ECLI:NL:RBAMS:2020:74

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
9 januari 2020
Zaaknummer
C/13/656985 / HA ZA 18-1152
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van advocaat voor schade door onbevoegd getroffen schikking namens cliënt

In deze zaak vordert eiser, vertegenwoordigd door mr. N. Poggenklaas, schadevergoeding van gedaagde, een voormalig advocaat, omdat deze onbevoegd een regeling heeft getroffen met Team Support Investments B.V. (TSI) zonder toestemming van eiser. Eiser stelt dat hij hierdoor schade heeft geleden, omdat hij een aanzienlijk bedrag aan rente en hoofdsom heeft prijsgegeven. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij diverse documenten en e-mails zijn ingediend, en heeft vastgesteld dat gedaagde in oktober 2017 contact heeft gelegd tussen eiser en TSI. Gedaagde heeft namens eiser een regeling getroffen, die eiser later niet heeft goedgekeurd. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende feiten heeft gesteld om zijn schade te onderbouwen. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten. De kosten aan de zijde van gedaagde worden begroot op € 2.285,-, inclusief griffierecht en salaris advocaat. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/656985 / HA ZA 18-1152
Vonnis van 5 februari 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. N. Poggenklaas te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. V.J.N. van Oijen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 november 2018, met producties,
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, met producties,
  • de incidentele conclusie van antwoord,
  • het incidentele vonnis van 20 februari 2019, waarin de rechtbank [gedaagde] heeft vergund [gedagvaarde] in vrijwaring te doen dagvaarden,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 24 juli 2019, waarin een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 25 november 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. Ook in de vrijwaringszaak met nummer C/13/664247 / HA ZA 19-360 wordt heden vonnis gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 30 juni 2015 een geldleningsovereenkomst gesloten met de Team Support Investments B.V. (hierna: TSI). De overeenkomst is tot stand gekomen met behulp van de heer [gedagvaarde] . [eiser] heeft een bedrag van € 75.000 uitgeleend aan TSI. TSI moest dit bedrag uiterlijk binnen twee maanden terugbetalen. [eiser] en TSI zijn een rentepercentage overeengekomen van 2,5 % per maand.
2.2.
TSI kwam de betalingsverplichtingen uit de geldleningsovereenkomst niet na. Half 2017 was nog meer dan een derde van de hoofdsom niet terugbetaald. Daarnaast was de rente opgelopen tot meer dan € 30.000.
2.3.
[gedaagde] was werkzaam als advocaat.
2.4.
[gedagvaarde] heeft in oktober 2017 contact gelegd tussen [eiser] en [gedaagde] .
2.5.
[gedaagde] heeft contact opgenomen met TSI over de vordering van [eiser] . TSI heeft ongeveer € 1.000 aan [eiser] betaald.
2.6.
Op 2 februari 2018 heeft [gedaagde] voor [eiser] conservatoir beslag gelegd ten laste van TSI onder de ING Bank N.V. Het beslag heeft een saldo getroffen van € 8.612,19.
2.7.
Op 5 februari 2018 heeft de heer [medewerker TSI] , [functie] van TSI, het volgende gemaild aan [gedaagde] , voor zover van belang:
“Ik heb u vandaag gesproken inzake de kwestie [eiser] . (…) Ik wil graag een oplossing vinden in deze kwestie. Ik ben bereid om in ieder geval € 2000,- per maand over te maken en in gesprek gaan met u cliënt om een regeling te treffen die ik ook kan nakomen. (…) Op dit moment is er binnen het bedrijf geen ruimte om de gestelde vordering te voldoen. Ik denk dat niemand gebaat is bij een faillissement omdat er dan geen geld de kant opgaat van u cliënt.”
2.8.
Op 21 februari 2018 heeft mr. H. den Besten, de advocaat van TSI, in een e-mail aan [gedaagde] een schikkingsvoorstel gedaan dat onder andere inhield dat TSI de hoofdsom “plus een redelijke rente” zou voldoen door middel van een eerste betaling van € 7.500, gevolgd door maandelijkse termijnen van € 500.
