ECLI:NL:RBAMS:2021:1398

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
27 maart 2021
Zaaknummer
13/751901-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel en inbeslagname van goederen

Op 28 januari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Trier in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 12 oktober 2020 en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon betrokken is bij de illegale handel in verdovende middelen, specifiek marihuana, en dat hij in de periode van 24 oktober 2019 tot en met 31 januari 2020 meerdere keren opdrachten heeft gegeven aan drugskoeriers.

De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging, die stelde dat de feitsomschrijving in het EAB ongenoegzaam was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Daarnaast werd de garantie van de Duitse autoriteiten dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zal ondergaan, als voldoende beoordeeld. De rechtbank heeft ook de weigeringsgronden van de Overleveringswet (OLW) onderzocht en geconcludeerd dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering.

Ten slotte heeft de rechtbank beslist dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Duitse autoriteiten wordt toegestaan, evenals de overdracht van een inbeslaggenomen telefoon. Het verzoek tot overdracht van inbeslaggenomen geld werd afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat dit geld afkomstig was van de strafbare feiten. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. J.A.A.G. de Vries en E.G.M.M. van Gessel, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. H.L. van Loon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751901-20
RK nummer: 20/4855
Datum uitspraak: 28 januari 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 oktober 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 juli 2020 door het
Amtsgericht Trier(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren op [geboortedag ] 1990 te [geboorteplaats]
postadres: [adres]
thans gedetineerd in het Detentiecentrum [detentieadres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De behandeling van de vordering is aangevangen op de openbare zitting van 10 december 2020. Het verhoor heeft via een telehoorverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, P.J. Roelse, advocaat te Amsterdam. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst teneinde de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen om de behandeling van zijn zaak fysiek bij te kunnen wonen.
Op de zitting van 14 januari 2021 is het onderzoek hervat in aanwezigheid van de opgeëiste persoon en in aanwezigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel, te weten een arrestatiebevel van 16 juli 2020, uitgevaardigd door het
Amtsgericht Trier(referentie: 35b Gs 2204/20).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek terzake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

De raadsman heeft aangevoerd dat de feitsomschrijving van het EAB ongenoegzaam is aangezien de mate van betrokkenheid bij de strafbare feiten niet blijkt. In het EAB worden negen feiten genoemd waarbij de naam van de opgeëiste persoon in geen van de gevallen wordt genoemd. Op grond van het voorgaande dient de overlevering te worden geweigerd.
De rechtbank overweegt als volgt. Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten.
Zo dient het EAB een beschrijving van de omstandigheden, waaronder de feiten zijn gepleegd, te bevatten, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In het EAB onder e) is beschreven dat de opgeëiste persoon in de periode van 24 oktober 2019 tot en met 31 januari 2020 in totaal negen keer aan drugskoeriers de opdracht heeft gegeven om hoeveelheden marihuana van in totaal tenminste 61 kilo vanuit Nederland via België naar Duitsland te brengen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande met de officier van justitie van oordeel dat het EAB een genoegzame omschrijving van de strafbare feiten bevat, alsmede van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij deze feiten. Het is hierdoor voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
De omschrijving van de feiten is voorts zodanig dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan en dat de specialiteit voldoende is gewaarborgd. De omschrijving van de feiten in het EAB voldoet aan de eisen gesteld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e, OLW. De rechtbank verwerpt daarom het door de verdediging gevoerde verweer.

5.Strafbaarheid

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van tenminste drie jaren gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij terzake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Hoofdofficier van Justitie te Trier heeft op 16 november 2020 de volgende garantie gegeven:
"In bovenvermeld gerechtelijk onderzoek wordt met betrekking tot de uitlevering van de beklaagde [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag ] 1990 in Marokko, verzekerd dat de vervolgde persoon in geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland in het kader van de geldende versie van het kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (Publicatieblad L 327 van 5 december 2008, pagina 27), voor de verdere voltrekking van zijn straf terug aan Nederland zal worden overgedragen."
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
- dat het onderzoek in Duitsland is aangevangen;
- dat het bewijsmateriaal zich in Duitsland bevindt;- dat de medeverdachten in Duitsland worden vervolgd:
- dat de verdovende middelen voor de Duitse markt bestemd waren
Gelet op de aangevoerde argumenten, heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Het verweer van de raadsman, dat de afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteit de voorkeur geniet, leidt niet tot een ander oordeel. Dat betekent dat van bedoelde weigeringsgrond wordt afgezien.

