ECLI:NL:RBAMS:2021:2100

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
13/303865-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ISD-maatregel na tussentijdse toetsing

Op 28 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak van een veroordeelde die onder de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) stond. De rechtbank heeft de ISD-maatregel, die op 1 juli 2020 was opgelegd voor de duur van twee jaar, beëindigd. De beslissing is genomen na een tussentijdse toetsing, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat de voortzetting van de ISD-maatregel niet langer noodzakelijk was. De rechtbank heeft de processtukken en de verklaringen van de betrokken partijen, waaronder de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde, in overweging genomen. De officier van justitie pleitte voor voortzetting van de ISD-maatregel, terwijl de verdediging aanvoerde dat de maatregel moest worden beëindigd, omdat niet voldaan was aan de 'harde criteria' voor oplegging van de ISD-maatregel. De rechtbank concludeerde dat, indien de strafzaak van de veroordeelde nu zou worden afgedaan, de ISD-maatregel niet opgelegd had kunnen worden. Dit was gebaseerd op de constatering dat de veroordeelde niet voldeed aan de vereisten van artikel 38m lid 1 onder 2 van het Wetboek van Strafrecht, omdat niet alle eerdere veroordelingen volledig ten uitvoer waren gelegd. De rechtbank oordeelde dat de recidive van de veroordeelde niet dusdanig was dat beëindiging van de ISD-maatregel zou leiden tot onveiligheid of overlast in de maatschappij. De ISD-maatregel werd daarom met ingang van 28 april 2021 beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/303865-19 (tussentijdse toetsing)
BESLISSING
Deze rechtbank heeft op 1 juli 2020 de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren opgelegd aan:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans verblijvende [detentieplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesgang

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken in de zaak met bovenvermeld parketnummer, waaronder:
  • het vonnis van deze rechtbank van 1 juli 2020, waarin is bepaald dat binnen 9 maanden een tussentijdse toets moet plaatsvinden;
  • een uittreksel Justitiële Documentatie betreffende veroordeelde van 15 maart 2021;
  • de stand van uitvoering van het verblijfsplan van 8 april 2021;
  • het voortgangsverslag van 24 maart 2021 van [naam 1] verslavingszorg.
De rechtbank heeft op 14 april 2021 de officier van justitie mr. J. Ang, veroordeelde, zijn raadsman mr. P. Jeeninga, advocaat te Amsterdam, alsmede de deskundige A.E. Mosterd, verbonden aan [detentieplaats] , op de openbare zitting gehoord.