2.9.
[gedaagde] heeft dit voorstel aan [gedagvaarde] en [eiser] verzonden. [gedagvaarde] heeft [gedaagde] laten weten dat [eiser] niet akkoord was met dit voorstel. Op 28 februari 2018 heeft [gedaagde] aan Den Besten gemaild dat [eiser] niet akkoord ging met het voorstel omdat de regeling te lang zou gaan duren vanwege het geringe bedrag in een keer en de aflossing per maand. Ook heeft [gedaagde] in die e-mail geschreven dat [eiser] niet akkoord was met de rente die TSI wenste te betalen.
2.10.
Den Besten heeft [gedaagde] diezelfde dag nog geantwoord, voor zover van belang:
“Aanbod bedrag in 1 keer zal rond de 8000 euro zijn (beslag). Maandelijkse betaling niet meer de 1000 euro. Voor de rest blijft voorstel gelijk.
Niet accepteren betekent dat ik opdracht krijg morgen faillissement aan te vragen.”
2.11.
[gedaagde] heeft met [gedagvaarde] overlegd. Nog steeds op 28 februari 2018 heeft [gedagvaarde] aan [gedaagde] het volgende gemaild, voor zover van belang:
“Zoals juist telefonisch besproken heeft [eiser] net akkoord gegeven voor het voorstel met het verzoek dit met de advocaat van de tegenpartij in orde te maken.”
2.12.
Nadien heeft [gedaagde] , ook op 28 februari 2018, Den Besten geantwoord dat [eiser] akkoord ging met een betalingsregeling voor het openstaande bedrag van € 26.500. De betalingsregeling hield in de kern in dat TSI € 8.000 in één keer zou betalen en € 1.000 per maand, met samengestelde wettelijke handelsrente en kosten.
2.13.
Dit voorstel is door TSI op 1 maart 2018 geaccepteerd.
2.14.
[gedaagde] en [eiser] hebben in maart 2018 telefonisch contact gehad. [eiser] heeft [gedaagde] laten weten dat hij het niet eens was met de getroffen regeling.
2.15.
Bij brieven van 23 maart 2018 en 9 april 2018 heeft de nieuwe gemachtigde van [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade die [eiser] stelt te hebben geleden en nog zal lijden doordat [gedaagde] zonder akkoord van [eiser] akkoord is gegaan met een schikkingsvoorstel.
2.16.
[eiser] heeft vervolgens een andere regeling getroffen met TSI (hierna: de uiteindelijke regeling). [eiser] en TSI hebben deze regeling vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Hierin staat dat de resterende hoofdsom € 26.500 bedraagt en de rente tot 1 februari 2018 € 32.077,68. Verder is expliciet vermeld dat [eiser] nooit akkoord heeft willen gaan met deze regeling omdat daarin een bedrag van € 26.848,68 aan vervallen rente wordt prijsgegeven, maar dat hij zich toch gebonden acht door het handelen van [gedaagde] . De hoofdsom wordt in de uiteindelijke regeling vermeerderd met kosten en komt dan uit op € 29.613,95. De regeling houdt verder in dat TSI op 2 mei 2018 € 1.000 aan [eiser] heeft betaald en dat zij binnen drie dagen € 9.000 zal betalen. € 5.000 daarvan is voor vervallen rente, € 4.000 komt in mindering op de hoofdsom. De resterende hoofdsom van € 24.613,95 wordt voldaan in maandelijkse termijnen van € 1.100, dan wel € 1.000. De laatste termijn van € 500 moet vóór 1 mei 2020 zijn betaald. In aanvulling op de maandelijkse aflossing betaalt TSI maandelijks de vervallen wettelijke samengestelde handelsrente over de resterende hoofdsom.
2.17.
