ECLI:NL:RBAMS:2020:7569

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
C/13/673169 / HA ZA 19-1047
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van rabatdelen over de erfgrens en verkrijgende verjaring van erfdienstbaarheid van overbouw

In deze zaak vorderden eisers de verwijdering van houten rabatdelen die over de erfgrens van gedaagden uitsteken. Eisers stelden dat er sprake was van onrechtmatige overbouw. Gedaagden voerden verweer en beroepten zich op verkrijgende verjaring van een erfdienstbaarheid van overbouw, zoals geregeld in het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank Amsterdam, onder leiding van rechter H.J. Schaberg, behandelde de zaak op 6 juli 2020. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de rabatdelen al sinds 2002 aanwezig zijn zonder dat eisers hiertegen hebben geprotesteerd, wat volgens gedaagden betekent dat er sprake is van onafgebroken bezit te goeder trouw.

De rechtbank oordeelde dat aan de voorwaarden voor verkrijgende verjaring was voldaan, aangezien de rabatdelen langer dan tien jaar onafgebroken aanwezig waren. De rechtbank concludeerde dat gedaagden te goeder trouw waren, omdat er geen bezwaren waren geuit door eisers over de rabatdelen, behalve over een klein gedeelte. De rechtbank wees de vordering van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagden werden begroot op € 1.383,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

De uitspraak werd mondeling gedaan en vastgelegd in een proces-verbaal, dat door de rechter en de griffier is ondertekend. De beslissing van de rechtbank was uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat gedaagden recht hadden op de proceskosten, ongeacht een eventuele hoger beroep van eisers.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/673169 / HA ZA 19-1047
Proces-verbaal van comparitie, gehouden op 6 juli 2020, houdende mondeling vonnis
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. L. Kesting te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. S.E. de Schutter te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] c.s. en [gedaagden] c.s. worden genoemd.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ingevolge het vonnis van deze rechtbank van 6 mei 2020.
Tegenwoordig zijn mr. H.J. Schaberg, rechter, en mr. M.M. de Keizer, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
  • [eisers] voornoemd;
  • [eiser 2] voornoemd;
  • mr. Kesting voornoemd;
  • [gedaagde 1] voornoemd;
  • [gedaagde 2] voornoemd;
  • mr. De Schutter voornoemd;
  • mr. C.L.M.M. Kriekaard, kantoorgenoot van mr. De Schutter voornoemd.
Partijen hebben over en weer het woord gevoerd. De behandeling van de zaak is gesloten en vervolgens is, gehoord partijen, mondeling uitspraak gedaan. Daarvan is ingevolge artikel 30p lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) dit proces-verbaal opgemaakt.
De rechter heeft de volgende uitspraak gedaan.

1.De beoordeling

[eisers] c.s. vordert verwijdering van (een gedeelte van) de houten betimmering/rabatdelen van de muur van [gedaagden] c.s. omdat die over de erfgrens uitsteken. [eisers] c.s. legt hieraan ten grondslag dat er sprake is van onrechtmatige overbouw. [gedaagden] c.s. voert verweer en beroept zich op verkrijgende verjaring van een erfdienstbaarheid van overbouw in de zin van artikel 3:99 in samenhang met artikel 5:72 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). [gedaagden] c.s. heeft hiertoe aangevoerd dat de rabatdelen er al vanaf 2002 hangen zonder dat [eisers] c.s. daartegen heeft geprotesteerd, zodat sprake is van onafgebroken bezit te goeder trouw.
Niet in geschil is dat de rabatdelen langer dan tien jaar onafgebroken op de gevel van [gedaagden] c.s. aanwezig zijn. Aan dat vereiste van artikel 3:99 BW is dus voldaan. Tussen partijen is in geschil of [gedaagden] c.s. te goeder trouw is.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de rabatdelen zonder overleg door [gedaagden] c.s. zijn geplaatst. Nadien is tussen partijen eind augustus 2002/begin september 2002 gecorrespondeerd over de rabatdelen. In zijn brief van eind augustus 2002 heeft [eisers] c.s. gesproken over het feit dat de rabatdelen over de loodslabben heen hangen, wat een probleem kan opleveren bij het onderhoud of vervangen van de goot. Dat betrof dus alleen de onderste rabatdelen. Tegen het grootste gedeelte van de rabatdelen heeft [eisers] c.s. dus geen bezwaren geuit. Bij brief van 2 september 2002 heeft [gedaagden] c.s. laten weten dat de rabatdelen over de loodslabben heen zijn geplaatst om het doorslaan van het regenwater tegen te gaan. [gedaagden] c.s. heeft daarnaast aangegeven dat de rabatdelen tijdelijk (gedeeltelijk) verwijderd zouden kunnen worden, indien dat nodig is voor onderhoud uit te voeren door [eisers] c.s. Op deze brief is niet meer door [eisers] c.s. gereageerd. [eisers] c.s. heeft ook nooit geklaagd over problemen met het schoonmaken van de goot. [gedaagden] c.s. was dan ook te goeder trouw dat de rabatdelen mochten blijven hangen, mits ze tijdelijk konden worden verwijderd bij werkzaamheden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van verkrijgende verjaring van de erfdienstbaarheid nu aan alle voorwaarden hiervoor is voldaan. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
[eisers] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 297,00
- salaris advocaat €
1.086,00(2.0 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.383,00
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente en nakosten worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.

2.De beslissing

De rechtbank
2.1.
wijst de vorderingen af;
2.2.
veroordeelt [eisers] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] c.s. tot op heden begroot op € 1.383,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na de dag van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
2.3.
veroordeelt [eisers] c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] c.s. niet binnen
14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
2.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de rechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.