Beoordeling

Verloop van het ISD-traject
Uit voornoemde
stand van uitvoering van het verblijfsplan van 8 april 2021blijkt onder meer het volgende.
Veroordeelde is op 4 augustus 2020 geplaatst op de ISD-afdeling van [detentieplaats] . Hij staat open voor hulp op het gebied van verslaving en wil meewerken aan het persoonlijkheidsonderzoek. Op 1 september 2020 is in het trajectbepalingsoverleg (TBO) besproken om veroordeelde een klinisch traject aan te bieden dat is gericht op verslavingsproblematiek, traumabehandeling en coping en zelfbeeld/-redzaamheid. In het kader van de extramurale fase van de ISD-maatregel is veroordeelde op 28 september 2020 geplaatst in de [naam kliniek] kliniek. Veroordeelde heeft daar enige maanden verbleven. Zijn verlof was al opgestart en hij is niet teruggevallen in middelengebruik. Veroordeelde heeft onder meer een behandeling gekregen gericht op traumaverwerking en hij is hierdoor zichtbaar opgeknapt. Zijn drugsgebruik lijkt te zijn ontstaan door het willen dempen van onlustgevoelens als gevolg van diverse trauma’s. Hij heeft tot twee keer toe een positieve uitslag voor urinecontrole gekregen die, nadat hij zelf om een contra-expertise had gevraagd, onterecht bleken. Daarna gebeurden nog meer incidenten die zijn wantrouwen verder hebben gevoed en ook (naar eigen zeggen) hebben gemaakt dat hij zich erg stoorde aan medebewoners en het personeel. Dit wantrouwen en deze irritatie waren dusdanig dat veroordeelde in conflict raakte met zijn omgeving. Dit heeft in de eerste plaats gezorgd voor een
time-out-plaatsing en een definitieve terugplaatsing vanwege een vertrouwensbreuk in de samenwerking. De behandeling is op 10 maart 2021 beëindigd. Veroordeelde verblijft sinds een paar weken in het [detentieplaats] . Zijn traject moet opnieuw bepaald worden.
Binnen de ISD-maatregel moet nog worden gewerkt aan de copingvaardigheden en het opbouwen van een middelen- en delictvrij bestaan. Veroordeelde uit expliciete voornemens om een dergelijk bestaan op te bouwen en heeft voor zichzelf de keuze gemaakt dat het goed voor hem zou zijn als hij buiten Amsterdam zou gaan wonen. Veroordeelde heeft op dit moment problemen op veel leefgebieden. De opheffing van de ISD-maatregel zal leiden tot maatschappelijke overlast. Behandeling en begeleiding is noodzakelijk voor een verantwoorde terugkeer in de maatschappij. Geadviseerd wordt om de ISD-maatregel voort te zetten, om veroordeelde op een positieve en zorgvuldige manier te laten resocialiseren.
Uit het
voortgangsverslag van [naam 1] verslavingszorg van 24 maart 2021blijkt onder meer het volgende.
Veroordeelde heeft in de [naam kliniek] kliniek een EMDR-behandeling voor zijn trauma’s afgerond en heeft een delictanalyse gemaakt. Daarnaast heeft hij psychomotorische therapie gevolgd. Deze heeft hij naar eigen zeggen afgerond. De schematherapie liep nog, maar ook hiervan leek hij de meerwaarde niet in te zien. Er was nog diagnostiek aangevraagd. Deze zou afgenomen worden voordat veroordeelde zou kunnen overgaan naar de open fase van de [naam kliniek] kliniek in [plaatsnaam] . Veroordeelde wilde deze fase het liefst overslaan.
Tijdens de meldplichtafspraken in de [naam kliniek] kliniek ging het met name over het traject na de behandeling en de open fase in [plaatsnaam] . Veroordeelde heeft meerder keren te kennen gegeven dat hij niet naar de open fase in [plaatsnaam] wil, maar wil verhuizen naar een begeleide woonvorm in Groningen en/of Maastricht. Tot een definitie aanmelding is het niet gekomen, mede omdat veroordeelde eerst nog naar een open fase van een klinische behandeling zou moeten. Veroordeelde spreekt met enige regelmaat zijn onvrede uit over de begeleiding van de [naam kliniek] kliniek en vindt dat het allemaal erg lang duurt. Hij geeft aan verder te willen en een leven wil opbouwen. Hij leek aanvankelijk het personeel in de [naam kliniek] kliniek te wantrouwen. Naarmate de tijd vorderde, leek hij meer in de samenwerking te komen, maar de laatste weken van zijn opname leek de spanning op te lopen. Het lijkt erop dat hij zijn eigen traject wil sturen en bepalen.
Advies van de deskundige
Op de openbare zitting van 14 april 2021 heeft de
deskundige A.E. Mosterd, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Veroordeelde dient weerbaarder te worden door middel van therapieën. Daarnaast wordt hij aangemeld voor een plek voor begeleid wonen buiten Amsterdam en wordt een ambulante behandeling ingezet. Veroordeelde is nog niet geplaatst op een wachtlijst voor een woning, omdat hij nog maar kort geleden is teruggekeerd op de ISD-afdeling.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot voortzetting van de ISD-maatregel.
Zij heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat van beëindiging geen sprake kan zijn, omdat veroordeelde ten tijde van het vonnis waarbij de ISD-maatregel is opgelegd niet aan de criteria voor oplegging zou hebben voldaan. Zij voert daartoe aan dat sprake is van een gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Er is een onherroepelijke veroordeling waarbij aan veroordeelde de ISD-maatregel is opgelegd. Daarbij is door de verdediging geen hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. De door de verdediging gestelde onwettigheid van de opgelegde ISD-maatregel valt buiten de beoordeling van de rechtbank in het kader van de tussentijdse toetsing van de ISD-maatregel.
Vervolgens is aangevoerd dat voortzetting van de ISD-maatregel noodzakelijk is ter beveiliging van de maatschappij. Gelet op het verblijfsplan en de verklaring die de deskundige op zitting heeft afgelegd moet buiten Amsterdam een plek voor begeleid wonen worden gevonden, zodat veroordeelde op een veilige manier kan terugkeren in de maatschappij.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat dat de ISD-maatregel moet worden beëindigd.
