jaar 2015 € 1.725,08 te veel heeft bijverdiend en dat hij dit volledige bedrag moet terugbetalen. Nadat eiser hiertegen bezwaar maakte, hield de minister dit besluit in stand in het besluit op bezwaar van 26 februari 2020 (het bestreden besluit). Eiser is het hier niet mee eens en startte daarom deze procedure bij de rechtbank.

Wat is het standpunt van eiser?

4. Eiser is het eens met zijn door de minister berekende inkomen. Eiser stelt echter dat de minister zijn inkomsten over het jaar 2015 niet op had moeten delen in 12 gelijke delen, maar had moeten toebedelen aan de periode waarin het is verdiend; juni tot en met december 2015. Eiser heeft dus een verschil van inzicht over de berekeningssystematiek. Dit standpunt vindt volgens eiser steun in de tekst van de wet. In artikel 3.17, zesde lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf) staat namelijk dat, onder meer, de belastbare winst uit de onderneming op
verzoek van de deelnemerwordt herleid tot maandbedragen door de desbetreffende bedragen te delen door 12. Eiser heeft hier niet om verzocht, zodat de minister dit niet had mogen toepassen.
5. Tot slot heeft eiser nog aangevoerd dat de regelgeving voor ondernemers ingewikkeld is. De namens de minister verschenen gemachtigde heeft op de zitting aangegeven dat je de hoofdlijnen van de wet moet kennen, maar dat was bij hem ook het geval. Het is de vraag wat je nog meer kan verwachten van een ondernemer die ook student is. Ook na het lezen van de voorlichtingsbrochure “bijverdiensten 2015” van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), is volgens eiser onduidelijk dat voor zelfstandig ondernemers een uitzondering geldt op de berekeningswijze van het meerinkomen.

Wat oordeelt de rechtbank?

Het beoordelingskader
6. Als een deelnemer in een kalenderjaar meerinkomen heeft, leidt dit op grond van artikel 3.17, eerste lid, van de Wsf, tot een vordering van Onze Minister op de deelnemer (…).
7. Uit het vijfde lid van dit artikel volgt dat bij de berekening van het meerinkomen buiten beschouwing blijft het inkomen waarvan de deelnemer aantoont dat het is verworven over de periode in het kalenderjaar waarin hij zonder onderbreking geen deelnemer was in de zin van deze wet of waarin hij heeft afgezien van zijn aanspraak op studiefinanciering. Dit kan slechts de periode betreffen die begint bij de aanvang van het kalenderjaar, of die eindigt bij het einde van het kalenderjaar.
8. In het zesde lid van dit artikel staat dat voor de toepassing van het vijfde lid de volgende onderdelen van het toetsingsinkomen op verzoek van de deelnemer worden herleid tot maandbedragen door de desbetreffende bedragen te delen door 12: de belastbare winst uit onderneming (…), de persoonsgebonden aftrek, (…).
De berekeningssystematiek door de minister
9. De rechtbank overweegt dat de wetgever, voor het geval bij toepassing van artikel 3.17, vijfde lid, van de Wsf inkomen in de vorm van winst uit onderneming in aanmerking moet worden genomen, in het zesde lid van dat artikel gekozen heeft voor een systeem waarbij de in een kalenderjaar behaalde winst uit onderneming wordt herleid tot maandbedragen door die winst te delen door twaalf. De rechtbank verwijst hierbij ook naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 mei 2008 [1] , waarin deze berekeningswijze wordt bevestigd. De door eiser genoemde berekeningswijze vindt dus geen steun in de wet. Daarom slaagt eisers beroepsgrond niet.
10. Wel begrijpt de rechtbank dat de in het zesde lid van artikel 3.17 van de Wsf gekozen terminologie ‘op verzoek van de deelnemer’ op het eerste gezicht kan leiden tot verwarring. Zoals de gemachtigde van de minister op de zitting heeft toegelicht, zou zonder het (vijfde en) zesde lid van dit artikel, het volledige meerinkomen van het eerste lid van dit artikel het toetsingsinkomen vormen. Door het opnemen van, in dit geval, het zesde lid van artikel 3.17 van de Wsf heeft de wetgever de deelnemer de mogelijkheid gegeven om aan te tonen dat zijn meerinkomen lager is omdat hij een deel van het jaar geen studiefinanciering geniet. Deze leden zijn dan ook ten voordele van ondernemers zoals eiser opgenomen in de wet. Deze bepaling biedt niet de mogelijkheid om te kiezen voor een berekeningswijze van het meerinkomen.
11. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de brochure voor ondernemers onduidelijk is. Onderaan pagina 2 van deze brochure staat letterlijk dat DUO een maandbedrag berekent door, onder meer, de winst uit onderneming door twaalf te delen. De berekeningssystematiek bij een eigen onderneming had eiser dan ook duidelijk moeten zijn. Eiser had zijn studiefinanciering eerder dan per juni 2015 kunnen stopzetten. Dat eiser het moment van stopzetten niet goed heeft ingeschat, betekent niet dat hij de te veel ontvangen studiefinanciering niet zou moeten terugbetalen.
12. Omdat eiser de bijverdiengrens in 2015 heeft overschreden, heeft de minister gelet op het bepaalde in artikel 3.17, zevende lid, van de Wsf terecht vastgesteld dat eiser de in dat jaar ontvangen studiefinanciering moet terugbetalen.
13. Het beroep is ongegrond. Omdat de rechtbank eiser niet in het gelijk stelt, heeft hij geen recht op een vergoeding van de kosten die hij maakte voor deze procedure.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van mr. M. den Toom, griffier
.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.ECLI:NL:CRVB:2008:BD3512, te vinden via