5.3.2.Witwassen (feit 1 en 2)
Voor een veroordeling voor medeplegen van witwassen zoals hier bedoeld is vereist dat verdachte
- de bedragen in de tenlastelegging heeft verworven, overgedragen, omgezet, gebruikt, voorhanden heeft gehad dan wel dat hij de herkomst van dit geld heeft verhuld, en
- die bedragen van misdrijf afkomstig zijn, en
- wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die bedragen van misdrijf afkomstig waren, en
- dat hij daarin heeft samengewerkt met een of meer medeverdachten.
Beoordelingskader van het bestanddeel afkomstig van misdrijf
In het dossier zitten geen aanknopingspunten voor een specifiek misdrijf waaruit het aangetroffen geld of het geld waarmee de goederen zijn aangeschaft, afkomstig zou zijn. Uit vaste rechtspraak volgt, dat ook als niet duidelijk is uit welk specifiek misdrijf de voorwerpen afkomstig zijn, in sommige gevallen toch witwassen bewezen kan worden. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat de voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn. Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Zo’n verklaring moet concreet zijn, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Vervolgens ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de alternatieve herkomst van de voorwerpen uit de verklaring van verdachte. Alleen als vervolgens uit dit onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, kan het witwassen van die voorwerpen bewezen worden.
5.3.1.1. Partiële vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
Een onbekend geldbedrag (op 10 april 2018)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 4] een onbekend geldbedrag hebben overgedragen of ontvangen op 10 april 2018. De officier van justitie voert daartoe aan dat uit het dossier blijkt dat [verdachte] , net als op 19 juni 2018, in opdracht van [medeverdachte 1] in de BMW met [medeverdachte 4] naar Rotterdam is gereden waarbij hij de taximeter heeft aangezet. Ook zijn er telefoongesprekken gevoerd tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] die gelijkenissen vertonen met de gesprekken die zij op 19 juni 2018 hebben gevoerd. Gelet op al deze overeenkomsten met de geldoverdracht van 19 juni 2018 en het feit dat de verdachten hiervoor geen verklaring geven, kan het volgens de officier van justitie niet anders dan dat ook hier een geldoverdracht heeft plaatsgevonden.
De verdediging heeft aangevoerd dat het dossier onvoldoende informatie bevat om vast te stellen dat de ontmoeting op 18 april 2018 in het teken zou hebben gestaan van een geldoverdracht. Zo blijkt volgens de verdediging niet met wie [verdachte] een ontmoeting zou hebben, laat staan waar deze ontmoeting over zou gaan.
De rechtbank vindt dat niet bewezen kan worden dat er op 10 april 2018 geld is ontvangen of overgedragen. De rechtbank overweegt daartoe dat er weliswaar overeenkomsten zijn met de geldoverdracht van 19 juni 2018, maar dat er ook belangrijke verschillen zijn. Zo is er op 10 april 2018, in tegenstelling tot 19 juni 2018, geen geldbedrag aangetroffen en wordt er in de tapgesprekken, ook niet in versluierde taal, op geen enkel moment gesproken over geld. Dat [verdachte] die dag met [medeverdachte 4] in zijn taxi naar Rotterdam is gereden in opdracht van [medeverdachte 1] , is onvoldoende om te concluderen dat het niet anders kan dan dat daar een geldbedrag is opgehaald of is overgedragen.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van dit onderdeel van het onder 1 tenlastegelegde.