Allereerst is – net zoals tijdens de inhoudelijke behandeling die heeft geleid tot de oplegging van de ISD-maatregel – bepleit dat de ISD-maatregel niet opgelegd kon worden, omdat niet is voldaan aan de eis die is opgenomen in artikel 38m, eerste lid, aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), de zogenaamde ‘harde criteria’. Er was geen sprake van drie veroordelingen waarvan de opgelegde straffen of maatregelen zijn tenuitvoergelegd. De veroordeling met parketnummer 13/262440-19 had niet mogen worden meegeteld. Dat betrof een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte is verrekend met het voorarrest. De proeftijd loopt (ook nu) nog en hoewel op 14 januari 2020 de tenuitvoerlegging is gelast, is deze voorwaardelijke gevangenisstraf nog niet geëxecuteerd. Dat is wel een vereiste om deze veroordeling mee te mogen tellen voor de vraag of aan de ‘harde criteria’ is voldaan, zo volgt ook uit het arrest van de Hoge Raad van 15 december 2020. [1]
Het vonnis van de rechtbank van 1 juli 2020 voldoet op dit punt bovendien niet aan de daarvoor geldende motiveringsplicht, omdat de rechtbank ten onrechte heeft opgeschreven dat sprake moet zijn van meer dan drie onherroepelijke veroordelingen. Omdat het instellen van hoger beroep tegen dit vonnis tot vertraging zou leiden, veroordeelde open stond voor hulp en het voorarrest bijna nooit van de duur van de maatregel wordt afgetrokken, is besloten geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep. Verzocht wordt hiermee rekening te houden bij de beoordeling van de vraag of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel noodzakelijk is.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat veroordeelde zich meewerkend heeft opgesteld tijdens de ISD-maatregel en al lange tijd van zijn drugsverslaving af is. Als de ISD-maatregel wordt beëindigd, kan hij verblijven bij zijn broer en heeft hij passende dagbesteding. Ook om die reden dient de ISD-maatregel te worden beëindigd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat de raadsman tijdens de inhoudelijke behandeling op 17 juni 2020 ook heeft aangevoerd dat niet is voldaan aan de ‘harde criteria’. De rechtbank heeft vervolgens op 1 juli 2020 de ISD-maatregel aan veroordeelde opgelegd. In het vonnis van 1 juli 2020 heeft de rechtbank uitgelegd waarom zij de veroordeling met parketnummer 13/262440-19 wel heeft meegeteld bij de beoordeling of aan de ‘harde criteria’ voor oplegging van de ISD-maatregel is voldaan. Dit vonnis is op 16 juli 2020 onherroepelijk geworden. De verdediging heeft toegelicht waarom ervoor is gekozen hiertegen geen hoger beroep in te stellen.
De rechtbank dient in het kader van de onderhavige procedure te beoordelen of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel noodzakelijk is. Daartoe moet zij allereerst vaststellen of beëindiging van de ISD-maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, overlast en verloedering van het publieke domein. Daarna dient zij te bezien of verdere voortzetting van de ISD-maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene ligt. [2] De toetsing geschiedt ex nunc. [3] Dat betekent dat de vraag of de ISD-maatregel destijds ten onrechte is opgelegd, in deze procedure niet voorligt.
Ter beantwoording van de vraag of voorzetting van de ISD-maatregel noodzakelijk is, vindt de rechtbank het echter wel relevant om stil te staan bij het arrest van de Hoge Raad van 15 december 2020, alsmede het arrest van de Hoge Raad van 14 november 2006 [4] (waarnaar in eerstgenoemd arrest wordt verwezen). De rechtbank interpreteert deze arresten zo dat de ISD-maatregel slechts kan worden opgelegd indien (kort gezegd) sprake is van drie onherroepelijke veroordelingen tot straffen of maatregelen, die geheel ten uitvoer zijn gelegd. Wat de rechtbank betreft moeten deze arresten zo worden gelezen dat deze eis zich ook uitstrekt over het voorwaardelijke gedeelte van een opgelegde straf: ook dit gedeelte moet zijn tenuitvoergelegd. Dat was in de zaak van veroordeelde niet het geval. Hoewel de politierechter de tenuitvoerlegging had gelast, heeft veroordeelde deze gevangenisstraf nog niet uitgezeten, zodat van volledige tenuitvoerlegging (nog) geen sprake is.
De rechtbank concludeert dus dat wanneer de strafzaak van veroordeelde die heeft geleid tot oplegging van de ISD-maatregel nu zou zijn afgedaan, aan hem niet de ISD-maatregel had kunnen worden opgelegd. Immers, dan zou geconcludeerd moeten worden dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 38m lid 1 onder 2 Sr.
De achtergrond van deze bepaling is dat indien de veroordeelde ondanks eerdere strafrechtelijke sancties doorgaat met het plegen van strafbare feiten, oplegging van de ISD-maatregel aan de orde kan zijn in een poging een einde te maken aan ernstige overlast door de veroordeelde. Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de recidive van veroordeelde voorafgaand aan de oplegging van de ISD-maatregel niet dusdanig was dat beëindiging van de ISD-maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, overlast en verloedering van het publieke domein. Dat betekent dat voortzetting van de ISD-maatregel niet langer noodzakelijk is. De ISD-maatregel wordt daarom beëindigd.
Daarom wordt als volgt beslist.
Gezien artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering.

Beslissing

De rechtbank
beëindigtde ISD-maatregel van
[veroordeelde]met ingang van 28 april 2021.
Deze beslissing is gegeven door
mr. E. van den Brink, voorzitter,
mrs. L. Dolfing en R.S.T. Gaarthuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P. Jit en S. Ghebreyesus, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 april 2021.

Voetnoten

1.Hoge Raad van 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2028.
2.Gerechtshof Arnhem 5 februari 2007, ECLI: [naam 2] :2007:AZ7820.
3.Gerechtshof Arnhem 13 september 2012, ECLI: [naam 2] :2012:BY3971.
4.Hoge Raad 14 november 2011, ECLI:HR:2006:AY8975.