ECLI:NL:RBAMS:2021:2456

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2021
Publicatiedatum
14 mei 2021
Zaaknummer
20/4479
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een assistent-manager en de juistheid van het arbeidsongeschiktheidspercentage door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], een assistent-manager die zich arbeidsongeschikt heeft gemeld, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). [eiseres] had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin haar arbeidsongeschiktheidspercentage per 30 januari 2020 was vastgesteld op 50,64%. Het Uwv had eerder, op 29 januari 2020, haar arbeidsongeschiktheidspercentage verlaagd, maar de hoogte van haar uitkering bleef ongewijzigd tot 31 januari 2022. Na een hoorzitting op 17 maart 2021, waarbij partijen via Skype aanwezig waren, heeft de rechtbank de zaak beoordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] zich op 26 januari 2015 arbeidsongeschikt had gemeld en dat zij in 2017 een WGA-uitkering had gekregen op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. De rechtbank heeft de argumenten van [eiseres] overwogen, waaronder de stelling dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was uitgevoerd en dat haar beperkingen waren onderschat. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de bevindingen van de verzekeringsarts voldoende waren onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] per 30 januari 2020 juist had vastgesteld.

De rechtbank verklaarde het beroep van [eiseres] ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4479

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres (hierna: [eiseres])

(gemachtigde: mr. S van Andel),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: Uwv)
(gemachtigde: R. Hopster).

