ECLI:NL:RBAMS:2021:1847

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
16 april 2021
Zaaknummer
13/251347-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongemaximeerde tbs-maatregel met dwangverpleging voor bedreiging en mishandeling met een broodsmeermes

Op 14 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich op 6 oktober 2020 schuldig zou hebben gemaakt aan mishandeling en bedreiging met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan een autismespectrumstoornis en een psychotische stoornis, niet strafbaar is vanwege zijn ontoerekeningsvatbaarheid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot zware mishandeling, maar achtte de mishandeling en bedreiging wel bewezen. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte een gevangenisstraf op te leggen, maar de verdediging pleitte voor een tbs-maatregel met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar vormt voor anderen en dat langdurige behandeling noodzakelijk is. De rechtbank legde daarom een tbs-maatregel met dwangverpleging op, waarbij de verdachte van alle rechtsvervolging werd ontslagen voor de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank heeft ook een beslag gelegd op het gebruikte broodmes.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/251347-20 en 15/248602-19 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 14 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte]
geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in [detentieadres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Leuven en van wat verdachte en zijn raadsman mr. G.E. Helder naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 6 oktober 2020 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:(poging tot zware) mishandeling van [slachtoffer] door hem met een mes in de schouder en/of arm te steken;
Feit 2:bedreiging van [slachtoffer] door zich met een mes in zijn richting te begeven en/of dreigend de woorden toe te voegen: “ik moet jou hebben”.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2, omdat de in de aangifte genoemde woordelijke bedreiging niet wordt ondersteund door de verklaring van getuige [naam getuige] en evenmin door ander bewijs. De officier van justitie vindt het primair ten laste gelegde onder feit 1 niet bewezen, omdat het gebruikte middel (een stomp broodsmeermes) in combinatie met de wijze waarop de aanval is uitgevoerd niet geëigend zou zijn om iemand zwaar te verwonden. De officier van justitie vindt het subsidiair onder 1 ten laste gelegde wel bewezen.
3.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2, omdat de aangifte geen steun vindt in de verklaring van getuige [naam getuige] . Wat betreft feit 1 kan worden bewezen dat verdachte aangever eenmaal met een mes heeft gestoken, nu verdachte deze ten laste gelegde handeling heeft bekend. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Feit 1 – Vrijspraak poging zware mishandeling, bewezenverklaring mishandeling:
De rechtbank stelt vast, op grond van de verklaring van aangever en de verklaring van verdachte ter terechtzitting, dat verdachte aangever eenmaal met een mes in de schouder en/of arm heeft gestoken. Uit het dossier blijkt voorts dat het voorwerp waarmee is gestoken een (stomp) broodsmeermes betreft. Aangever verklaart dat hij ten tijde van het steken weliswaar direct pijn voelde, maar dat hij een dikke jas droeg waardoor verdachte hem geen letsel heeft kunnen toebrengen.
De rechtbank is van oordeel dat het eenmaal steken met een dergelijk stomp broodsmeermes ter hoogte van de schouder/arm terwijl het slachtoffer een dikke jas aan heeft, geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel meebrengt zodat verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 – Bewezenverklaring bedreiging
De rechtbank stelt vast, op basis van de verklaringen van verdachte en aangever, dat verdachte een broodsmeermes uit de besteklade heeft gepakt, met dat mes in zijn hand op aangever is afgestormd, waarna hij met dat mes op aangever heeft ingestoken.
De rechtbank is van oordeel dat deze gedraging naar haar aard reeds zonder meer geschikt is om bij aangever de redelijke vrees te doen ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Door met het mes op aangever af te stormen heeft verdachte (minstens) bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zich bedreigd zou voelen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de woorden “ik moet jou hebben” heeft geuit tegen aangever, omdat de aangifte op dit onderdeel geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Verdachte zal van dit ten laste gelegde onderdeel worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1 subsidiair:
op 6 oktober 2020 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] eenmaal met een mes in de schouder en/of arm te steken;
Feit 2:op 6 oktober 2020 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, door zich met een mes in de richting van die [slachtoffer] te begeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van het bewezenverklaarde overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 24 maart 2021, opgesteld door GZ-psycholoog J. Yntema en arts in opleiding tot specialist B.M. van Hulst, onder supervisie van psychiater M. van Berkel.