5.3.2.1. Het oordeel ten aanzien van het overige onder 1 tenlastegelegde
Een geldbedrag van € 500.050,- (op 19 juni 2018)
De rechtbank vindt op grond van de hiervoor besproken bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van [verdachte] , bewezen dat er een geldoverdracht heeft plaatsgevonden op 19 juni 2018. [verdachte] is die dag in opdracht van [medeverdachte 1] naar Rotterdam gereden om een geldbedrag op te halen bij een onbekend gebleven man. Na de inbeslagname blijkt het te gaan om een geldbedrag van € 500.030,- euro. Daarnaast blijkt uit de tapgesprekken dat [verdachte] van het oorspronkelijk overgedragen bedrag € 20,- heeft gepakt om te tanken. De rechtbank acht daarom bewezen dat [verdachte] op 19 juni 2018 een geldbedrag van € 500.050,- heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
Nu [verdachte] het geld is gaan ophalen in opdracht van [medeverdachte 1] , uit de tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 1] met [verdachte] belt over het tijdstip van de afspraak en dat de afspraak met een man met een zwarte pet en een hond zal zijn, vindt de rechtbank bewezen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] . De rechtbank acht daarmee bewezen dat [medeverdachte 1] en [verdachte] tezamen en in vereniging het geldbedrag van € 500.050,- hebben verworven en voorhanden hebben gehad. De rechtbank vindt ook bewezen dat [medeverdachte 4] als dekmantel heeft gefungeerd door zogenaamd als passagier mee te rijden in de taxi, maar kan niet vaststellen dat zijn rol van voldoende gewicht is geweest voor het aannemen van mededaderschap.
Een geldbedrag van € 55.000,- (op 16 mei 2018)
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het in rubriek 4 gevoerde verweer subsidiair tot gevolg moet hebben dat de bevindingen die naar aanleiding van de pseudodienstverlening zijn gedaan, worden uitgesloten van het bewijs.
Dit verweer van de verdediging ten aanzien van de onrechtmatigheid van de (inzet van de) pseudokoop is door de rechtbank in rubriek 4 verworpen. Het subsidiaire verzoek van de verdediging behoeft daarom geen verdere bespreking.
De rechtbank vindt op grond van de hiervoor besproken bewijsmiddelen bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] op 16 mei 2018 tezamen en in vereniging een geldbedrag van € 55.000,- voorhanden hebben gehad en hebben overgedragen aan de twee pseudokopers.
Een geldbedrag van € 5.000,- (op 18 oktober 2018)
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de inhoud van de spraakberichten niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte deze geldbedragen in de tenlastegelegde periode voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen. De verdediging voert daartoe aan dat uit de spraakberichten niet kan worden afgeleid wanneer de overdracht zou hebben plaatsgevonden. Daar komt bij dat op basis van de getallen die worden genoemd in de spraakberichten, niet kan worden vastgesteld om welke bedragen of valuta het gaat.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de tapgesprekken van 18 oktober 2018 blijkt dat [verdachte] in opdracht van [medeverdachte 1] naar een afspraak gaat. [medeverdachte 1] geeft aan waar [verdachte] moet zijn en zegt dat er vanzelf iemand met hem komt praten. Wanneer [verdachte] aangeeft dat hij vindt dat er iets niet in orde is, zegt [medeverdachte 1] dat hij “
maar 5000 roepies bij zich heeft”.
Uit de spraakberichten tussen [medeverdachte 1] en [naam 2] die daarvoor hebben plaatsgevonden blijkt dat dat er een fout is gemaakt. Iemand zou “
362” of “
262” krijgen, maar heeft “
5000” te weinig gekregen. Nadat de fout is ontdekt, geeft [naam 2] aan [medeverdachte 1] de opdracht om de “
5000” te gaan halen. [naam 2] laat weten dat [medeverdachte 1] niet zelf moet gaan, maar iemand anders in een taxi moet sturen. [naam 2] vraagt in deze gesprekken ook hoe het kan dat [medeverdachte 1] 100 bankbiljetten heeft geteld, terwijl er maar 90 bankbiljetten zijn. De rechtbank concludeert dat er dus tien biljetten te weinig zijn gegeven en dat dit samen “
5000” moest zijn.
Op de camerabeelden van 18 oktober 2018 is te zien dat [verdachte] nadat hij bij de afspraak is geweest terug komt met een envelop. [verdachte] maakt de envelop open en te zien is dat hij tien paarse briefjes telt. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het niet anders kan dan dat dit tien briefjes van € 500,- waren en dat [verdachte] , in overeenstemming met de tapgesprekken, een geldbedrag van € 5.000,- is gaan ophalen bij een onbekend gebleven persoon. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] dit geldbedrag op 18 oktober 2018 heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
Uit de tapgesprekken blijkt duidelijk dat [verdachte] dit geldbedrag is gaan ophalen in opdracht van [medeverdachte 1] en dat de rol van [medeverdachte 1] daarin substantieel is geweest. De rechtbank acht daarom bewezen dat [medeverdachte 1] en [verdachte] tezamen en in vereniging het geldbedrag van € 5.000,- hebben verworven en voorhanden hebben gehad. Gelet op de handelingen die [medeverdachte 2] verricht, haar aanwezigheid bij het tellen van het geld en het feit dat zij de envelop aan [medeverdachte 1] geeft, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] en [verdachte] het geldbedrag tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] voorhanden hebben gehad.
