ECLI:NL:RBAMS:2021:1698

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
AMS - 20 _ 3138
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van herhaalde aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wmo, met betrekking tot zelfredzaamheid en beoordeling door het college

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een aanvraag voor maatschappelijke opvang had ingediend, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiseres had eerder, op 27 mei 2019, een aanvraag voor maatschappelijke opvang ingediend die was afgewezen omdat zij voldoende zelfredzaam werd geacht. Op 15 november 2019 diende eiseres een herhaalde aanvraag in, die door het college opnieuw werd afgewezen. Het college stelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beoordeling rechtvaardigden.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 maart 2021, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geoordeeld dat eiseres niet voldeed aan het zelfredzaamheidscriterium. Eiseres had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die haar stelling onderbouwden dat zij niet langer zelfredzaam was. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden in de noodopvang inherent zijn aan tijdelijke opvang en dat de angst van de oudste dochter van eiseres geen nieuwe omstandigheid vormde die de beoordeling van de zelfredzaamheid beïnvloedde.

De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres en oordeelde dat het college de aanvraag om maatschappelijke opvang op goede gronden had afgewezen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/3138

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder (hierna: het college)
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Met het besluit van 6 december 2019, verzonden op 10 december 2019, (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag om maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) afgewezen.
Met het besluit van 23 april 2020 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op de zitting van 25 maart 2021. In verband met overheidsmaatregelen die zijn uitgevaardigd als gevolg van de uitbraak van het Corona-virus vond deze zitting via een videoverbinding plaats. Eiseres nam deel, bijgestaan door haar gemachtigde en mevrouw [naam] , tolk in de Engelse taal, nr. [nummer] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft zich op 14 april 2019 gemeld bij het [naam] ( [naam] ). Zij is met haar kinderen geplaatst in de noodopvang in de [locatie] . Op 16 mei 2019 heeft eiseres een aanvraag voor maatschappelijke opvang gedaan en heeft een screening plaatsgevonden. Met het besluit van 27 mei 2019 heeft het college de aanvraag afgewezen, omdat uit de screening is gebleken dat eiseres voldoende zelfredzaam is. Eiseres heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Daarmee staat het besluit in rechte vast.
1.2.
Op 15 november 2019 heeft eiseres nogmaals een aanvraag voor maatschappelijke opvang ingediend. Het college heeft deze aanvraag aangemerkt als herhaalde aanvraag [1] . Met het primaire besluit heeft het college de aanvraag afgewezen onder verwijzing naar het besluit van 27 mei 2019.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft het [naam] op 25 februari 2020 gereageerd. Na de hoorzitting heeft het [naam] op 22 april 2020 nogmaals gereageerd.
2. Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Volgens het college is geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden. Gedurende het verblijf in de noodopvang is niet gebleken dat eiseres niet meer zelfredzaam is. Dit blijkt evenmin uit de aanvraag en het bezwaar. De door eiseres opgegeven problematiek, dat het in de noodopvang lawaaierig is en dat het gezin weinig slaapt, is inherent aan tijdelijke noodopvang. Dat de oudste dochter angst ervaart door een incident dat plaats heeft gevonden in de noodopvang is ook geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid dat een rol speelt bij de beoordeling van de zelfredzaamheid van eiseres. Het [naam] heeft in het bericht van 22 april 2020 aangegeven dat met [naam] , [naam] en het [naam] ( [naam] ) afgesproken is dat er onderzoek naar de klachten van de dochter zal plaatsvinden en een zorgaanbod gedaan zal worden. Het [naam] zal een indicatie opstellen. Dit valt buiten de trajecten van de Maatschappelijke opvang.
