ECLI:NL:RVS:2017:2584

Raad van State

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
27 september 2017
Zaaknummer
201700769/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking toevoeging rechtsbijstand na echtscheidingsprocedure

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 december 2016. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarbij het ging om de intrekking van een toevoeging voor rechtsbijstand die was verleend aan [belanghebbende]. De Raad voor Rechtsbijstand had op 15 juli 2015 aan [belanghebbende] laten weten dat zij terugkwam van het voornemen om de toevoeging met terugwerkende kracht in te trekken. Dit besluit was gebaseerd op de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), die bepaalt dat een toevoeging kan worden ingetrokken indien de rechtzoekende een vordering heeft die boven een bepaalde grens ligt. De rechtbank oordeelde dat [belanghebbende] geen financieel voordeel had behaald uit de echtscheidingsprocedure, omdat de echtelijke woning niet was verkocht, maar aan haar was overgedragen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de raad niet in strijd had gehandeld met de wet door de toevoeging in stand te houden. De Afdeling stelde vast dat [belanghebbende] niet had geprofiteerd van de echtscheidingsprocedure, omdat de woning niet aan een derde was verkocht, en dat de raad in overeenstemming had gehandeld met de bedoelingen van de wetgever. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201700769/1/A2.
Datum uitspraak: 27 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 december 2016 in zaak nr. 16/917 in het geding tussen:
[appellant],
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2015 heeft de raad [belanghebbende] te kennen gegeven dat hij terugkomt van zijn voornemen de aan haar verleende toevoeging voor rechtsbijstand met terugwerkende kracht in te trekken.
Bij besluit van 13 januari 2016 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad en [belanghebbende] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2017, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] heeft [belanghebbende] als advocaat bijgestaan in de procedure die heeft geleid tot de beschikking van de rechtbank Gelderland van 6 maart 2015 waarbij de echtscheiding tussen [persoon] en [belanghebbende] is uitgesproken. De raad heeft [belanghebbende] voor het voeren van de echtscheidingsprocedure een toevoeging verleend.
Wettelijk kader
2.    De regels voor het al dan niet in aanmerking komen voor een toevoeging zijn neergelegd in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb). Daarnaast heeft de raad hiervoor beleid vastgesteld, neergelegd in zogenoemde werkinstructies.
Het eerste lid van artikel 34g van de Wet op de rechtsbijstand luidt:
"Tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten, wordt de toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken, indien:
a. de rechtzoekende de kosten van rechtsbijstand kan verhalen op een derde, of
b. op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak waarvoor die toevoeging was verleend de rechtzoekende als resultaat van die zaak een vordering met betrekking tot een geldsom ter hoogte van tenminste 50% van het heffingvrij vermogen heeft."
In de Werkinstructies toevoegen staat in het hoofdstuk Resultaatsbeoordeling onder het kopje Berekening resultaat het volgende vermeld:
"Er moet een directe relatie zijn tussen de verleende rechtsbijstand en de opbrengst. Je houdt geen rekening met ander vermogen, positief of negatief. En er moet sprake zijn van een geldsom of een vordering met betrekking tot een geldsom. Het resultaat is onafhankelijk van oorsprong, rechtstitel of bestemming van de opbrengst."
In de bijlage bij genoemd hoofdstuk wordt het volgende voorbeeld gegeven:
"Echtscheiding en koopwoning: één partij wordt uitgekocht. Hoe kan de resultaatbeoordeling dan plaats vinden?
Na echtscheiding blijft de man wonen in de voormalig echtelijke woning en koopt de vrouw uit voor een bedrag van € 40.000 (dit ligt boven het heffingvrij vermogen). Mevrouw gaat woonruimte huren of koopt een andere woning.
Beoordeling Raad voor Rechtsbijstand
De man houdt in dit geval de toevoeging, omdat de eigen woning in box 1 valt en in box 1 alleen het inkomen wordt getoetst. De vrouw heeft vermogen boven de norm ontvangen en haar toevoeging wordt daarom ingetrokken."
Besluitvorming
3.    De raad heeft aan zijn besluit van 13 januari 2016 een advies van de commissie voor bezwaar van de raad van 11 december 2015 ten grondslag gelegd. In dit advies zet de commissie uiteen dat de raad nadat een echtscheidingsprocedure is afgehandeld het zogenoemde resultaat toetst. In dit geval is de zaak met de beschikking van de rechtbank Gelderland definitief afgehandeld. Uit die beschikking blijkt dat de voormalige echtelijke woning zal worden verkocht en dat [belanghebbende] de helft van de netto opbrengst zal ontvangen. [belanghebbende] mag verder vanaf 26 maart 2015 nog een halfjaar in de echtelijke woning blijven wonen. In afwijking van de echtscheidingsbeschikking is de echtelijke woning aan [belanghebbende] verkocht. [belanghebbende] is met haar zoon tot aan het moment van de verkoop in de woning blijven wonen, zodat zij geen geldsom uit die verkoop heeft ontvangen. [belanghebbende] had weliswaar op het moment dat de rechtbank de echtscheidingsbeschikking heeft uitgesproken een vordering ter hoogte van de helft van de netto opbrengst, maar die vordering heeft zij niet te gelde gemaakt, omdat zij alsnog in staat bleek de woning over te nemen. Volgens de commissie wordt de overwaarde van de echtelijke woning niet tot het resultaat gerekend als een rechtszoekende binnen de kaders die partijen hebben aangegeven alsnog besluit en in staat wordt gesteld de echtelijke woning uit de boedel te kopen, de rechtszoekende tot aan het moment van eigendomsovergang onafgebroken in de woning is blijven wonen en de rechtszoekende de woning tot aan het moment van eigendomsovergang niet te koop heeft aangeboden. Deze omstandigheden sluiten in wezen aan bij de beleidsregels van de raad, waarin is neergelegd dat vermogen in Box 1 niet tot het resultaat wordt gerekend, voor zover dat vermogen bestaat uit bezit van de eigen woning. De waarde van goederen wordt verder niet tot het resultaat gerekend, zodat de waarde van de inboedel en de Mazda 2 niet relevant is. De commissie stelt verder vast dat 50% van de levensverzekeringen, 50% van de waarde van de Mazda MX5 en 50% van de waardepapieren van de Rabobank bij elkaar genomen een bedrag vertegenwoordigt van € 14.620,00. Daar staat tegenover dat [belanghebbende] een bedrag van € 6.500,00 moet betalen voor de overname van de Mazda 2, zodat per saldo een bedrag aan resultaat resteert ter hoogte van € 8.120,00. Dit bedrag blijft onder de wettelijke grens, zodat er geen aanleiding bestaat de toevoeging in te trekken. Met de saldi van de bankrekeningnummers […], […] en […] is de commissie niet bekend, zodat zij hiermee geen rekening kan houden.
Beroep
4.    De rechtbank heeft vastgesteld dat [belanghebbende] uiteindelijk in de voormalige echtelijke woning is blijven wonen en dat zij haar ex-partner heeft uitgekocht. Met de raad is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een verkoopopbrengst dan wel een vordering op de eventuele opbrengst, nu [belanghebbende] de voormalige echtelijke woning in eigendom heeft verkregen. Dit is geen opbrengst in de zin van een resultaat, wat wel het geval is als de echtelijke woning tijdens de echtscheidingsprocedure zou zijn verkocht. De raad heeft dan ook niet gehandeld in strijd met de strekking van de wet door de aan [belanghebbende] verleende toevoeging in stand te houden, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank door aldus te oordelen niet heeft onderkend dat het besluit van de raad om de aan [belanghebbende] verleende toevoeging voor rechtsbijstand niet met terugwerkende kracht in te trekken strijdig is met de Wrb. [appellant] wijst erop dat de toevoeging op de voet van artikel 34, eerste lid, aanhef en onder b , van de Wrb met terugwerkende kracht wordt ingetrokken indien op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak waarvoor die toevoeging was verleend de rechtzoekende als resultaat van die zaak een vordering met betrekking tot een geldsom ter hoogte van tenminste 50% van het heffingvrij vermogen heeft. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat de definitieve afhandeling van de zaak wordt bepaald op het moment van de uitkomst van de procedure waarop de gevraagde rechtsbijstand betrekking heeft (zie de uitspraak van 20 november 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO3514). Aangezien [belanghebbende] noch haar ex-partner hoger beroep heeft ingesteld, is de procedure afgehandeld op het moment dat de echtscheidingsbeschikking is uitgesproken, op 6 maart 2015, of in elk geval op het moment dat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, op 26 maart 2015. Dat [belanghebbende] en haar ex-partner in afwijking van de beschikking hebben besloten de woning niet te verkopen, doet niet ter zake. Ingeval de raad wel van de feitelijke situatie uit mag gaan bij de resultaatsbeoordeling, dan dient [belanghebbende] openheid van zaken te geven over de gehele verdeling zoals die feitelijk heeft plaatsgevonden. Aangezien [belanghebbende] die openheid niet heeft willen geven, is dat blijkens artikel 33 van de Wrb ook een grond om de verleende toevoeging in te trekken. De rechtbank heeft ook dit niet onderkend, aldus [appellant].
