In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoekster, de huurder van een woning, en de burgemeester van Amsterdam. De burgemeester had op 29 augustus 2019 besloten de woning van verzoekster te sluiten voor de duur van drie maanden, omdat in de berging explosieve materialen waren aangetroffen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 18 mei 2021.
De burgemeester heeft de sluiting van de woning gerechtvaardigd door te stellen dat de aangetroffen explosieve stoffen een ernstig gevaar voor de openbare orde en veiligheid vormden. Verzoekster betwistte dit en voerde aan dat zij geen wetenschap had van de explosieve materialen en dat de sluiting haar ernstig benadeelde, vooral gezien haar medische situatie en arbeidsongeschiktheid. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de burgemeester terecht had besloten tot sluiting, gezien de eerdere criminele activiteiten van verzoeksters zoon, die betrokken was bij plofkraken en eerder explosieve materialen had opgeslagen in de woning.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester de belangen van verzoekster ondergeschikt mocht achten aan het algemeen belang van de openbare orde. De uitspraak van de voorzieningenrechter was dat het beroep van verzoekster ongegrond was en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.