Van misdrijf afkomstig
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier voldoende feiten en omstandigheden naar voren komen om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen. Uit de inhoud van het dossier blijkt dat diverse zogenoemde witwastypologieën (algemene ervaringsregels die een aanwijzing vormen dat mogelijk sprake is van witwassen) zich in deze zaak voordoen. Het gaat immers telkens om een groot contant geldbedrag dat is overgedragen of ontvangen, in deels grote coupures waarvan algemeen bekend is dat deze nagenoeg uitsluitend in het criminele circuit worden gebruikt. Voorts zijn de geldbedragen op 16 mei 2018 en 19 juni 2018 vervoerd in de auto in respectievelijk een plastic tas en een big shopper en overgedragen op de openbare weg, terwijl dit niet gangbaar is in het normale economische verkeer en aanzienlijke veiligheidsrisico’s met zich brengt. Ten aanzien van de transactie in oktober 2018 ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat het daar anders is gegaan. Ook is er in de woning een aantal tokens aangetroffen die duiden op ondergronds bankieren. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden geven samen een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Van verdachte mag dan worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van voornoemde geldbedragen, die concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor de herkomst van de geldbedragen. De rechtbank stelt daarom vast dat deze geldbedragen een criminele herkomst hebben.
Gezien de omstandigheden waaronder het geld werd vervoerd en overgedragen, het feit dat er in versluierde taal werd gesproken, het gebruik van PGP-toestellen, de (deels) grote coupures en bij gebrek aan aanknopingspunten voor het tegendeel, moet verdachte hebben geweten dat het om uit misdrijf verkregen geld ging. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte deze geldbedragen heeft witgewassen.
Medeplegen
Uit het hiervoor overwogene blijkt voldoende dat sprake was van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de [medeverdachte 1] en [verdachte] en – ten aanzien van het bedrag van € 5.000 – [medeverdachte 2] en dat de rol van [verdachte] daarin zodanig substantieel is geweest dat sprake was van medeplegen.
Gewoontewitwassen
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de frequentie van de witwashandelingen, bewezen kan worden dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
5.3.1.3. Het oordeel over het onder 2 tenlastegelegde
De contante stortingen
De rechtbank overweegt dat uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden blijkt dat in de periode van 1 januari 2016 tot en met 13 november 2018 in totaal 28 contante stortingen hebben plaatsgevonden ten gunste van drie rekeningnummers die op naam staan van verdachte. In totaal komt dit neer op een bedrag van € 22.448,60,-. Verdachte heeft deze bedragen daarmee op enig moment verworven en voorhanden gehad. Uit de opgegeven omzet van [verdachte] blijkt dat er binnen zijn onderneming maximaal een contant geldbedrag kan zijn overgehouden van € 2.479,44 om op zijn rekeningen te storten. De rechtbank gaat daarom uit van een bedrag van € 19.969,16 aan contante stortingen dat niet uit de opgegeven inkomsten van [verdachte] is te verklaren.
De contante uitgaven (aan de BMW, de Yamaha motor en de Vespa scooter)
De verdediging heeft zich ten aanzien van de Vespa scooter op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs is dat een contante betaling heeft plaatsgevonden, nu de e-mail waar naar wordt verwezen in het dossier ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal waaruit blijkt dat de verbalisant in de e-mail van een medewerker van [bedrijf 2] heeft gelezen dat de scooter contant is betaald, voldoende is om aan te nemen dat er een contante betaling heeft plaatsgevonden. Dit verweer wordt daarom verworpen.
