ECLI:NL:RBAMS:2020:7101

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
83-034834-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak betreffende illegale overbrenging van afvalstoffen naar China

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, hier aangeduid als [verdachte]. De zaak betreft de uitvoer van afvalstoffen, specifiek fijngemalen aluminiumfracties, naar China. De tenlastelegging omvatte het illegaal overbrengen van deze afvalstoffen zonder het vereiste CCIC-certificaat, wat volgens de officier van justitie in strijd zou zijn met de Europese en Chinese regelgeving. Tijdens de zitting op 9 december 2020 waren vertegenwoordigers van de verdachte aanwezig via videoverbinding. De officier van justitie, mr. L.W. Boogert, vorderde bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. P.A. Caljé, pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft het bewijs en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat de tenlastelegging niet bewezen kon worden. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van het CCIC-certificaat niet automatisch leidt tot de conclusie van een illegale overbrenging, zoals gedefinieerd in de EVOA. De rechtbank stelde vast dat de regelgeving van de EVOA en de Landenverordening niet voldoende basis biedt voor de strafbaarheid van de verdachte in deze context. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, waarbij het vonnis werd ondertekend door de rechters en griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 83/034834-19 (Promis)
Datum uitspraak: 23 december 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
gevestigd op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
9 december 2020. Vertegenwoordigers van de rechtspersoon [naam 1] (directeur) en [naam 2] (hoofd juridische zaken) waren via een videoverbinding bij de behandeling van haar strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.W. Boogert en van wat de vertegenwoordigers en de raadsman mr. P.A. Caljé naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding

Op 23 en 24 januari 2018 werd in opdracht van [verdachte] (hierna [verdachte] ) bij de Douane aangifte gedaan voor de uitvoer van resten van aluminium in 15 zeecontainers. Tijdens een fysieke controle van twee van die containers op 5 februari 2018 werd geconstateerd dat het voornamelijk ging om fijngemalen aluminiumfracties, afvalstoffen die vallen onder de afvalstoffencode B1010 van bijlage III van de Verordening betreffende de Overbrenging van Afvalstoffen (verder EVOA).
Deze verordening regelt het toezicht en de controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en buiten de Europese Unie. De overbrenging van de afvalstoffen werd niet vergezeld van een Certificate for Pre-shipment Inspection of RecycJing Scraps to China issued by CCIC (verder CCIC-certificaat). De rechtbank staat voor de vraag of [verdachte] daardoor strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

