3.3Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde onder feiten 1 impliciet subsidiair, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Feit 1 (poging doodslag/zware mishandeling [naam 1] )
De rechtbank leidt uit het dossier af dat verdachte aangever [naam 1] op 15 februari 2020 aanviel. In het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven is gerelateerd dat verdachte aangever tegen zijn rug/schouder trapt en een trappende beweging maakt in de richting van het hoofd van aangever. Aangever ligt op dat moment op de grond en verdachte komt met zijn standbeen van de grond af, terwijl hij de trappende beweging maakt in de richting van het hoofd van aangever. Verder is hierin gerelateerd dat verdachte, met een groen voorwerp in zijn handen, een stekende of slaande beweging maakt in de richting van aangever en een soort duw geeft naar het hoofd van aangever. Uit de letselverklaring blijkt dat aangever als gevolg van het incident een snij- of steekwond op zijn linkerbovenarm, een kraswond op zijn rug en een onderhuidse bloeduitstorting op de rechterbovenarm heeft opgelopen. Op de linkerbovenarm van de jas van aangever zaten twee scheurtjes en in de linkermouw van het T-shirt van aangever zat een gaatje, omringd met bloed.
Over de wijze waarop het letsel is toegebracht lopen de verklaringen uiteen. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever heeft geschopt en geslagen met zijn voeten en handen. Verder heeft verdachte verklaard dat hij aangever één keer met een stanleymes heeft geslagen, terwijl het mes niet was uitgeschoven. Aangever daarentegen heeft verklaard dat verdachte hem op de grond heeft geduwd en hem meermalen tegen zijn hoofd en lichaam heeft geschopt en geslagen. Aangever zag dat verdachte een mes boven zijn hoofd hield, waarvan de punt wees in zijn richting.
De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte aangever op de grond heeft geduwd, tegen het lichaam heeft getrapt, een trappende beweging in de richting van het hoofd van aangever heeft gemaakt en met een stanleymes in de hand slaande bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van aangever en aangever daarmee in zijn arm heeft gestoken. De verklaring van verdachte, dat het mes niet was uitgeschoven toen hij aangever raakte, past niet bij het geconstateerde letsel en de beschadigingen aan de jas en wordt daarmee ter zijde geschoven. Bovendien ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangever dat de punt van het mes in de richting van zijn hoofd wees. Dat verdachte aangever tegen het hoofd heeft geschopt vindt geen steun in het door aangever opgelopen letsel en in de camerabeelden, zodat verdachte van deze ten laste gelegde handeling zal worden vrijgesproken.
Voorwaardelijk opzet op de dood/zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte toen hij aangever trapte, stak en slaande bewegingen met een stanleymes in de richting van het lichaam van aangever maakte, vol opzet had op de dood van aangever of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door het handelen van verdachte zou overlijden. De rechtbank kan niet vaststellen dat door het steken en de slaande bewegingen met het stanleymes een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel is ontstaan, zulks mede gelet op de aard en ernst van het daadwerkelijk veroorzaakte letsel op de zijkant van de linkerbovenarm. Ook wat betreft de trappende beweging in de richting van het hoofd kan de rechtbank de aanmerkelijk kans op overlijden niet vaststellen. Weliswaar blijkt uit de beschrijving van de camerabeelden dat de trappende beweging met kracht wordt gemaakt, maar daaruit valt niet op de maken of de trap het hoofd had kunnen raken, mede gelet op het feit dat aangever met zijn arm zijn hoofd lijkt te beschermen. Verdachte zal van de (impliciet) primair ten laste gelegde poging tot doodslag worden vrijgesproken.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het van dichtbij slaan met een stanleymes in de richting van het lichaam en het steken met een stanleymes in de arm kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Ook het van dichtbij, met kracht, terwijl aangever op de grond lag, trappen tegen het lichaam en in de richting van het hoofd kan zwaar lichamelijk letsel veroorzaken. In het hele lichaam bevinden zich dicht onder de huid kwetsbare pezen en spieren. Specifiek in het hoofd lopen dicht onder de huid slagaders en daar bevinden zich vitale organen, zoals de ogen.
Door aangever met een stanleymes in zijn arm te steken, door met een stanleymes in de hand van dichtbij slaande bewegingen te maken in de richting van het lichaam van aangever en door met kracht tegen het lichaam en in de richting van het hoofd van aangever te trappen, heeft verdachte – naar de uiterlijke verschijningsvorm – bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de (impliciet) subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Feit 2 (afpersing [naam 2] )
Uit de aangifte van [naam 2] volgt dat verdachte tegen aangever zei: “geef me je headphone nu”, waarna verdachte een stanleymes uit zijn zak pakte en het mesdeel uitschoof. Verdachte had tijdens zijn aanhouding een hoofdtelefoon bij zich, waarvan het serienummer overeenkwam met het serienummer van de weggenomen hoofdtelefoon van aangever. Verdachte heeft tijdens zijn aanhouding bekend dat hij de hoofdtelefoon van iemand heeft afgepakt. De rechtbank overweegt dat de verklaring van aangever, dat verdachte een stanleymes heeft getoond, aannemelijk is geworden. Binnen een tijdsbestek van anderhalf uur hebben in totaal vijf personen aangifte gedaan tegen een man, naar later bleek verdachte, die met een (groen) stanleymes in zijn hand geweldsincidenten heeft gepleegd dan wel bedreigingen heeft geuit. Bovendien hebben verbalisanten een groen stanleymes aangetroffen in een portiek waar verdachte voor het laatst was gezien.
Op grond van deze omstandigheden vindt de rechtbank dat er voldoende samenhang is tussen het gebruik van het mes en het afpakken van de hoofdtelefoon. Daarom acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangever onder bedreiging met geweld heeft gedwongen tot afgifte van een hoofdtelefoon.
Feit 3 (poging afpersing [naam 3] )
De rechtbank acht de poging tot afpersing van [naam 3] bewezen. Uit de aangifte blijkt dat verdachte aangever een klap in het gezicht gaf, een stanleymes heeft getoond en tweemaal tegen hem zei: “geef mij die tas”. De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van getuige [naam 5] , die heeft gezien dat aangever een klap kreeg en heeft gehoord dat verdachte aan aangever vroeg om de tas af te geven. Hoewel de getuige niet heeft gezien dat verdachte daarbij een stanleymes heeft getoond, acht de rechtbank deze ten laste gelegde handeling, op basis van het overwogene onder feit 2 ten aanzien van het aangetroffen stanleymes, ook aannemelijk.
Feit 4 (bedreiging [naam 4] )
De rechtbank stelt vast, op grond van de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven, dat verdachte [naam 4] heeft bedreigd. Op camerabeelden is te zien dat verdachte aangever een duw geeft, waardoor aangever uit balans raakt. Vervolgens pakt verdachte iets groens uit zijn jaszak en rent daarmee achter aangever aan. Aangever dacht dat het ging om een mes. Nu te zien is dat aangever zichtbaar op de vlucht slaat, acht de rechtbank bewezen dat bij aangever de redelijke vrees was ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Feit 5 (bedreiging [naam 5] )
Verdachte zal van de ten laste gelegde bedreiging van [naam 5] worden vrijgesproken. De verklaring van aangever, dat verdachte tegen hem zei: “ik steek je dood”, vindt geen steun in andere bewijsmiddelen.