TSI is op 7 februari 2019 failliet verklaard.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen [gedaagde] en [eiser] tot stand gekomen overeenkomst (althans onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] ) en derhalve aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade;
II. [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 32.521,45 aan [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2018;
III. [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 1.100,21 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis indien dit bedrag niet binnen veertien dagen is voldaan;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
V. [gedaagde] te veroordelen in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien betaling niet plaatsvindt binnen veertien dagen.
3.2.
[eiser] legt – samengevat – aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de met [eiser] gesloten overeenkomst danwel heeft onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] . [gedaagde] heeft namens [eiser] , maar zonder overleg met of toestemming van [eiser] , een minnelijke regeling getroffen met TSI, als gevolg waarvan [eiser] een groot deel van zijn vordering op TSI prijs heeft moeten geven. [eiser] heeft nooit aan een dergelijke regeling gebonden willen worden, maar wenste gewoon nakoming van de geldleningsovereenkomst met TSI. Door het treffen van een regeling heeft [eiser] schade geleden. De schade bestaat ten eerste uit een bedrag van € 26.848,68 aan vervallen rente die in de uiteindelijke regeling is prijsgegeven. Daarnaast is in de uiteindelijke regeling het oorspronkelijk overeengekomen rentepercentage van 2,5 % per maand vervangen door de wettelijke handelsrente. Daardoor lijdt [eiser] schade tot een bedrag van € 5.672,77. Verder is door het faillissement van TSI ook een bedrag van € 22.779,- aan resterende hoofdsom en rente onbetaald gebleven. In totaal is [eiser] dus € 49.628,37 misgelopen, waarvan primair € 32.521,45, maar in elk geval € 24.814,19 (de helft) voor rekening van [gedaagde] moet komen.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd, inhoudende dat [eiser] heeft ingestemd met het aangepaste voorstel van TSI. Dit heeft [eiser] laten weten aan [gedagvaarde] . [gedagvaarde] heeft dat eerst telefonisch en nadien ook per e-mail aan [gedaagde] doorgegeven. [gedagvaarde] was bevoegd om beslissingen van [eiser] door te geven. [gedaagde] mocht daarom op diens mededeling afgaan. Voor zover er geen sprake is van een toereikende volmacht van [eiser] aan [gedagvaarde] , stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat sprake is van een door [eiser] gewekte schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. [gedaagde] is dan ook niet toerekenbaar tekortgeschoten en heeft ook niet onrechtmatig gehandeld. Verder betwist [gedaagde] het causaal verband tussen de gestelde schade en het verwijtbaar handelen. Ook betwist [gedaagde] de gestelde schade en beroept hij zich op eigen schuld aan de zijde van [eiser] . [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vordering, met, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is ten eerste in geschil of [gedaagde] verwijtbaar heeft gehandeld als advocaat door namens [eiser] een regeling te treffen met TSI. Daarnaast is in geschil of [eiser] door het handelen van [gedaagde] schade heeft geleden.
4.2.
[eiser] heeft verklaard dat hij geen afzonderlijk belang heeft bij de gevorderde verklaring voor recht. Deze wordt dan ook afgewezen.
4.3.
De rechtbank laat vooralsnog in het midden of [gedaagde] een verwijt te maken valt en gaat eerst in op de gevorderde schade.
4.4.
Ter onderbouwing van zijn vordering heeft [eiser] gesteld dat zijn schade gelijk is aan het bedrag dat hij meer zou hebben ontvangen dan hij thans doet. Volgens [eiser] is het eerlijk om te stellen dat hij in een betere positie zou hebben verkeerd of in ieder geval had kunnen verkeren. In theorie zou het mogelijk zijn geweest dat [eiser] zijn gehele vordering zou hebben ontvangen. Het bedrag van ruim € 49.000 had misschien geïnd kunnen worden vóór het faillissement van TSI. In een eerder stadium heeft TSI ook nog aangeboden om in vijf termijnen te betalen. Als er eerder was gehandeld, was er misschien wel meer uitgekomen. Als [eiser] € 8.612,19 (het bedrag dat is getroffen door het beslag) plus € 2.000 per maand had kunnen incasseren, had hij vóór het faillissement al € 30.000 of € 35.000 binnen gehad.
