ECLI:NL:RBAMS:2021:213

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
13/234284-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal in vereniging met jeugddetentie

Op 28 januari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die beschuldigd werd van diefstal in vereniging. De zaak werd behandeld naar aanleiding van een onderzoek op de terechtzitting van 14 januari 2021. De officier van justitie, mr. F.P. Holthuis, vorderde bewezenverklaring van de tenlastelegging, die inhield dat de verdachte op 17 september 2020 in Amsterdam samen met een medeverdachte meerdere telefoons had gestolen van een slachtoffer. De verdachte bekende het feit en de raadsman voerde geen verweer. De rechtbank oordeelde dat het feit bewezen was op basis van de aangifte en de bekentenis van de verdachte.

De rechtbank overwoog dat het bewezen verklaarde feit strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De officier van justitie had een jeugddetentie van 12 maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een jeugddetentie van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd en de persoon van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Daarnaast werd er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die € 200,- vorderde voor materiële schade aan de vitrinekast. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering voor de schade aan de gestolen telefoons, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, aangezien de verdachte aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

[.]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/234284-20 (Promis)
Parketnummers vorderingen TUL: 13/684097-17 en 23/004156-19
Datum uitspraak: 28 januari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres]
Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F.P. Holthuis en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C. Crince le Roy naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de vordering van het slachtoffer [slachtoffer] .

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van
diefstal van een of meerdere telefoons van [slachtoffer] en/of [naam callcenter] door middel van braak en/of verbreking op 17 september 2020 te Amsterdam
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis..