3.Tenlastelegging

Aan [verdachte] is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan:
in de periode van 23 januari 2018 tot en met 5 februari 2018 verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub e van de EG-verordening, te weten het illegaal overbrengen van afvalstoffen, door 15 containers fijngeshredderd aluminiumfracties over te brengen van Nederland naar China, terwijl die overbrenging resulteerde in een verwijdering of nuttige toepassing in strijd met artikel 1 Verordening (EG) nr. 1418/2007.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft hierbij gewezen op de Verordening 1418/2007 (Landenverordening). China heeft, als niet OESO-land, in antwoord op het op grond van artikel 37 van de EVOA gedane schriftelijke verzoek van de Commissie van de Europese Gemeenschap (de zogenaamde Questionnaire), aanvullende voorwaarden voor de uitvoer van afvalstoffen vanuit de Gemeenschap gesteld, waaronder het vereiste van het CCIC-certificaat. De antwoorden op de Questionnaire zijn opgenomen in de Verordening 1418/2007 en zijn daardoor onderdeel van het communautaire recht geworden. Met het ontbreken van een CCIC-certificaat heeft verdachte gehandeld in strijd met de Chinese nationale procedure en daarmee eveneens gehandeld in strijd met artikel 1 en de bijlage van de Landenverordening.
De officier van justitie gaat op basis van het dossier wel uit van een lager aantal van zes containers. Nu verdachte deze zes containers heeft vervoerd zonder CCIC-certificaat heeft zij zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 2 onder 35 sub e van de EVOA, hetgeen ingevolge artikel 10.60, tweede lid, Wet milieubeheer is verboden.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte (partieel) moet worden vrijgesproken. Daarvoor is – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
Er is geen sprake van een illegale overbrenging, omdat de bepaling van artikel 2 onder 35 sub e van de EVOA betrekking heeft op overbrenging die resulteert in een verwijdering of nuttige toepassing in strijd met de communautaire regels en dus geen betrekking heeft op voorschriften die de export reguleren. De overbrenging is niet in strijd met de EVOA, omdat een bepaling ontbreekt waarin is gesteld dat een overbrenging alleen is geoorloofd als wordt voldaan aan de vereisten van het ontvangende land. De regelgeving van artikel 37 EVOA wijkt daarin af van de regelgeving van artikel 36 EVOA. Eveneens is geen sprake van een schending van de Landenverordening, omdat deze verordening geen procedures ter zake van de overbrenging van afval vaststelt, maar slechts antwoorden bevat van derde landen die niet leiden tot een unierechtelijke verplichting. Er wordt in de regelgeving slechts verwezen naar een geleide document (Bijlage VII jo artikel 18 EVOA) en daarmee zijn de nationale controlemaatregelen van China niet door de Europese Unie overgenomen. De verplichting van een CCIC-certificaat volgt dan ook niet uit de Landenverordening en daarom kan ook geen schending worden vastgesteld.
Als de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, kan dat slechts volgen voor vijf containers. Slechts deze vijf containers zouden door verdachte worden uitgevoerd en daarvoor wordt verwezen naar de packing list (bijlage 18 in het dossier).
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Wettelijk kader en verdragsrechtelijk kader
Bij de beoordeling van de zaak is het volgende wettelijk en verdragsrechtelijk kader van belang.
- Art. 10.60, tweede lid, Wet milieubeheer (hierna: Wmb):
"Het is verboden handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 2, onder 35, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen."
- Art. 2 verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU L190), (hierna: EVOA):
"Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(...)
35. ' illegale overbrenging': een overbrenging van afvalstoffen:
(...)
e) dat resulteert in een verwijdering of nuttige toepassing die in strijd is met de communautaire of internationale regelgeving, of
- Art. 37 EVOA:
"1. Met betrekking tot afvalstoffen van bijlage III (...) waarvan de uitvoer niet is verboden krachtens artikel 36 zendt de Commissie (...) een schriftelijk verzoek aan de landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is opdat zij:
i. i) schriftelijk bevestigen dat de afvalstoffen vanuit de Gemeenschap mogen worden uitgevoerd; en
ii) aangeven welke controleprocedure in het land van bestemming in dat geval van toepassing is.
Elk land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, beschikt over de volgende mogelijkheden:
a. a) een verbod;
b) een voorafgaande kennisgeving met schriftelijke toestemming zoals beschreven in artikel 35; en
c) geen controle in het land van bestemming.
(...)"
- Bijlage III EVOAverwijst naar:
"Afvalstoffen die zijn opgenomen in bijlage IX van het Verdrag van Bazel."
- Bijlage IX Verdrag van Bazelvan 22 maart 1989 inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan (Trb. 2006, 12 gerectificeerd met Trb. 2010, 89):
"(...)
B1010 Afval van metalen en legeringen daarvan in metallische, zich niet verspreidbare, vorm:
• (...)
• aluminiumresten
• (...)"
- Aan de hand van de antwoorden die zijn gegeven op het schriftelijk verzoek als bedoeld in art. 37, eerste lid, EVOA heeft de Commissie de Verordening (EG) nr. 1418/2007 van 29 november 2007 vastgesteld betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde in bijlage III (...) bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad genoemde afvalstoffen naar bepaalde landen waarop het OESO-besluit betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen niet van toepassing is.
De verordening nr. 1418/2007 houdt in:
Aanhef
"(...)
(2) Elk land werd verzocht aan te geven of het met betrekking tot die afvalstoffen had gekozen voor een verbod of voor een voorafgaande schriftelijke kennisgeving of toestemming, dan wel of het geen controle uitoefent.
(...)
(4) De Commissie heeft nu antwoorden op haar schriftelijke verzoeken ontvangen van (...) China, (…)