8.Artikelen 35 en 36 OLW

De raadsman heeft erop gewezen dat tegen de opgeëiste persoon nog een strafzaak in Nederland loopt en dat daarom - op grond van artikel 36 OLW - de feitelijke overlevering moet worden uitgesteld. Daarnaast verzoekt de raadsman om - op grond van artikel 35 OLW - te bepalen dat de feitelijke overlevering achterwege blijft, zolang het gelet op de gezondheidssituatie van de opgeëiste persoon niet verantwoord is om te reizen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een nog lopende strafzaak geen omstandigheid vormt die de beoordeling van het overleveringsverzoek in de weg kan staan.
De OLW geeft aan de rechtbank niet de bevoegdheid een overleveringsverzoek te weigeren of om een beslissing daaromtrent aan te houden indien in Nederland nog een strafzaak loopt tegen de opgeëiste persoon. Een eventuele openstaande strafzaak levert een feitelijke belemmering voor de overlevering op in de zin van artikel 36 OLW, maar daarover kan enkel de officier van justitie een beslissing nemen. Een beslissing tot uitstel van de feitelijke overlevering op grond van artikel 35 OLW is eveneens voorbehouden aan de officier van justitie, waarbij deze rekening moet houden met de in dat artikel bedoelde bijzondere omstandigheden en humanitaire redenen.
9. Overdracht inbeslaggenomen telefoon en geld
De officier van justitie heeft verzocht het bij de opgeëiste persoon aangetroffen en inbeslaggenomen bedrag van € 11.895,- en een inbeslaggenomen Samsung telefoon over te dragen aan de Duitse autoriteit. Zij heeft ter onderbouwing van dit verzoek een bevel overgelegd van het Kantongerecht in Trier van 13 oktober 2020. Het betreft een bevel tot het leggen van conservatoir beslag onder de opgeëiste persoon, omdat - kort gezegd - hij wordt verdacht van de handel in verdovende middelen en er reden is om te veronderstellen dat hij met die handel een vermogenswaarde heeft verkregen. Het bij zijn aanhouding aangetroffen geld zou van die handel afkomstig zijn.
Artikel 49 OLW regelt de mogelijkheid van inbeslagname van voorwerpen die in het bezit van de opgeëiste persoon worden aangetroffen op verzoek van de uitvaardigende justitiële autoriteit. Het gaat daarbij volgens de wetgever om voorwerpen ‘die als bewijsstuk kunnen dienen’ of ‘van het strafbare feit afkomstig zijn’. De (indirecte) opbrengst van het strafbare feit valt hier niet onder (NV II, Kamerstukken II 2003/04, 29042, 12, p. 36).
In artikel 50, tweede lid, OLW is vervolgens te lezen dat het voor afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit moet gaan om voorwerpen die de strafvordering in de uitvaardigende lidstaat kunnen dienen (zie onder meer Rb. Amsterdam 21 januari 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:371).
Bij de opgeëiste persoon is tijdens zijn aanhouding op 9 oktober 2020 een bedrag van € 11.895,- in beslag genomen, terwijl de verdenking ziet op de handel in verdovende middelen in de periode van 24 oktober 2019 tot 31 januari 2020. Dat maakt het niet aannemelijk dat het inbeslaggenomen geld direct afkomstig is van die handel. Dat betekent dat er geen grond bestaat voor de inbeslagname of de afgifte van dit geld aan de Duitse autoriteit.
Voor wat betreft de overdracht van de bij de opgeëiste persoon inbeslaggenomen telefoon acht de rechtbank dit verzoek voldoende onderbouwd, nu de officier van justitie ter zitting heeft gezegd dat door de Duitse autoriteiten is verzocht om de overgave van die telefoon en de inhoud van de telefoon als bewijsstuk kan dienen.
Gelet op het voorgaande, wijst de rechtbank het verzoek tot overdracht aan de Duitse autoriteit van het bij de opgeëiste persoon inbeslaggenomen geld af en het verzoek tot overdracht van de telefoon toe.

10.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

11.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45, 140 en 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 en de artikelen 2, 5, 6, 7, 13, 49 en 50 OLW.
12. Beslissing
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Trier(Duitsland).
STAAT TOEde afgifte van de bij de opgeëiste persoon inbeslaggenomen telefoon.
WEIGERTde afgifte van het bij de opgeëiste persoon inbeslaggenomen geld.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 januari 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.