ECLI:NL:RBAMS:2021:1542
Rechtbank Amsterdam
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Toekenning van schadevergoeding en kostenvergoeding in strafzaak na sepot
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 februari 2021 uitspraak gedaan op verzoeken van een gewezen verdachte, die schadevergoeding en kostenvergoeding vroeg na een sepot van zijn strafzaak. De verzoeker, geboren in 1994, had op 29 januari 2018 een aanhouding ondergaan in verband met de Opiumwet. Na een periode van inverzekeringstelling werd de zaak op 13 november 2020 onvoorwaardelijk geseponeerd. De verzoeker diende op 1 december 2020 een verzoekschrift in, waarin hij vergoedingen vroeg voor de schade die hij had geleden door de inverzekeringstelling en de kosten van zijn raadsman. De rechtbank heeft de verzoeken beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering, namelijk artikel 533 en 530. De rechtbank oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om de vergoedingen toe te kennen, omdat de verzoeker zich op zijn zwijgrecht had beroepen en niet in staat was om zijn standpunt op een inhoudelijke zitting te onderbouwen. De rechtbank kende een vergoeding van € 210,- toe voor de schade door de inverzekeringstelling en € 1.391,50 voor de kosten van de raadsman, evenals € 550,- voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de verzoeker als de officier van justitie.