5.1.    Uit de ook door de rechtbank aangehaalde toelichting van de wetgever op artikel 34g van de Wrb blijkt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat degene aan wie toevoeging is verleend zijn aanspraak op toevoeging verliest ingeval na afloop van de juridische procedure blijkt dat de procedure hem een aanzienlijk financieel voordeel heeft gebracht en hij derhalve in staat kan worden geacht de hem verleende rechtsbijstand zelf te betalen (Kamerstukken II 2002/03, 29 685, nr. 3, blz. 22). De Afdeling stelt vast dat [belanghebbende] van het financiële resultaat dat de echtscheidingsprocedure haar volgens de echtscheidingsbeschikking zou brengen, de helft van de netto opbrengst van de echtelijke woning, niet heeft geprofiteerd, omdat de echtelijke woning, in afwijking van het in de echtscheidingsbeschikking bepaalde, niet aan een derde is verkocht. [belanghebbende] heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat het steeds haar bedoeling is geweest de echtelijke woning te verwerven, maar dat haar ex-partner daar niet aan mee wilde werken. De rechtbank heeft om die reden bepaald dat de woning verkocht zal worden en de netto opbrengst van de verkoop bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld.
Na de zitting bij de rechtbank is [belanghebbende] alsnog tot overeenstemming gekomen met haar ex-partner. Volgens [belanghebbende] heeft [appellant] haar hierbij geholpen. [appellant] heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat hij de advocaat van de ex-partner van [belanghebbende] na de zitting bij de rechtbank een brief heeft gestuurd waarin hij, namens [belanghebbende], verzoekt of de ex-partner toch wil meewerken aan de verkoop van de woning aan [belanghebbende]. De Afdeling begrijpt dat [belanghebbende] en haar ex-partner nog voordat de echtscheidingsbeschikking is uitgesproken tot overeenstemming zijn gekomen over de verwerving van de woning door [belanghebbende]. Omdat de handelswijze van de raad in overeenstemming is met de bedoelingen van de wetgever, de inzet van [belanghebbende] in de echtscheidingsprocedure steeds is geweest de echtelijke woning te verwerven, dit [belanghebbende] na de zitting bij de rechtbank, maar voordat de beschikking is uitgesproken en ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, is gelukt, acht de Afdeling het in dit geval te billijken dat de raad er, in afwijking van de echtscheidingsbeschikking, niet van uit is gegaan dat de echtelijke woning aan een derde is verkocht. De raad heeft verder in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien nader onderzoek te doen naar de feitelijke financiële situatie van [belanghebbende], maar mocht uitgaan van hetgeen is bepaald in de echtscheidingsbeschikking, wat, zo benadrukt de Afdeling, ook het uitgangspunt is bij de beoordeling van de aanspraak op toevoeging ingeval die toevoeging is verleend voor het voeren van een echtscheidingsprocedure.
Het betoog faalt.
Slotsom
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2017
735.