Op 28 januari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Trier in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 12 oktober 2020 en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon betrokken is bij de illegale handel in verdovende middelen, specifiek marihuana, en dat hij in de periode van 24 oktober 2019 tot en met 31 januari 2020 meerdere keren opdrachten heeft gegeven aan drugskoeriers.
De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging, die stelde dat de feitsomschrijving in het EAB ongenoegzaam was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Daarnaast werd de garantie van de Duitse autoriteiten dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zal ondergaan, als voldoende beoordeeld. De rechtbank heeft ook de weigeringsgronden van de Overleveringswet (OLW) onderzocht en geconcludeerd dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering.
Ten slotte heeft de rechtbank beslist dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Duitse autoriteiten wordt toegestaan, evenals de overdracht van een inbeslaggenomen telefoon. Het verzoek tot overdracht van inbeslaggenomen geld werd afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat dit geld afkomstig was van de strafbare feiten. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. J.A.A.G. de Vries en E.G.M.M. van Gessel, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. H.L. van Loon.