3.4.1Vrijspraak van de primair ten laste gelegde verkrachting
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de primair ten laste gelegde verkrachting. Zij overweegt daartoe als volgt.
Verkrachting is strafbaar gesteld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht en houdt, kort gezegd, in: het dwingen van een ander tot het ondergaan van seksuele handelingen. De toegepaste dwang moet er toe leiden dat de weerstand van het slachtoffer wordt gebroken. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad volgt uit het bestanddeel ‘dwingen’ het vereiste dat het (eventueel voorwaardelijk) opzet mede omvat het tegen de wil van het slachtoffer doen ondergaan van het seksuele binnendringen. Het moeten dulden van de handelingen vereist dus dat het slachtoffer zich van de handelingen bewust is (Hoge Raad 3 mei 2013,
LJNBZ9286).
Aangeefster heeft verklaard dat zij sliep toen verdachte zijn vingers en penis in haar vagina bracht en dat zij hierdoor wakker werd. Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat aangeefster wakker was op het moment dat hij zijn vingers en penis in haar vagina bracht, maar dat hij dit niet zeker weet. Op basis van de verklaringen van aangeefster en verdachte kan de rechtbank niet vaststellen dat aangeefster zich, op het moment dat de seksuele handelingen een aanvang namen, bewust was van die handelingen. Op het moment dat aangeefster zich wél bewust werd van het feit dat verdachte seksueel was binnengedrongen, heeft zij – volgens haar eigen verklaring – juist wel weerstand geboden, zodat ook in zoverre niet kan worden gesproken van feitelijke dwang die de weerstand van het slachtoffer heeft gebroken. Daarom spreekt de rechtbank verdachte vrij van verkrachting.
3.4.2Het subsidiair ten laste gelegde
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden.
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de verklaring van aangeefster. Aangeefster heeft consistent en gedetailleerd verklaard en haar verklaring wordt voldoende ondersteund door de inhoud van het onderliggende dossier. De rechtbank volgt de raadsman dan ook niet in zijn suggestie dat aangeefster zich, gelet op haar verleden, mogelijk heeft ingebeeld dat verdachte die bewuste nacht ongewenste seksuele handelingen heeft verricht. De rechtbank overweegt als volgt.
Aangeefster heeft verklaard dat zij in de nacht van 27 op 28 juni 2020 vanaf ongeveer 03.00 uur naast verdachte in bed lag en dat hij op enig moment haar benen streelde, waarvan zij wakker werd. Aangeefster zei daarop: “dat wil ik niet, dat moet je niet doen”. Toen duwde zij verdachtes hand weg, waarna ze weer in slaap viel. Vervolgens werd aangeefster weer wakker en merkte zij dat verdachte half op en achter haar lag en dat hij met zijn penis in haar stootte. Aangeefster zei daarop tegen hem: “wat ben je aan het doen? Stop daar mee, ik wil dit niet!”. Aangeefster duwde verdachte van zich af en zei: “stop daar mee”. Daarna is aangeefster weer in slaap gevallen en op een bepaald moment werd zij weer wakker van pijnscheuten. Verdachte zat toen met meerdere vingers hard in haar vagina te stoten. Aangeefster riep: “wat gebeurt hier, wat doe je nou!?” Zij zag dat haar onderbroek in het bed lag en nam deze mee naar het toilet. Het lukte aangeefster niet om te plassen omdat zij pijn had. Zij zag toen veel bloed in de wc en begon hard te schreeuwen. Toen zij terugkwam in de slaapkamer, zag zij dat er bloed in het bed lag. Verdachte pakte aangeefster bij haar armen en zei dat zij rustig moest doen. Hierop heeft aangeefster zich losgetrokken en heeft zij haar spullen gepakt, waarna zij de woning van verdachte heeft verlaten. Kort daarna heeft aangeefster haar vriendin, getuige [naam getuige 1] , gebeld. Deze heeft contact opgenomen met de politie. Het door getuige [naam getuige 1] en verbalisant [naam verbalisant 1] beschreven gedrag van aangeefster nadat zij uit de woning van verdachte was vertrokken – zij was in paniek, hysterisch aan het huilen, overstuur en snakte naar adem – passen bij hetgeen aangeefster is overkomen zoals zij daar zelf over heeft verklaard. De rechtbank vindt de door aangeefster afgelegde verklaring daarom betrouwbaar en volgt dan ook de lezing van de gebeurtenissen zoals door aangeefster verklaard. Deze lezing wordt bevestigd door de WhatsApp-berichten die verdachte – kort na het incident – naar aangeefster heeft gestuurd. In deze berichten schrijft verdachte (op 29 juni 2020) onder meer, op een vraag van aangeefster of hij wel beseft wat hij haar heeft aangedaan door seks met haar te hebben terwijl ze meerdere malen “nee” zei:
“Ik heb hier zo veel spijt van en heb een hele grote fout gemaakt. Ik heb op dat moment de situatie verkeerd aangepakt en ingeschat.”Op 30 juni 2020 vraagt aangeefster waarom hij haar heeft verkracht terwijl ze steeds “nee” zei. Hierop heeft verdachte op diezelfde datum als volgt gereageerd:
“Ik heb hier echt spijt van, ik was dronken en geil, wist niet wat er gebeurde. Weet wel dat ik ook gestopt ben.”