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het feit. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting en het dossier blijkt dat verdachte samen met zijn medeverdachte meerdere telefoons heeft gestolen van het slachtoffer [slachtoffer] .
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het ten laste gelegde geen verweer gevoerd. Verdachte heeft het feit bekend.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit op grond van de aangifte in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte is bewezen.. Omdat verdachte bekent en de raadsman geen bewijsverweer heeft gevoerd wordt ingevolge artikel 359, lid 3, Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
op 17 september 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander meerdere telefoons van het merk Samsung, die toebehoorden aan [slachtoffer] en/of [naam callcenter] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen telefoons onder hun bereik hebben
gebracht door middel van verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte dient te worden berecht volgens het jeugdstrafrecht. Wat verdachte heeft gedaan is weliswaar juridisch geen overval, maar lijkt er wel op en zo is het zeker ook ervaren door de eigenaar van de belwinkel. De officier van justitie vindt dat daarom een zwaardere straf passend is dan wat normaliter wordt gegeven voor een diefstal met braak. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte realiseert zich dat hij opnieuw de fout in is gegaan en dat hij de consequenties daarvan moet dragen. De raadsman wijst erop dat het gaat om een diefstal met braak en niet een overval. Op basis van de richtlijnen voor inbraken, meermalen recidive, zou een gevangenisstraf moeten volgen van vier maanden. De verdediging heeft verzocht om te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte op 17 september 2020 meerdere telefoons gestolen uit de winkel van aangever [slachtoffer] . Verdachte en zijn medeverdachte zijn met een bedekt gezicht de winkel van aangever [slachtoffer] binnengekomen en hebben in aanwezigheid van aangever met een lifehammer de vitrinekast ingetikt, om zo de telefoons mee te kunnen nemen. Weliswaar is het geen overval geweest waarbij verdachte en zijn medeverdachte geweld jegens aangever hebben gebruikt, maar het is voor aangever evident een zeer dreigende situatie geweest. De rechtbank waardeert het handelen van verdachte als brutaal en agressief. De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijk feit nog langdurig nadelige gevolgen ondervinden. Hiermee hebben verdachte en zijn medeverdachte geen rekening gehouden.
Uit het strafblad van verdachte van 14 december 2020 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het rapport van Reclassering Nederland van 22 december 2020, opgemaakt door mw. S. Kuijstermans. In dit rapport staat dat verdachte uitgebreid justitieel bekend is. Hij werd eerder veroordeeld voor vermogensdelicten, al dan niet met geweld. In april 2020 is er een Pro Justitia dubbelrapportage uitgebracht. Verdachte komt naar voren als een
zwakbegaafde jongemanmet een stoornis in het
cannabisgebruik. Er worden, in tegenstelling tot het eerder opgestelde Pro Justitia rapport uit 2017,
geen behandelbare (psychiatrische) stoornissen bij verdachte geconstateerd.
Gedragsbeïnvloeding en risicomanagement zijn noodzakelijk, maar tot op heden hebben de ingezette interventies
niet geleid tot gedragsveranderingen afname van het risico op recidive. Zowel de handelingsvaardigheden (zwakbegaafdheid, impulsiviteit en beperkte regulatie van eigen handelen) als de pedagogische mogelijkheden van verdachte indiceren toepassing van het jeugdstrafrecht. De justitiële voorgeschiedenis en criminele leefstijl geven enige contra-indicaties voor toepassing hiervan. Concluderend worden de beschreven indicaties die pleiten voor toepassing van het jeugdstrafrecht zwaarwegender geacht, waardoor de reclassering adviseert om verdachte volgens het jeugdstrafrecht te berechten. Verder wordt geadviseerd een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden omdat het toezicht in het kader van een andere veroordeling nog niet is gestart vanwege de lopende preventieve hechtenis.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
Krachtens artikel 77c Sr, kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren doch niet die van 23 jaren heeft bereikt – recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 19 jaren had bereikt. Gelet op de genoemde rapportage, het gegeven advies en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht toepassen.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken, zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door first offenders
.Uitgangspunt bij diefstal met verbreking (in vereniging) is 80 uur werkstraf dan wel 40 dagen jeugddetentie. De rechtbank is echter van oordeel dat de manier waarop verdachte en zijn medeverdachte deze diefstal hebben gepleegd meer lijkt op een overval dan op een ‘gewone’ diefstal met verbreking. De rechtbank is daarom vooral uitgegaan van de oriëntatiepunten voor een overval op een winkel. Het oriëntatiepunt voor een overval is een jeugddetentie van vier maanden of meer. In het geval van verdachte geldt als strafverzwarende omstandigheid het strafblad van verdachte en in het bijzonder het feit dat hij kort voor het plegen van dit feit door het Gerechtshof Amsterdam was veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal een jeugddetentie voor de duur van zes maanden opleggen, met aftrek van voorarrest.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 1.076,35 aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. De vordering is niet onderbouwd. Bovendien zijn de gestolen telefoons teruggegeven aan de benadeelde partij, zodat onduidelijk is waar de schade voor de telefoons dan uit bestaat.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De vordering is onvoldoende onderbouwd.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering ten aanzien van de gevorderde schade voor de Samsung telefoons. Deze schade is onvoldoende onderbouwd. De telefoons zijn teruggegeven aan de aangever en van resterende schade blijkt niet uit de vordering. De gevorderde schade met betrekking tot de vitrinekast zal wel worden toegewezen nu uit het dossier blijkt dat de vitrinekast is beschadigd en de gevorderde schade op dit punt de rechtbank niet als onredelijk voorkomt.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade toewijzen tot een bedrag van in totaal € 200,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2020.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.4
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 200,- (tweehonderd euro).

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

13/684097-17
Bij de stukken bevindt zich de op 10 januari 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/684097-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 21 december 2017 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: pij-maatregel), met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
23/004156-19
Bij de stukken bevindt zich de op 17 december 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/234284-20, betreffende het onherroepelijk geworden arrest d.d. 18 augustus 2020 van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 15 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot vier maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen dienen te worden afgewezen.
9.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering onder parketnummer 13/684097-17 af te wijzen, gelet op het tijdsverloop. Ten aanzien van de vordering met parketnummer 23/004156-19 heeft de raadsman verzocht om deze voor de helft van de resterende periode om te zetten in een taakstraf en het overige deel daarvan af te wijzen.
9.3
Oordeel van de rechtbank
Gelet op de inhoud van het reclasseringsadvies in deze zaak zal de rechtbank beide vorderingen tot tenuitvoerlegging afwijzen. Verdachte is gebaat bij het in stand houden van de voorwaardelijke jeugddetentie, nu daaraan een toezicht met voorwaarden is gekoppeld en dit toezicht nog niet is gestart. Mede ter voorkoming van recidive is het van belang dat dit alsnog gebeurt. Tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke pij-maatregel doorkruist dit traject en is daarom ook niet aangewezen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77i en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot
€ 200,- (tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 oktober 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] ,
€ 200,-(
tweehonderd euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 2 dagen gijzeling, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging met het parketnummer 13/684097-17.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging met het parketnummer 23/004156-19.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. S. Djebali en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 januari 2021.