De deskundigen hebben, kort gezegd, gerapporteerd dat verdachte onder invloed van dwanggedachten, die bestaan uit de gedachten dat verdachte zichzelf of anderen iets moét aandoen, agressief gedrag vertoont. Geconcludeerd wordt dat verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis en aan een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. De gedragskeuzes van verdachte werden ten tijde van het ten laste gelegde sterk beïnvloed door zijn stoornissen en de daarmee samenhangende dwanggedachten. Geadviseerd wordt de ten laste gelegde (poging tot zware) mishandeling, bij een bewezenverklaring, in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
Ter terechtzitting heeft psychiater M. van Berkel de inhoud van de rapportage bevestigd. Zij heeft in aanvulling op de rapportage vastgesteld dat verdachte onder invloed van zijn stoornissen en onder stressvolle omstandigheden – waarvan sprake was ten tijde van het ten laste gelegde – impulsief gedrag laat zien. Onder stressvolle omstandigheden heeft verdachte weinig of geen invloed op zijn gedragskeuzes, hetgeen kan leiden tot het vertonen van agressief en gewelddadig gedrag.
De rechtbank volgt de conclusies uit de Pro Justitia rapportage op grond van de onderbouwing ervan en oordeelt dat het ten laste gelegde verdachte niet kan worden toegerekend. Daarbij heeft de rechtbank meewogen dat de psychiater, na het horen van de verklaring van verdachte ter terechtzitting, die conclusie heeft bevestigd. De rechtbank acht verdachte voor de bewezenverklaarde mishandeling en bedreiging daarom volledig ontoerekeningsvatbaar. Verdachte is niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor deze feiten.

7.Motivering van de maatregel

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor het ten laste gelegde onder 1 subsidiair een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft naar voren gebracht dat – mocht de rechtbank van oordeel zijn dat aan de voorwaarden voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging is voldaan – de verdediging zich niet verzet tegen oplegging van deze maatregel. De raadsman heeft benadrukt dat verdachte gemotiveerd is voor behandeling.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en aan mishandeling door zich met een mes in de richting van het slachtoffer te begeven en het slachtoffer daarmee te steken. Het incident is voor het slachtoffer zeer bedreigend geweest. Daarnaast heeft verdachte door het plegen van de mishandeling een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook blijkt uit de verklaring van het slachtoffer dat de gebeurtenis emotioneel gezien indruk op hem heeft gemaakt.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat dit niet de eerste keer is geweest dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een mishandeling. In 2019 werd verdachte veroordeeld voor het mishandelen van zijn moeder.
Persoon van verdachte
Uit de onder 6. genoemde Pro Justitia rapportage maakt de rechtbank het volgende op.
Het leven van verdachte wordt in belangrijke mate beheerst door de bij verdachte vastgestelde stoornissen. Dwanggedachten veroorzaken een gevoel van spanning bij verdachte, waarmee hij zich geen raad weet. Verdachte mist de vaardigheden om zijn gedrag aan te passen en zijn emoties te reguleren. Hierdoor wordt verdachte in ernstige mate beperkt in zijn functioneren.