De rechtbank overweegt dat uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden blijkt dat in de periode van 1 januari 2016 tot en met 13 november 2018 door [verdachte] een geldbedrag van € 6.000,- contant is betaald ten behoeve van de BMW, dat een geldbedrag van € 1.900,- contant is betaald voor de Yamaha motor en dat een geldbedrag van € 3.690,- contant is betaald voor de Vespa scooter. [verdachte] heeft deze bedragen daarmee op enig moment verworven, voorhanden gehad en gebruikt.
Van misdrijf afkomstig
Hiervoor is reeds overwogen dat uit de inhoud van het dossier blijkt dat zich in deze zaak diverse zogenoemde witwastypologieën voordoen. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de herkomst van deze contante stortingen en uitgaven onbekend is gebleven en dat deze bedragen niet uit de legale inkomsten van [verdachte] kunnen worden verklaard. Ook duidt het doen van contante stortingen van grote bedragen op eigen rekeningen en het doen van grote contante uitgaven, naar het oordeel van de rechtbank, op het witwassen van geld dat door misdrijf is verkregen. Bovendien blijkt uit de bankafschriften niet van geldopnamen die deze uitgaven verantwoorden. Daarmee is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
Van verdachte mag dan worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van voornoemde geldbedragen en dat deze verklaring concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Verdachte heeft op de zitting van 22 maart 2021 verklaard dat hij contante inkomsten genereerde doordat hij veel taxiritten heeft uitgevoerd die hij niet heeft opgegeven bij de Belastingdienst en ook niet uit de taximeter blijken. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het witwassen. Uit deze verklaring van verdachte kan worden opgemaakt dat dit fiscale delict door verdachte zelf is begaan en er geen sprake is van een misdrijf gepleegd voorafgaand aan één van de in artikel 420bis genoemde delictsgedragingen. Eerst door het doen van de contante uitgaven zonder over de bedragen belasting af te dragen maakt [verdachte] zich schuldig aan belastingontduiking en dit gaat dus niet aan het witwassen vooraf, aldus de raadsman.
De rechtbank vindt de omstandigheid dat verdachte pas op de zitting met deze verklaring komt terwijl enige onderbouwing ontbreekt en verdachte zijn verklaring niet op andere wijze concreet heeft kunnen maken, ertoe leidt dat zijn verklaring niet verifieerbaar is. Gelet op het voorgaande, hoeft en kan het Openbaar Ministerie geen onderzoek doen naar de alternatieve herkomst van het geldbedrag. Nu deze verklaring van verdachte buiten beschouwing zal worden gelaten, behoeft het verweer van de raadsman geen bespreking.
Nu voor de legale herkomst van deze geldbedragen een concrete en verifieerbare verklaring ontbreekt en de stukken in het dossier geen enkele aanwijzing opleveren voor een mogelijke legale herkomst van de gelden, stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan dan dat de gestorte en uitgegeven contante geldbedragen een criminele herkomst hebben en dat verdachte wist dat het om uit misdrijf verkregen geld ging, zodat hij dat geld heeft witgewassen.
Verbergen of verhullen
Ten aanzien van de contant gestorte bedragen van in totaal € 19.969,16 heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geldbedrag. De rechtbank is van oordeel dat het storten van contante geldbedragen op Nederlandse bankrekeningen niet kan worden aangemerkt als een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het contante geldbedrag gericht karakter heeft. De rechtbank vindt dat de geldbedragen hierdoor juist zichtbaar zijn geworden
Ten aanzien van de contante geldbedragen waarmee [verdachte] aankopen heeft gedaan, ligt dat anders. Door het uitgeven van contant geld met een criminele herkomst, is sprake van een omzettingshandeling bij de verwerving van de goederen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het gebruiken van de uit misdrijf afkomstige contante geldbedragen kan worden aangemerkt als een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het contante geldbedrag gericht karakter heeft.
