ECLI:NL:RBAMS:2021:1916

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
20/156
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke beoordeling van toevoeging in echtscheidingsprocedure met betrekking tot resultaatbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de toekenning van een toevoeging aan een rechtszoekende in het kader van een echtscheidingsprocedure. De eiseres, gemachtigde van de rechtszoekende, betwistte de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand om de toevoeging in stand te laten, omdat volgens haar de uitkoop van de woning ten onrechte negatief is betrokken in de resultaatbeoordeling. De rechtbank constateert een motiveringsgebrek in de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand en verklaart het beroep van eiseres gegrond. De rechtbank oordeelt dat de overwaarde van de woning, die niet op de markt is gebracht, niet als negatief resultaat mag worden meegenomen in de beoordeling van de toevoeging. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de Raad voor Rechtsbijstand op om binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt het griffierecht aan eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/156

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Amstelveen, eiseres,

en

Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Wijnstra).

Als derde-belanghebbende: [belanghebbende] te Aalsmeer ( [belanghebbende] ).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de toevoeging met kenmerk 4LA7528 ingetrokken. Op 16 april 2019 is hiertegen bezwaar ingediend door [belanghebbende] .
Bij besluit van 26 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [belanghebbende] gegrond verklaard en de op 28 januari 2015 verleende toevoeging in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2021. Eiseres en
[belanghebbende] zijn verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door diens gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

1.1.
Op 13 januari 2015 heeft verweerder een toevoeging aan [belanghebbende] verleend voor het voeren van een echtscheidingsprocedure. [belanghebbende] werd bijgestaan door eiseres. Bij beschikking van 25 oktober 2017 is de echtscheiding door deze rechtbank uitgesproken en is de procedure definitief afgehandeld.
1.2.
Op grond van de echtscheidingsbeschikking heeft [belanghebbende] recht op een opbrengst van € 18.965,27, bestaande uit de helft van het saldo van diverse bankrekeningen [1] en de helft van de waarde van een lijfrente- en een beleggingsverzekering. Uit de beschikking volgt dat [belanghebbende] de echtelijke woning toegedeeld wenste te krijgen, maar dat zij de financiering daarvan nog niet kon onderzoeken. Ten aanzien van de echtelijke woning heeft de rechtbank daarom bepaald dat [belanghebbende] binnen zes maanden na de beschikking (uiterlijk op 24 april 2018) kenbaar moest maken of zij in staat was om de echtelijke woning tegen de getaxeerde waarde te verkrijgen.
1.3.
De waarde van de echtelijke woning is op 22 december 2017 getaxeerd op € 425.000,-. In het taxatierapport staat dat de woning niet wordt verkocht en dat het rapport bedoeld is voor het verkrijgen van een hypothecaire financiering.
1.4.
Op 18 oktober 2018 geeft eiseres aan verweerder door dat het financiële resultaat van de echtscheidingsprocedure van [belanghebbende] meer bedraagt dan € 10.000,-. Zo heeft [belanghebbende] onder andere recht op de helft van de overwaarde van de woning, spaartegoeden en polissen.
1.5.
Uit de notariële akte van partiële verdeling als gevolg van de echtscheiding van
15 november 2018 volgt dat de openstaande hypothecaire schuld van de woning (na verrekening met de opbrengst van de beleggingsrekening) destijds € 301.582,17 bedroeg en dat [belanghebbende] de woning tegen voornoemde taxatiewaarde heeft verkregen. [belanghebbende] heeft daarvoor een bedrag van € 61.708,92 [2] aan haar ex-partner moeten betalen.
Besluitvorming
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten om de toevoeging, die eerder bij besluit van 4 maart 2019 was ingetrokken, in stand te laten. Aan het bestreden besluit heeft verweerder een advies van de commissie voor bezwaar van verweerder van 1 november 2019 ten grondslag gelegd. De commissie zet in haar advies uiteen dat de wijze van verdeling van het gemeenschapsvermogen is bepaald in de beschikking van 25 oktober 2017 en in een naderhand opgestelde akte van partiële verdeling. De commissie stelt op grond daarvan vast dat eiseres een opbrengst van € 18.965,27 uit de echtscheidingsprocedure heeft verkregen. De commissie stelt echter ook vast dat tegenover deze opbrengst een schuld tegenover de ex-partner van [belanghebbende] bestaat ter hoogte van de helft van de overwaarde door het overnemen van de echtelijke woning. De commissie concludeert daarom dat [belanghebbende] geen resultaat in de zin van artikel 34g, eerste lid onder b van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) heeft behaald. Op het moment dat de zaak definitief werd afgehandeld, op 25 oktober 2017, beschikte [belanghebbende] namelijk niet over een vordering op een geldsom ten aanzien van de overwaarde van de woning omdat de woning nooit is aangeboden op de woningmarkt. De schuld ten aanzien van de ex-partner van [belanghebbende] wordt, op grond van verweerders beleid, gesaldeerd met de eerder genoemde opbrengst van € 18.965,27. Daarmee is naar het oordeel van de commissie een negatief resultaat van circa € 43.000,- ontstaan. Verweerder verwijst in dit kader ook naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 september 2017. [3]
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Ze voert als eerste aan dat het bezwaar van Brochoff niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard omdat het bezwaarschrift op 16 april 2019 door verweerder is ontvangen, dat is een dag na het verstrijken van de bezwaartermijn. Verder stelt zij zich op het standpunt dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 34g, eerste lid en onder b van de Wrb. Volgens eiseres is ten onrechte de uitkoop van de woning in negatieve zin in de resultaatbeoordeling betrokken. In tegenstelling tot wat verweerder heeft overwogen, kan het uitkoopbedrag niet worden aangemerkt als een schuld. Het is immers een financiering voor het verwerven van de andere helft van de woning. Dat het uitkoopbedrag in negatieve zin moet worden betrokken bij de resultaatbeoordeling, volgt volgens eiseres ook niet uit de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 27 september 2017 of het beleid van verweerder. In die Afdelingsuitspraak en het beleid wordt namelijk bevestigd dat de woning onder box 1 valt en dat het vermogen uit box 1 niet wordt meegerekend in de resultaatbeoordeling, aldus eiseres.
Juridisch kader
4.1.
De regels voor het al dan niet in aanmerking komen voor een toevoeging zijn neergelegd in de Wrb. Daarnaast heeft verweerder hiervoor beleid vastgesteld, neergelegd in zogenoemde werkinstructies.
4.2.
Op grond van artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb wordt een toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken als de rechtzoekende op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak waarvoor die toevoeging is verleend een vordering met betrekking tot een geldsom heeft ter hoogte van tenminste 50% van het heffingsvrij vermogen.
4.3.
In de werkinstructie ‘Resultaatbeoordeling’ staat onder het kopje ‘berekening resultaat’ het volgende:
“1. Er moet een directe relatie zijn tussen de verleende rechtsbijstand en de opbrengst. Je houdt geen rekening met ander vermogen, positief of negatief.
2. En er moet sprake zijn van een geldsom of een vordering met betrekking tot een geldsom.
Het resultaat is onafhankelijk van oorsprong, rechtstitel of bestemming van de opbrengst. Als resultaat van de zaak telt onder meer mee: (…)
-
bij echtscheiding: opbrengst van de verkoop van de woning, ook als de woning al tijdens de echtscheidingsprocedure is verkocht; (…)
Roerende en onroerende zaken die de rechtzoekende ontvangt tellen niet mee voor de resultaatbeoordeling. Bijvoorbeeld: auto, caravan, meubels, sieraden, antiek, woning, grond, pand, etc.”
4.4.
In de bijlage bij bovengenoemde werkinstructie wordt onder andere het volgende voorbeeld gegeven:

