5.4Op grond van artikel 1 van het [naam] wordt onder diensttijd verstaan de tijd welke betrokkene in dienst dan wel aangesteld is geweest bij het [werkgever] en in voorkomend geval vermeerderd met de tijd welke betrokkene voordien in dienst is geweest bij de [werkgever] dan wel bij een sector van de [werkgever] .
De vraag die de rechtbank moet worden beantwoorden
6. Niet in geschil is dat [eiser] in ieder geval voldoet aan het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van het [naam] .
7. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of [eiser] voldoet aan de eis van een aaneengesloten diensttijd van tenminste 10 jaar, zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, onder a, van het [naam] . Tussen partijen is in geschil wat moet worden verstaan onder het begrip diensttijd als bedoeld in voornoemd artikel.
8. Uit de definitie van het begrip diensttijd in artikel 1 van het [naam] volgt dat onder diensttijd wordt verstaan de tijd welke betrokkene in dienst dan wel aangesteld is geweest bij het [werkgever] . Blijkens de overgelegde verklaring van de staatssecretaris van 30 november 2018 is [eiser] bij het [werkgever] werkzaam geweest als [functie] van 7 juli 1982 tot 1 januari 1997 in een arbeidsovereenkomst als Beroeps Bepaalde Tijd bij de [werkgever] en heeft hij vanaf 1 januari 1997 tot heden een aanstelling als [functie] . De periode vanaf 7 juli 1982 moet daarom naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als diensttijd in de zin van artikel 1 van het [naam] .
9. In de door de staatssecretaris aangehaalde toelichtingis gesteld dat de bovenwettelijke aansluitende uitkering afhankelijk is van de leeftijd van betrokkene en de tijd die hij bij het [werkgever] heeft gewerkt. Dit is de diensttijd welke betrokkene ingevolge het Burgerlijk ambtenarenreglement [naam] en of het Algemeen [functie] ambtenarenreglement, dan wel ingevolge de voor de inwerkingtreding van genoemde reglementen, bij het [werkgever] in dienst dan wel aangesteld is geweest, aldus de toelichting. De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn standpunt dat deze toelichting vanwege een gedeeltelijke wijziging van het [naam] niet meer van toepassing is.
10. Anders dan de staatssecretaris betoogt, volgt uit deze toelichting naar het oordeel van de rechtbank niet dat de aansluitende uitkering voor reservisten afhankelijk zou moeten zijn van de tijd die men daadwerkelijk bij het [werkgever] heeft gewerkt, oftewel feitelijk onder de wapenen is geweest, maar betreft het ook de diensttijd die betrokkene bij het [werkgever] aangesteld is geweest.
11. Ook het standpunt van de staatssecretaris dat uit de tekst van artikel 1, onder 3e van het [naam] volgt dat beoogd is alleen de diensttijd die de [functie] daadwerkelijk onder de wapenen heeft doorgebracht mee te laten tellen als diensttijd, volgt de rechtbank niet. Weliswaar volgt uit dit artikel dat onder betrokkene eveneens wordt verstaan de [functie] die behoort tot het [soort personeel] en als zodanig gedurende een aaneengesloten periode van tenminste vier maanden feitelijk onder de wapenen is geweest, maar dit betreft uitsluitend een definitie van het begrip betrokkene. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat alleen de tijd die de [functie] daadwerkelijk onder de wapenen heeft doorgebracht moet worden aangemerkt als diensttijd in de zin van het [naam] .
12. De rechtbank kan dan ook niet anders concluderen dan dat [eiser] voldoet aan de eis van een aaneengesloten diensttijd van tenminste 10 jaar, zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, onder a van het [naam] .
13. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover dit ziet op het primaire besluit 2 en voor zover daarbij aan [eiser] na afloop van de uitkeringsduur van de WW-uitkering een aansluitende uitkering is toegekend tot en met 1 mei 2021.
14. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat aan [eiser] na het einde van de uitkeringsduur van de WW-uitkering een aansluitende uitkering wordt toegekend tot de dag waarop hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.