Uitspraak
[opgeëiste persoon] ,
Openbaar Ministerie (Valsheid in geschrift)). De op handen zijnde feitelijke overbrenging van de opgeëiste persoon dan wel de daaraan ten grondslag liggende beslissingen zijn onrechtmatig nu de officier van justitie en de Minister van Justitie en Veiligheid beiden niet kunnen worden aangemerkt als ‘rechterlijke autoriteit’.
contra legemzou zijn. Ze heeft al vele malen eerder geoordeeld dat een imperatieve bepaling niet kan worden gelezen als een facultatieve bepaling. Wellicht zou het mogelijk zijn om de uitspraak waarbij de rechtbank de overlevering heeft toegestaan te beschouwen als een machtiging aan de officier van justitie om de – door de Minister van Justitie en Veiligheid vastgestelde – voorwaarden schriftelijk overeen te komen met de uitvaardigende rechterlijke autoriteit (vgl. Rb. Amsterdam 25 november 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:5778), maar een dergelijke lezing laat onverlet dat het niet mogelijk om artikel 36 OLW zo te lezen, dat de rechtbank in de plaats treedt van de Minister van Justitie en Veiligheid. Ook bij een dergelijke lezing zou dus nog steeds een niet-rechterlijke autoriteit beslissen over de voorlopige terbeschikkingstelling en de daaraan te verbinden voorwaarden.