2. Echtscheiding en koopwoning: één partij wordt uitgekocht. Hoe kan de resultaatbeoordeling dan plaats vinden?
Na echtscheiding blijft de man wonen in de voormalig echtelijke woning en koopt de
vrouw uit voor een bedrag van € 40.000. Mevrouw gaat woonruimte huren of koopt een andere woning.

Beoordeling Raad voor Rechtsbijstand

Het door de Raad buiten beschouwing te laten vermogen (in 2019) is in dit geval voor de resultaatbeoordeling de helft van € 30.360 dus minder dan € 15.180. De man houdt in dit geval de toevoeging, omdat de eigen woning in box 1 valt en in box 1 alleen het inkomen wordt getoetst. De vrouw heeft vermogen boven de norm ontvangen en haar toevoeging wordt daarom ingetrokken.”
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat de bezwaartermijn niet is overschreden omdat uit de stukken blijkt dat het bezwaarschrift van [belanghebbende] binnen de bezwaartermijn per post is bezorgd en binnen een week na afloop van de bezwaartermijn is ontvangen. Het bezwaar is dus ontvankelijk.
6. De rechtbank stelt vast dat op de zitting duidelijk is geworden dat partijen enkel verdeeld zijn over de vraag of verweerder terecht het bedrag dat [belanghebbende] heeft betaald om haar ex-partner uit te kopen, heeft betrokken bij de resultaatbeoordeling. Uit de werkinstructie ‘Resultaatbeoordeling’ en de in de daarbij behorende bijlage genoemde voorbeelden volgt dat de overwaarde van een woning dat niet wordt verkocht, niet wordt betrokken bij de resultaatbeoordeling. Verweerder heeft in het verweerschrift nader toegelicht dat dit komt doordat de overwaarde in ‘stenen’ zit. Dit is ook conform de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 27 september 2017. Het is de rechtbank echter niet duidelijk geworden waarom het bedrag voor overname van de overwaarde in de ‘stenen’ van de ex-partner van [belanghebbende] wel moet worden betrokken bij de resultaatbeoordeling. Zowel in de toelichting bij artikel 34g van de Wrb, als in het beleid en de daarbij behorende bijlage is daar geen steun voor te vinden. Eiseres wijst er terecht op dat het gaat om een financieringsbedrag. [belanghebbende] krijgt door betaling van dit bedrag de overwaarde in de ‘stenen’ van de ex-partner. Bovendien kan [belanghebbende] ter financiering daarvan ook haar eigen overwaarde gebruiken. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder hier rekening mee heeft gehouden.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande is sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet verder geen reden om zelf in de zaak te voorzien of om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Verweerder zal daarom een nieuwe beslissing op het bezwaar van [belanghebbende] moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.
9. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, omdat een veroordeling in deze kosten uitsluitend betrekking kan hebben op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daar is geen sprake van.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak; en,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.S. Kempers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Bij een bankrekening gaat het om de helft van het saldo voor zover dat € 31.191.19 overstijgt.
2.Taxatiewaarde van € 425.000,- minus de hypothecaire schuld van € 301.582,17 levert een overwaarde op van € 123.417,83. De helft van de overwaarde bedraagt € 61.708,92.