4.5.
[gedaagde] heeft erop gewezen dat Den Besten op 28 februari 2018 al aankondigde dat hij opdracht had het faillissement van TSI aan te vragen indien geen haalbare regeling werd getroffen. Er zijn volgens [gedaagde] geen feiten gesteld waaruit blijkt dat [eiser] ondanks het faillissement en het feit dat TSI daarvoor al in een slechte financiële situatie verkeerde toch het volledige bedrag zou kunnen hebben incasseren. Het scenario dat er niet volledig betaald zou worden is des te aannemelijker geworden, nu TSI daadwerkelijk failliet is gegaan. [gedaagde] heeft betwist dat [eiser] de gehele hoofdsom en alle rente zou hebben ontvangen. Omdat er zelfs op dit moment nog ruim € 22.000 open staat, is het niet realistisch dat er meer zou zijn geïnd.
4.6.
De rechtbank oordeelt als volgt. [eiser] heeft geen feiten gesteld waaruit kan volgen dat hij daadwerkelijk een groter bedrag van TSI zou hebben kunnen incasseren dan hij heeft gedaan. Hij vermoedt dat hij in een betere positie zou hebben verkeerd als [gedaagde] anders had gehandeld, maar heeft geen feiten gesteld waaruit kan blijken dat dat vermoeden realistisch is. In dat verband is allereerst van belang dat het beslag op de bankrekening van TSI slechts een bedrag van € 8.612,19 heeft getroffen en dat TSI een paar maanden na het treffen van de uiteindelijke regeling failliet is gegaan. In de boedel bevindt zich volgens de opgave van [eiser] weliswaar een bedrag van ongeveer € 21.000, maar hij heeft ook gesteld dat na de uiteindelijke regeling nog een bedrag van € 22.779,- aan resterende hoofdsom en rente onbetaald is gebleven. Zelfs indien het bedrag in de boedel geheel ten gunste van [eiser] zou komen, is dat dus nog niet voldoende om het nog openstaande bedrag te voldoen. Dat TSI desondanks ook nog een deel van de oorspronkelijke vordering zou hebben kunnen betalen, heeft [eiser] onvoldoende gesteld. De enkele verwijzingen naar een eerder voorstel van TSI om in vijf termijnen te betalen of het aanbod van TSI van 5 februari 2018 om € 2.000 per maand te betalen vindt de rechtbank in dat verband onvoldoende. Die voorstellen zijn immers niet gevolgd door betalingen, zodat niet duidelijk is of TSI ze wel kon nakomen. De enige betalingen die [eiser] naar eigen zeggen nog heeft ontvangen zijn een bedrag van € 1.000 in het najaar van 2017 en kennelijk enige betalingen naar aanleiding van het beslag en de uiteindelijke regeling. [eiser] heeft niet gesteld dat er, ondanks de slechte financiële situatie van TSI, op enig moment bij TSI daadwerkelijk ruimte was om aanzienlijke bedragen te betalen of dat TSI op enig moment over verhaalsmogelijkheden beschikte die [eiser] had kunnen uitwinnen als [gedaagde] anders had gehandeld.
4.7.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat [eiser] onvoldoende feiten heeft gesteld ter onderbouwing van zijn schade. Hij heeft dus onvoldoende gesteld dat hij door het handelen van [gedaagde] in een slechtere financiële positie is komen te verkeren dan waarin hij had verkeerd als dat handelen wordt weggedacht. Dat betekent dat de vordering al om die reden wordt afgewezen. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan een beoordeling van het handelen van [gedaagde] .
4.8.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 895,- aan griffierecht en € 1.390,- (2 punten x tarief III) aan salaris advocaat. De rechtbank ziet geen aanleiding om [eiser] te veroordelen in de kosten van de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring.
4.9.
De nakosten zullen worden toegewezen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 2.285,-,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schaberg, rechter, bijgestaan door mr. P. Palanciyan, griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2020.