(...)
(6) Sommige landen hebben in hun antwoorden aangegeven dat zij voornemens waren controleprocedures volgens hun nationale wetgeving te volgen die afwijken van die van artikel 37, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1013/2006. (...)
(7) (...)
Artikel 1
De uitvoer voor terugwinning van in bijlage III (...) bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 opgenomen afval, die niet is verboden krachtens artikel 36 van die verordening (...) vindt plaats volgens de in de bijlage vastgestelde procedures.
(...)
Bijlage
De letters a), b), c) en d) boven de kolommen in deze bijlage betekenen:
a. a) verbod;
b) voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming, als beschreven in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1013/2006;
c) geen controle in het land van bestemming;
d) er zullen in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd.
China > B1010 (aluminiumschroot) > keuzemogelijkheid d.
- Het antwoord van China op de 'questionnaire' als bedoeld in art. 37, eerste lid, EVOA houdt onder meer het volgende in:
"(iii) "□": Restricted import waste category in China.
2. (...) Therefore, putting the √ mark or □ mark to column 3 and not claiming prior notification and consent procedures for every waste shipment do not mean that there is no waste import control system for that waste in China. It is recommended that the competent authorities of EU member states will strictly manage the waste shipments export to China according to the advice as stated in China’s position paper amended on
17th July, 2007, that is, each shipment should be accompanied by the following documents:
( a) Waste Import Licence issued by SEPA, China and that the consignee stated on the shipping document is the importer in the Waste Import Licence and disposal/recovery facility stated on the shipping document is the recycler in the Waste Import Licence;
( b) License of Registration for Overseas Supplier Enterprise of Imported Scrap Materials issued by AQSIQ, China and that the exporter/shipper is the holder of this licence;
( c) Certificate for Pre-Shipment Inspection of Recycling Scraps to China issued by CCIC and the certificate of this pre-shipment inspection is issued to the exporter/shipper of the waste, and:
2.1
The waste shipments meeting all requirements are regarded as being approved by the Chinese Competent Authority. The Competent Authority of EU member states could approve it without going through the procedure of prior written notification and consent.
2.2
The waste shipments not meeting all requirements are regarded as being prohibited to be imported to China.
(...)"
Overwegingen van de rechtbank
Met verwijzing naar het hiervoor geschetste wettelijke en verdragsrechtelijke kader, kan van het volgende worden uitgegaan. De zaak heeft betrekking op de uitvoer uit Nederland van afvalstoffen in de zin van de EVOA, met als doel een nuttige toepassing naar een land, China, waarop het OESO-besluit niet van toepassing is. Op die uitvoer is artikel 37 van toepassing. Het gaat in deze zaak om aluminiumschroot zoals vermeld onder code B1010 in Bijlage III EVOA. Op grond van artikel 37, eerste lid, EVOA heeft China geantwoord op door de Europese Commissie gestelde vragen. Door in de bijlage bij artikel 1 van verordening 1418/2007 (Landenverordening) te kiezen voor kolom d, heeft China bepaald dat in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd dan de in artikel 37 EVOA opgesomde mogelijkheden. In dat kader verlangt China dat de in te voeren afvalstoffen vergezeld gaan van een drietal, conform de gestelde eisen ingevulde documenten, waaronder het in de tenlastelegging genoemde CCIC-certificaat. Zonder dat certificaat is de invoer in China verboden.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 20 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:95) overwogen dat het CCIC-certificaat is gekoppeld aan de door China gemaakte keuze voor de controle in het land van bestemming naar nationaal recht en dat dan ook geen sprake is van een "illegale overbrenging" als bedoeld in artikel 2 onder 35
sub fEVOA. Nu het gaat om een controle in het land van bestemming naar nationaal recht kan naar het oordeel van de rechtbank het ontbreken van een CCIC-certificaat evenmin worden aangemerkt als een “illegale overbrenging” als bedoeld in artikel 2 onder 35
sub e EVOA. Er is dan ook niet in strijd met artikel 10.60, tweede lid, Wmb gehandeld.
De rechtbank merkt eveneens op dat de officier van justitie naar voren heeft gebracht dat de strafbaarstelling van de verweten gedragingen volgt uit een gelede normstelling van artikel 37 EVOA in combinatie met artikel 1 van de Landenverordening. Daaruit kan worden opgemaakt dat de antwoorden van China over hoe zij wensen om te gaan met afvalstoffen zijn opgenomen in de bijlage bij artikel 1 van de Landenverordening. Door niet te voldoen aan de vereisten die China heeft gesteld, waaronder het kunnen overleggen van een CCIC-certificaat, wordt gehandeld in strijd met communautair recht, aldus de officier van justitie. De rechtbank volgt de conclusie van de officier van justitie niet. De verweten gedraging betreft namelijk een handelen in strijd met artikel 2 onder 35 sub e EOVA. Anders gezegd, een handelen dat een illegale overbrenging oplevert door afvalstoffen over te brengen dat resulteert in een verwijdering of nuttige toepassing die in strijd is met de communautaire of internationale regelgeving. Uit het verdragsrechtelijk kader van de EVOA, volgt niet dat het handelen in strijd met de bijlage van artikel 1 van de Landenverordening een illegale overbrenging in de zin van artikel 2 onder 35 sub e oplevert. De strafbaarstelling daarvan blijkt onvoldoende uit de verdragsrechtelijke regels in de EVOA.
De rechtbank komt bij deze stand van zaken tot het oordeel dat het ten laste gelegde niet is bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en A.H.E. van der Pol, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2020.