ECLI:NL:RBAMS:2021:1542

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
RK 20/5696 + 20/5697
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding en kostenvergoeding in strafzaak na sepot

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 februari 2021 uitspraak gedaan op verzoeken van een gewezen verdachte, die schadevergoeding en kostenvergoeding vroeg na een sepot van zijn strafzaak. De verzoeker, geboren in 1994, had op 29 januari 2018 een aanhouding ondergaan in verband met de Opiumwet. Na een periode van inverzekeringstelling werd de zaak op 13 november 2020 onvoorwaardelijk geseponeerd. De verzoeker diende op 1 december 2020 een verzoekschrift in, waarin hij vergoedingen vroeg voor de schade die hij had geleden door de inverzekeringstelling en de kosten van zijn raadsman. De rechtbank heeft de verzoeken beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering, namelijk artikel 533 en 530. De rechtbank oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om de vergoedingen toe te kennen, omdat de verzoeker zich op zijn zwijgrecht had beroepen en niet in staat was om zijn standpunt op een inhoudelijke zitting te onderbouwen. De rechtbank kende een vergoeding van € 210,- toe voor de schade door de inverzekeringstelling en € 1.391,50 voor de kosten van de raadsman, evenals € 550,- voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de verzoeker als de officier van justitie.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/244728-18
RK: 20/5696 + 20/5697
Beschikking op de verzoeken ex artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [1994] te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] , [plaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. J.J. Mul,
[adres, te plaats] ,
verzoeker.

1.De procesgang

Het verzoekschrift is op 1 december 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 28 december 2020 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 16 februari 2021 de raadsman van verzoeker, mr. J.J. Mul, en de officier van justitie, mr. R. Leuven, in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2.De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 210,- voor de schade die verzoeker ten gevolge van de ondergane verzekering stelt te hebben geleden.
Het verzoek strekt daarnaast tot het toekennen van een vergoeding van € 1.391,50 voor de kosten van de raadsman en € 550,- voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de raadsman ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Verzoeker is bij een woning waar hennepplanten zijn aangetroffen, aangehouden. Bij de politie beriep verzoeker zich op zijn zwijgrecht. De neef van verzoeker had hem echter gevraagd om naar die woning te komen, omdat zijn neef vervoer nodig had en niet om hennepplanten te knippen. Verzoeker had dit ook willen onderbouwen op een inhoudelijke zitting, door zijn neven, die ook in de woning zijn aangehouden, als getuigen te horen. Dit recht is verzoeker nu ontnomen, nu de zaak is geseponeerd. Daarnaast is deze zaak lang blijven liggen en stelt de raadsman zich op het standpunt dat tijdsverloop mogelijk in de weg zou hebben gestaan aan een veroordeling. In deze zaak kan daarom niet worden gezegd dat het onmiskenbaar tot een veroordeling had geleid. De verzoeken tot het toekennen van voornoemde vergoedingen moeten daarom worden toegewezen.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft verklaard zich niet te verzetten tegen het toekennen van de standaardschadevergoeding voor de inverzekeringstelling, de kosten van de raadsman en de kosten voor het opstellen en indienen voor het verzoekschrift. De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat in de jurisprudentie aan verschillende criteria wordt getoetst als het gaat om zaken die geseponeerd zijn met een beleidssepot. Hij heeft onder meer verwezen naar het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [1] en twee uitspraken van de rechtbank Amsterdam. [2] Uit de twee laatste uitspraken leidt de officier van justitie af dat de rechtbank de inhoud van het dossier beoordeelt om te bezien of er gronden van billijkheid zijn om een vergoeding toe te kennen. Volgens de officier van justitie wordt bij de beoordeling of er gronden van billijkheid zijn in de laatste twee uitspraken gekeken naar de proceshouding van een verdachte en wat hij zelf heeft verklaard omtrent de wetenschap van het strafbare feit en of dat al dan niet strafbaar is. Zolang een verdachte zwijgt of ontkent, heb je geen inzicht in zijn wetenschap. In deze zaak beriep verzoeker zich op zijn zwijgrecht. Maar alles overziend kan volgens de officier van justitie niet worden gezegd dat hij wetenschap had van het strafbare feit. Gelet op het voorgaande heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vergoedingen kunnen worden toegekend.

4.De beoordeling

Verzoeker is op 29 januari 2018 aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van het handelen in strijd met de in de Opiumwet gegeven verboden. De volgende dag is verzoeker weer vrijgelaten.
De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoeker onvoorwaardelijk geseponeerd en dat bij brief van 13 november 2020 aan hem meegedeeld.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of als wel een straf en/of maatregel is opgelegd, maar op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, kan de rechtbank op grond van artikel 533 Sv op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 530 lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is op 13 november 2020 onvoorwaardelijk geseponeerd. Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 533 en 530 Sv.
Het verzoek is tijdig ingediend.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv
De rechtbank dient te beoordelen of gelet op het sepot gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen.
De rechtbank vindt net als de officier van justitie dat bij de beoordeling of er gronden van billijkheid zijn gekeken moet worden naar de inhoud van het dossier en de proceshouding van een verdachte en wat hij zelf heeft verklaard omtrent de wetenschap van het strafbare feit. In deze zaak beriep verzoeker zich op zijn zwijgrecht, een recht dat een verdachte toekomt, en heeft de raadsman van verzoeker aangegeven dat verzoeker de verdenking betwist. De verdediging wilde dit standpunt op een inhoudelijke zitting onderbouwen. Dit recht is de verdediging nu ontnomen, nu de zaak is geseponeerd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bij deze omstandigheden niet geconcludeerd kan worden dat de kosten van inverzekeringstelling en van rechtsbijstand gedurende detentie daarom voor risico van verzoeker dienen te blijven.
Er zijn daarom gronden van billijkheid aanwezig om een vergoeding toe te kennen voor de schade die verzoeker heeft geleden. Derhalve zal de rechtbank de verzochte vergoeding voor de kosten van inverzekeringstelling en de raadsman tot een bedrag van na te noemen hoogte toewijzen.
Verzoeker heeft in totaal 2 dagen op een politiebureau doorgebracht. De rechtbank kent een standaardvergoeding toe van € 105,- per dag die op het politiebureau is doorgebracht en € 80,00 per dag die in een huis van bewaring is doorgebracht en € 25,00 extra voor elke dag waarop sprake was van beperkingen.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat verzoeker gedurende zijn voorarrest in een politiecel en/of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen én geëindigd op een en dezelfde dag (en het voorarrest dus tot enkele uren beperkt is gebleven) wordt een vergoeding toegekend naar de maatstaf van een volledige dag.
De rechtbank zal de standaardvergoeding van € 210,- voor de inverzekeringstelling toekennen.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman. De opgegeven kosten worden gestaafd door de overgelegde urenspecificatie en declaratie. De gevraagde vergoeding zal dan ook worden toegekend.
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.

5.De beslissing

Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 210,- (tweehonderdtien euro) voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering heeft geleden.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 1.391,50 (duizend driehonderdeenennegentig euro en vijftig eurocent) voor de kosten van de raadsman.
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 550,- (vijfhonderdvijftig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. E.G.C. Groenendaal, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2021.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen
en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 2.151,50 (tweeduizend honderdeenenvijftig euro en vijftig eurocent) op IBAN-nummer [nummer] ten name van [naam] onder vermelding van vergoeding 533 en 530 Sv, inzake: [verzoeker] .
Aldus gedaan op 16 februari 2021,
door mr. E.G.C. Groenendaal, rechter.