3. Eiseres voert in beroep aan dat het college de aanvraag ten onrechte heeft aangemerkt als herhaalde aanvraag. Eiseres heeft in bezwaar aangevoerd dat bij een duuraanspraak de toetsing aan artikel 4:6 van de Awb beperkt dient te blijven tot de periode voorafgaand aan de nieuwe aanvraag. [2] Met de aanvraag van 15 november 2019 is een nieuw beoordelingsmoment gegeven. Het college heeft niet kunnen volstaan met een vereenvoudigde afwijzing onder verwijzing naar de eerder genomen beschikking. Daarnaast voert eiseres aan dat het verstrijken van de periode van drie maanden noodopvang een gewijzigde omstandigheid is. De noodopvang is ook niet langer passend, zo volgt ook uit de verklaring het [naam] van 13 februari 2020. Eiseres zoekt ook tevergeefs naar woonruimte in krimpgemeenten. Eiseres voldoet aan het zelfredzaamheidscriterium. [naam] , [naam] en [naam] zijn betrokken om op verschillende leefgebieden hulp te bieden. Eiseres is niet in staat zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Zij moet daarom in aanmerking komen voor maatwerkvoorziening opvang.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
In rechte staat vast dat eiseres op 27 mei 2019, ten tijde van de vorige afwijzing van de aanvraag om maatschappelijke opvang, niet voldeed aan het zelfredzaamheidscriterium. De gemachtigde van eiseres heeft aangevoerd dat het college niet mocht volstaan met de enkele verwijzing naar dit besluit. [3] In het primaire besluit is inderdaad naar dit besluit verwezen. Maar het college is na een uitgebreide behandeling in bezwaar in het bestreden besluit ingegaan op alle in bezwaar door eiseres genoemde feiten en omstandigheden die zouden maken dat zij nu niet meer zelfredzaam is. Het [naam] heeft op 25 februari en 22 april 2020 gereageerd. Eiseres heeft de inhoud van deze reacties niet bestreden en geen feiten en omstandigheden genoemd of medische stukken overgelegd, waaruit blijkt dat zij op bepaalde leefgebieden niet langer zelfredzaam is. Uit de behandeling in bezwaar heeft het college niet gehoord dat een volledige nieuwe beoordeling en screening nodig is. Het college heeft bij de beoordeling betrokken de angst van de oudste dochter van eiseres die is ontstaan door een incident in de noodopvang. Dit maakt niet dat eiseres niet langer zelfredzaam is. Voor de dochter zal door het [naam] een indicatie voor een zorgaanbod opgesteld worden. De gemachtigde van het college heeft op de zitting uiteengezet dat eiseres is verhuisd naar een locatie van [naam] waar zij een eigen woonplek heeft en minder voorzieningen deelt. In opvang wordt passende begeleiding geboden bij hulpvragen voor hele gezin. Dat dat nog niet geheel van de grond gekomen is, maakt niet dat eiseres niet zelfredzaam is en dat zij op grond daarvan Wmo een maatwerkvoorziening in de zin van maatschappelijke opvang nodig heeft. De rechtbank ziet met het college geen onderbouwing voor de stelling dat eiseres in twee jaar niet langer zelfredzaam is gebleken.
4.2.
Dat eiseres na een verblijf van bijna twee jaar in de noodopvang niet gelukt is om passende woonruimte te vinden, maakt evenmin dat zij niet zelfredzaam is. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de CRvB van 29 juli 2020 [4] , waarin deze heeft geoordeeld dat het niet zo is dat iemand die feitelijk niet in staat blijkt onderdak te organiseren, altijd in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening bestaande uit opvang. De CRvB overwoog: “Zoals eerder overwogen in de uitspraak van de Raad van 13 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3446, is, bij een hulpvraag als die van appellante, bepalend of de cliënt door problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet in staat is zelf in onderdak voor haar en haar gezin te kunnen voorzien. Het college heeft in het geval van appellante aan de hand van het criterium beperkte zelfredzaamheid op meerdere leefgebieden getoetst of appellante in staat is zich te handhaven in de samenleving.”
Conclusie
5. Het college heeft de aanvraag om maatschappelijke opvang op goede gronden afgewezen. Het beroep is ongegrond. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Sloot, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, gerechtsjurist
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Eiseres verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 januari 2015, EC
3.Op grond van artikel 4:6 van de Awb.