De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op de context van deze berichten van verdachte, niet anders kan zijn dan dat hij spreekt over de seksuele handelingen die hij bij aangeefster heeft verricht – en niet slechts over het bloed dat in bed werd aangetroffen en waar hij, naar eigen zeggen, van is geschrokken.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat aangeefster de seksuele handelingen niet zelf heeft gewild.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of sprake was van lichamelijke onmacht, bewusteloosheid of verminderd bewustzijn bij aangeefster. Ook moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte hiervan wist (opzet) of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard (voorwaardelijk opzet) dat hiervan sprake was.
Staat van verminderd bewustzijn
De rechtbank vindt op basis van de verklaring van aangeefster bewezen dat zij sliep toen verdachte zijn vingers en penis in haar vagina bracht. Aangeefster verkeerde daarom in een staat van verminderd bewustzijn.
Met betrekking tot het bij verdachte aanwezige opzet gaat de rechtbank uit van de verklaring van verdachte. Hij heeft verklaard dat het donker was in de slaapkamer waar hij met aangeefster lag, zodat hij niet kon zien of de ogen van aangeefster open waren. Zij lag met haar rug naar hem toe. Verdachte begon aangeefster in haar nek te zoenen, te strelen en heeft zijn penis en daarna zijn vingers in haar vagina gebracht. Desgevraagd heeft verdachte ter terechtzitting van 10 maart 2021 verklaard dat, tijdens de eerdere keren dat aangeefster en verdachte seks hadden, het initiatief van beide kanten kwam en dat er sprake was van ‘actie-reactie’. Op 28 juni 2020 ging het initiatief uitsluitend van verdachte uit. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij haar slipje naar beneden heeft getrokken en dat zij op dat moment misschien half sliep. Ook heeft hij verklaard dat hij twee keer met zijn penis in haar vagina heeft gestoten maar dat dit niet makkelijk ging. Daarna heeft hij haar gevingerd. Hij heeft verklaard dat aangeefster haar billen licht meebewoog en dat zij een beetje kreunde, alsof zij het lekker vond. Aangeefster heeft verdachte echter niet gezoend, geen seksuele handelingen bij hem verricht, niets gezegd en zij heeft zich ook niet naar hem toegedraaid, aldus verdachte. Verdachte merkte wel dat de vagina van aangeefster vochtig werd.
De rechtbank overweegt dat aangeefster geen enkel signaal richting verdachte heeft afgegeven waaruit blijkt dat zij wakker was en instemde met de handelingen. Verdachte heeft ook op geen enkel moment getoetst of aangeefster wakker was. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat aangeefster moe was. Verder wist hij dat zij bij hem thuis meerdere glazen wijn had gedronken, dat zij daarna in het restaurant een fles wijn hadden gedeeld en dat aangeefster later op het terras meerdere glazen wijn heeft gedronken. Door al deze omstandigheden tezamen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde, wat (voorwaardelijk) opzet oplevert. Dat volgens verdachte het lichaam van aangeefster reageerde op zijn aanrakingen doet hier niet aan af. Het vochtig worden van de vagina is een natuurlijke reactie van het lichaam en bovendien kan het zijn dat de vagina vochtig voelde door het bloed dat later op het bed werd aangetroffen. Bovendien zegt het vochtig worden van de vagina niets over het feit of aangeefster al dan niet wakker was.
De rechtbank komt dan ook een tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om – indien zij verwacht tot een veroordeling te komen en zich daarbij (onder meer) baseert op de verklaringen van de hierna genoemde personen – geen eindvonnis te wijzen, maar het onderzoek te heropenen en getuige [naam getuige 1] , getuige [naam getuige 2] en verbalisant [naam verbalisant 1] als getuigen te (laten) horen. De raadsman heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 januari 2021 in de zaak van
Keskin tegen Nederland(nr. 2205/16, ECLI:CE:ECHR:2021:0119JUD000220516). De raadsman heeft dit verzoek als volgt toegelicht.