Medeplegen
Het dossier geeft geen aanknopingspunten voor het samen met een ander witwassen van deze geldbedragen. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Gewoontewitwassen
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de frequentie van de witwashandelingen, bewezen is dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
5.3.3.Deelname aan een criminele organisatie (feit 4)
Beoordelingskader criminele organisatie
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet sprake zijn (geweest) van een organisatie, die als doel het plegen van misdrijven had, waaraan verdachte heeft deelgenomen. Om van een organisatie als hier bedoeld te spreken, moet het gaan om een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen twee of meer personen. Daarbij is niet vereist dat vast komt te staan dat een persoon om als deelnemer van die organisatie te worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt of bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie. Ook is niet vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is.
Voor de deelneming aan die organisatie is van belang dat verdachte bij de organisatie hoort en een bijdrage levert aan het verwezenlijken van het doel van de organisatie. De verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat het doel van de organisatie het plegen van misdrijven is en moet opzet hebben op het deelnemen aan die organisatie. Als uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft bijgedragen aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie of een aan die organisatie ondersteunende handeling heeft verricht, dan volgt daaruit zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk.
De organisatie
De rechtbank vindt dat sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] . Dit samenwerkingsverband blijkt uit de tapgesprekken over geldoverdrachten, en de gezamenlijke handelingen aan PGP-toestellen en tokens die te zien zijn op de camerabeelden. Een voorbeeld van de samenwerking is de onder 1 bewezenverklaarde geldoverdracht van € 5.000,- op 18 oktober 2018, waarin [medeverdachte 1] de opdracht krijgt om door iemand anders een geldbedrag van € 5.000,- op te laten halen. Uiteindelijk is het [verdachte] die naar de afspraak gaat en het geldbedrag ophaalt. Terwijl [verdachte] naar de afspraak gaat, houdt hij telefonisch contact met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] laat [verdachte] weten waar hij moet zijn en geeft de instructie dat [verdachte] moet wachten tot er iemand naar hem toekomt. Als [verdachte] daarna thuiskomst, telt hij in het bijzijn van [medeverdachte 2] het geldbedrag. [medeverdachte 2] verricht vlak daarvoor handelingen op de PGP-telefoon. Even later komt [medeverdachte 1] binnen en krijgt hij van [medeverdachte 2] de envelop waar het geld in zit. [medeverdachte 2] geeft hem tevens een vijfeurobiljet, waarna [medeverdachte 1] handelingen verricht aan het PGP-toestel en uiteindelijk een foto maakt van het vijfeurobiljet.
Dat de verdachten vaker een vergelijkbare taak vervulden blijkt uit de tapgesprekken en camerabeelden van andere dagen in de tenlastegelegde periode. Zo zijn [verdachte] en [medeverdachte 1] ook betrokken bij de geldoverdrachten op 16 mei 2018 en op 18 juni 2018, zijn er meerdere tapgesprekken waarin [verdachte] wordt aangestuurd door [medeverdachte 1] en is op de beelden vaker te zien dat [medeverdachte 2] handelingen verricht aan de PGP-telefoon en bankbiljetten telt. De rechtbank weegt ook mee dat uit de camerabeelden blijkt dat de verdachten zich in de woning open en bloot bezig hielden met het verrichten van dergelijke activiteiten.
Dit duurzame samenwerkingsverband waarin ieder zijn eigen rol had, kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). [medeverdachte 1] maakte de afspraken, had contact met de opdrachtgever en fungeerde soms zelf als koerier om geld op te halen of af te leveren. Ook [verdachte] vervulde wel eens de rol van koerier en werd hierbij aangestuurd door [medeverdachte 1] , terwijl [medeverdachte 2] zich voornamelijk bezig hield met het verrichten van administratieve handelingen, het overdragen van tokens aan [medeverdachte 1] en het in ontvangst nemen van geld. Ook het gebruiken van versluierde taal tijdens tapgesprekken door verdachten duidt op een gestructureerde samenwerking. Door de verdediging is aangevoerd dat de culturele (Pakistaanse) achtergrond van de familie een verklaring is voor de eventuele gezagsverhoudingen. Dat zou zo kunnen zijn, maar de rechtbank vindt dat dat niet uitsluit dat in dit geval sprake is van een criminele organisatie.
Uit de tapgesprekken, de camerabeelden en het feit dat er daadwerkelijk geldleveringen hebben plaatsgevonden, blijkt dat de criminele organisatie als gezamenlijk doel het plegen van witwassen had.