In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de terugbetaling van studiefinanciering. Eiser ontving in 2015 studiefinanciering, maar de minister stelde vast dat hij meer bijverdiende dan toegestaan. Het toetsingsinkomen van eiser werd vastgesteld op € 15.654,17, wat resulteerde in een meerinkomen van € 1.798,06. Aangezien dit bedrag hoger was dan de toegekende studiefinanciering van € 1.725,08, besloot de minister dat eiser dit bedrag moest terugbetalen.
Eiser was het niet eens met deze beslissing en startte een procedure bij de rechtbank. Hij betoogde dat de minister zijn inkomsten niet op een juiste manier had verdeeld over het jaar, maar had moeten toebedelen aan de maanden waarin hij daadwerkelijk inkomsten had gegenereerd. De rechtbank oordeelde echter dat de minister de wet correct had toegepast. De wet staat namelijk toe dat de winst uit onderneming wordt herleid tot maandbedragen door deze te delen door twaalf, wat de rechtbank bevestigde aan de hand van eerdere jurisprudentie.
De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had vastgesteld dat eiser de studiefinanciering moest terugbetalen, omdat hij de bijverdiengrens had overschreden. Eiser had geen recht op een vergoeding van de proceskosten, aangezien hij in het ongelijk was gesteld. De uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.