Procesverloop

Met een besluit van 29 januari 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage van [eiseres] per 30 januari 2020 verlaagd. Tevens heeft het Uwv bepaald dat de hoogte van haar uitkering niet verandert en dat [eiseres] haar uitkering ontvangt tot en met 31 januari 2022.
Met een besluit van 6 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
In verband met de maatregelen die zijn getroffen vanwege de uitbraak van het coronavirus zijn partijen in de gelegenheid gesteld om een via Skype-verbinding gehouden zitting bij te wonen. Deze zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2021. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
[eiseres] heeft zich op 26 januari 2015 arbeidsongeschikt gemeld wegens gezondheidsklachten. Op dat moment was zij werkzaam als assistent-manager voor gemiddeld 20,34 uur per week. Na twee jaar wachttijd is aan haar per 24 januari 2017 een WGA [1] -uitkering op grond van de Wet WIA [2] toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%.
1.2.
De voormalig werkgever van [eiseres] heeft het Uwv op 23 september 2019 verzocht een herbeoordeling uit te voeren. Een arts heeft medisch onderzoek verricht en zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 23 december 2019 en hij heeft een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 19 december 2019 opgesteld. Het medisch oordeel is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. De arbeidsdeskundige heeft eveneens onderzoek verricht en zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 28 januari 2020. [eiseres] is voor 50,64% arbeidsongeschikt geacht.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van [eiseres] heeft het Uwv opnieuw medisch en arbeidskundig onderzoek laten uitvoeren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 2 juli 2020 geconcludeerd dat het oordeel van de primaire verzekeringsarts op een aantal punten moet worden aangepast. Hij heeft op 2 juli 2020 een nieuwe FML opgesteld waarin [eiseres] meer beperkt is geacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 6 juli 2020 geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de primaire arbeidsdeskundige. De geselecteerde functies acht hij passend voor [eiseres]. Haar arbeidsongeschiktheidspercentage blijft gelijk.
Standpunt [eiseres]
2. [eiseres] voert aan dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is. Het bestreden besluit is gebaseerd op een medisch onderzoek uitgevoerd door een arts die geen geregistreerd verzekeringsarts is. Dit is volgens [eiseres] in strijd met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad). [3] Dat het rapport is getoetst en is goedgekeurd door een verzekeringsarts is volgens haar niet toereikend om dit gebrek te herstellen. Als gevolg hiervan had in bezwaar een volledig verzekeringsgeneeskundig onderzoek moeten plaatsvinden. Dit is volgens haar niet gebeurd omdat de hoorzitting telefonisch heeft plaatsgevonden. Visuele observaties waren niet mogelijk en er is geen lichamelijk onderzoek verricht. [eiseres] stelt verder dat haar beperkingen zijn onderschat. Er zijn geen wijzigingen opgetreden in de medische situatie die een wijziging in de belastbaarheid rechtvaardigen. Er is volgens [eiseres] geen recente informatie van behandelaars betrokken en er is door het Uwv onvoldoende rekening gehouden met haar PTSS. [eiseres] is van mening dat een urenbeperking moet gelden, zij kan niet 30 uur per week werken. Verder stelt zij dat de geselecteerd functies als gevolg van de medische klachten niet passend zijn.
Beoordeling door de rechtbank
3.1.
De rechtbank dient te beoordelen of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van [eiseres] per 30 januari 2020 juist heeft vastgesteld. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het Uwv de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of [eiseres], rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt geldt dat het Uwv in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen van een verzekeringsarts. Dit is anders wanneer het onderzoek van de verzekeringsarts niet zorgvuldig of niet volledig is geweest, inconsistenties bevat of andere gebreken vertoont.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van het Uwv dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit op zorgvuldige wijze is verricht. De beroepsgrond van [eiseres] dat het gebrek niet is hersteld wat is ontstaan doordat een arts het primaire onderzoek heeft verricht en niet een verzekeringsarts, slaagt niet. De rechtbank verwijst hierbij naar een uitspraak van de Raad. [4] Het enkele feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep [eiseres] niet heeft gezien maakt niet dat er een onvolledige heroverweging is gedaan door het Uwv. De arts heeft een anamnese afgenomen en hij heeft gerapporteerd dat er geen aanleiding was voor lichamelijk onderzoek. Hij heeft wel psychisch onderzoek verricht naar de PTSS en de depressieve klachten. Er was voldoende informatie aanwezig en daarom heeft de arts geen informatie opgevraagd bij de behandeld sector. Zijn bevindingen zijn gezien en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen grond voor de conclusie dat het Uwv vervolgens in bezwaar een onvoldoende zorgvuldig medisch onderzoek heeft gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een telefonische hoorzitting gehouden. Hij heeft de brief van de psychotherapeut [naam] van 23 april 2020 over de PTSS en depressie en de brief van de reumatoloog [naam 2] van 10 juni 2020 over de lichamelijke klachten meegewogen. Op basis hiervan heeft een volledige heroverweging plaatsgevonden en heeft hij meer beperkingen aangenomen in een nieuwe FML. [eiseres] heeft ter zitting nog aangevoerd dat de hoorzitting niet telefonisch had mogen plaatsvinden. Dit is volgens [eiseres] namelijk in strijd met de Richtlijn [5] , omdat [eiseres] psychische klachten heeft. Het Uwv heeft ter zitting toegelicht dat van de fysieke hoorzitting is afgezien wegens de corona-pandemie en dat in de richtlijn geen rekening is gehouden met deze situatie. Dit kan de rechtbank – in het licht van de overige onderzoekshandelingen – volgen. Deze grond van [eiseres] slaagt naar het oordeel van de rechtbank dus ook niet.
3.4.
De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding aan de uitkomst van het medisch onderzoek te twijfelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 2 juli 2020 voldoende gemotiveerd dat [eiseres] meer beperkt is dan de verzekeringsarts heeft aangenomen. Met deze beperkingen is voldoende tegemoetgekomen aan de PTSS, de pijn- en rugklachten. De urenbeperking van [eiseres] is minder geworden door het wegvallen van de traumabehandeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht [eiseres] beperkt belastbaar per week om tegemoet te komen aan de pijnklachten en de PTSS, namelijk voor 25 uur per week. [eiseres] heeft naar het oordeel van de rechtbank geen stukken overlegd die blijk geven van een onderschatting van haar beperkingen en die aanleiding geven voor een grotere urenbeperking. De rechtbank ziet geen reden de aangenomen beperkingen en de medische grondslag van het bestreden besluit onvoldoende te achten.
3.5.
De rechtbank stelt vast dat [eiseres] geen specifieke beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Volgens vaste rechtspraak beperkt de rechtbank zich daarom tot een toetsing van de vraag of de door de arbeidsdeskundige geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn. Uitgaande van de juistheid van de FML van 2 juli 2020, is de rechtbank niet gebleken dat [eiseres] de werkzaamheden die horen bij de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 6 juli 2020 geduide functies niet zou kunnen verrichten. Daarbij is ook van belang dat de arbeidsdeskundige per geduide functie bij eventuele signaleringen en mogelijke overschrijdingen heeft toegelicht waarom de medische belastbaarheid van [eiseres] in die functie niet wordt overschreden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Uwv zich bij zijn besluit op het rapport van de arbeidsdeskundige mocht baseren.
Conclusie
4. Het Uwv heeft de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] per 30 januari 2020 met juistheid vastgesteld op 50,64%. [eiseres] krijgt geen gelijk.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B. Bosma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
2.Werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4018.
4.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2373 ro. 4.4.
5.Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde.