In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 februari 2021 een beschikking gegeven op het bezwaarschrift van een minderjarige veroordeelde tegen de afname van zijn DNA-profiel en de opname daarvan in de DNA-databank. Het bezwaarschrift werd op 7 januari 2021 ingediend, en de rechtbank heeft de raadsvrouw van de veroordeelde, mr. J. Veenstra, en de officier van justitie, mr. R. Leuven, in besloten raadkamer gehoord. De veroordeelde was niet verschenen, ondanks een geldige oproep.
De veroordeelde was op 4 juni 2020 door de kinderrechter veroordeeld voor eenmalig opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarvoor hij een werkstraf van 60 uren kreeg opgelegd, waarvan 30 uren voorwaardelijk. De officier van justitie had op 12 augustus 2020 bevolen dat er celmateriaal van de veroordeelde moest worden afgenomen. Dit bevel werd uitgevoerd op 5 januari 2021. De raadsvrouw voerde aan dat de opname van het DNA-profiel niet proportioneel was, gezien de jonge leeftijd van de veroordeelde en het feit dat hij sindsdien geen nieuwe strafbare feiten had gepleegd.
De officier van justitie stelde dat het bezwaarschrift ongegrond moest worden verklaard, omdat de uitzonderingen voor DNA-afname niet van toepassing waren en recidive niet kon worden uitgesloten. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel het bevel tot DNA-afname aan de wettelijke eisen voldeed, er sprake was van bijzondere omstandigheden, zoals de jonge leeftijd van de veroordeelde en het lage recidivegevaar. De rechtbank verklaarde het bezwaar gegrond en beval de officier van justitie om het celmateriaal van de veroordeelde te vernietigen.