De kans op recidive van een geweldsdelict wordt door de deskundigen ingeschat als hoog. Verdachte heeft in het afgelopen anderhalf jaar een patroon laten zien van recidiverende agressie-incidenten, ondanks intensieve behandeling. Deze agressie wisselde weliswaar van ernst, maar is steeds voor zowel verdachte zelf als voor behandelaren onvoorspelbaar. De rapporteurs achten een langdurige behandeling binnen een stevig behandelkader noodzakelijk om de kans op recidive te verminderen. Deze behandeling zal in aanvang klinisch moeten plaatsvinden binnen de beveiligde setting van een tbs-kliniek. Verdachte wordt niet in staat geacht om binnen een civiel behandelkader een stabiele leefsituatie op te bouwen. Een tbs-maatregel met voorwaarden wordt evenmin voldoende geacht om bij verdachte de stabiliteit en behandeltrouw te bewerkstelligen die noodzakelijk is voor het verminderen van het recidiverisico. Een probleem is hierbij niet een verzet tegen de behandeling, maar een onvermogen deze behandeling consequent te volgen. Verdachte zal zich onmogelijk aan voorwaarden kunnen houden, omdat het hem eenvoudigweg ontbreekt aan de vaardigheden die nodig zijn om een ingewikkeld, langdurig en ongetwijfeld frustrerend behandelproces aan te gaan en vol te houden. Beide rapporteurs adviseren om die reden tot oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
Psychiater M. van Berkel heeft haar advies ter zitting nader toegelicht en benadrukt dat met oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging het meest geschikte behandelkader aan verdachte kan worden geboden. Ook reclassering Inforsa heeft in een adviesrapport van 26 maart 2021 gerapporteerd zich achter het advies van de Pro Justitia-rapporteurs te scharen.
Motivering van de tbs-maatregel
De voorwaarden voor oplegging van een tbs-maatregel staan in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Eén van die voorwaarden is dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond. Daarnaast is vereist dat de rechter beschikt over een advies van minimaal twee gedragsdeskundigen met een verschillende achtergrond, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37 lid 2 Sr). Ook moet op het gepleegde misdrijf een gevangenisstraf van vier jaar of meer staan of er moet sprake zijn van één van de misdrijven die staan genoemd in artikel 37a lid 1 Sr. Tot slot moet sprake zijn van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Als sprake is van groot herhalingsgevaar kan de rechtbank bepalen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr).
De onder 2 bewezenverklaarde bedreiging is een misdrijf zoals genoemd in artikel 37a lid 1 Sr. Daarnaast is gebleken dat verdachte onder invloed van de bij hem vastgestelde stoornissen een gevaar vormt voor anderen.
De rechtbank is op basis van de behandeling ter terechtzitting en de inhoud van de Pro Justitia rapportage overtuigd geraakt van de noodzaak van langdurige behandeling, zodat de kans op recidive kan verminderen. Een dergelijke behandeling kan, in ieder geval in eerste instantie, alleen plaatsvinden binnen een setting met een hoog niveau van beveiliging. De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van feit, het hoge recidiverisico, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging eisen. Dit is ook vanuit het behandelperspectief voor verdachte het meest passend. De rechtbank zal daarom overgaan tot oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de bedreiging kan worden aangemerkt als een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zodat de totale duur van de tbs-maatregel met dwangverpleging een periode van vier jaar te boven mag gaan. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder meegewogen dat de bedreiging gepaard is gegaan met de mishandeling van het slachtoffer en dat verdachte deze strafbare feiten heeft gepleegd vanuit de dwanggedachte dat hij het slachtoffer moést verwonden.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 1 STK Broodmes (goednummer: 5978905)
Het broodmes wordt onttrokken aan het verkeer, omdat met behulp daarvan het onder 1 en 2 bewezen geachte is begaan.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken zit de op 29 maart 2021 bij de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 15/248602-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 31 december 2019 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte is uitgereikt.
9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen, omdat verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
9.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om, bij oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging, de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
9.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen. Toewijzing van de vordering acht de rechtbank niet opportuun, omdat aan verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 37a, 37b, 38e, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair:
mishandeling
Feit 2:
bedreiging met zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte]voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 1 STK Broodmes (goednummer: 5978905)
Wijst afde
vordering tot tenuitvoerleggingvan de voorwaardelijke veroordeling in de zaak met parketnummer 15/248602-19.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en R.S.T. Gaarthuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 april 2021.
[.....]
[.....]
.