Ten aanzien van de verklaring van getuige [naam getuige 1] geldt, zo stelt de raadsman, dat het Openbaar Ministerie deze van belang acht voor het bewijs, aangezien het Openbaar Ministerie [naam getuige 1] aanduidt als een
disclosuregetuige. Ten aanzien van getuige [naam getuige 2] zou mogelijk het idee kunnen bestaan dat zijn verklaring de verklaring van aangeefster ondersteunt, omdat er mogelijk veranderingen zouden zijn in de seksuele relatie tussen deze getuige en aangeefster.
Met betrekking tot verbalisant [naam verbalisant 1] geldt dat haar verklaring mogelijk ondersteunend zou kunnen zijn, omdat zij verslag heeft gedaan van wat aangeefster haar ten tijde van hun eerste ontmoeting heeft verteld. De verdediging heeft deze getuigen nog niet bevraagd.
De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman af. Zij overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaring van getuige [naam getuige 2] niet voor het bewijs gebruikt, zodat het verzoek ten aanzien van deze getuige reeds op die grond wordt afgewezen.
De kern van de verdenking – te weten: het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster – is door verdachte niet ontkend. De rechtbank baseert haar oordeel dat verdachte zijn vingers en penis in de vagina van aangeefster heeft gebracht, op de verklaringen van verdachte en aangeefster.
De rechtbank acht de verklaringen van getuige [naam getuige 1] en verbalisant [naam verbalisant 1] van belang voor het bewijs voor zover deze verklaringen zien op de emotionele toestand waarin aangeefster zich bevond nadat zij de woning van verdachte had verlaten. Getuige [naam getuige 1] heeft onder meer verklaard dat aangeefster tijdens hun telefoongesprek hysterisch aan het huilen was, dat zij in paniek was en dat zij bijna niet aanspreekbaar was. Verbalisant [naam verbalisant 1] heeft waargenomen dat aangeefster huilde terwijl zij met getuige [naam getuige 1] belde, dat zij onderweg naar het politiebureau snakte naar adem en dat zij erg overstuur was. Deze emotionele toestand van aangeefster is door verdachte niet betwist. Hij heeft ter terechtzitting van 10 maart 2021 verklaard dat aangeefster, toen zij terug kwam van het toilet, huilde en schreeuwde dat ze boos was. Verder heeft verdachte verklaard dat aangeefster vlak daarna haar spullen heeft gepakt en dat zij de woning heeft verlaten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaringen van getuige [naam getuige 1] en verbalisant [naam verbalisant 1] niet
‘the sole or decisive basis’voor de veroordeling van verdachte zijn. Dit was anders in de zaak Keskin.
De rechtbank betrekt in haar beslissing tot afwijzing van het verzoek ook het stadium waarin de raadsman zijn verzoek heeft ingediend. In dat kader acht de rechtbank het volgende van belang.
De raadsman heeft eerst bij pleidooi ter terechtzitting van 10 maart 2021 verzocht om getuige [naam getuige 1] en verbalisant [naam verbalisant 1] te (laten) horen.
De raadsman heeft verdachte echter vanaf het begin van de strafvervolging in deze zaak bijgestaan, terwijl de verklaringen van getuige [naam getuige 1] (van 15 juli 2020) en verbalisant [naam verbalisant 1] (van 28 juni 2020) van meet af aan onderdeel uitmaakten van het strafdossier. [naam getuige 1] en [naam verbalisant 1] hebben nadien geen nieuwe verklaringen afgelegd in deze zaak. Daar komt bij dat het Openbaar Ministerie de raadsman bij brief van 14 september 2020 expliciet heeft uitgenodigd om eventuele onderzoekswensen binnen een termijn van vier weken kenbaar te maken aan het Regiebureau van de rechter-commissaris. De raadsman heeft daarop bij e-mail van 4 november 2020 aan het Regiebureau van de rechter-commissaris laten weten dat hij en verdachte erover hadden getwijfeld om aangeefster als getuige te horen maar hier uiteindelijk van af zagen, en dat de verdediging overigens geen onderzoekswensen had.
De rechtbank concludeert dat de verdediging dus al in een eerder stadium uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld om eventuele onderzoekswensen kenbaar te maken. Gelet op al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de procedure‘as a whole’in overeenstemming is met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zij verwijst in dat kader naar de conclusie van advocaat-generaal mr. Bleichrodt van 9 maart 2021 (ECLI:NL:PHR:2021:231).