ECLI:NL:RBAMS:2021:2896

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
13/016093-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor gewapende woningoverval met geweld in Amsterdam

Op 3 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 29-jarige man, die op 15 januari 2020 samen met een ander een gewapende woningoverval heeft gepleegd in Amsterdam-Noord. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar. Tijdens de overval werd de aangever, die met zijn gezin thuis was, bedreigd met een pistool en gewond aan zijn gezicht. De overvallers hebben contant geld en een telefoon van de aangever gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader de overval in nauwe samenwerking hebben gepleegd, waarbij het geweld dat is gebruikt, de grenzen van 'licht geweld' heeft overschreden. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij de overval heeft gepleegd, maar stelde dat hij dit deed vanwege financiële problemen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft ook de LOVS-oriëntatiepunten voor woningovervallen in overweging genomen, maar heeft besloten tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie, omdat de overval op een amateuristische wijze is uitgevoerd en de aangever niet ernstig gewond is geraakt. De rechtbank heeft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen en het gestolen geldbedrag van € 6.000,- afgewezen, omdat de verdachte niet in staat is dit geld terug te geven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/016093-20 (Promis)
Datum uitspraak: 3 juni 2021
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in de [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J. Geurts, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H.L. Heemskerk, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij op 15 januari 2020 in Amsterdam samen met één of meer anderen met geweld een woningoverval heeft gepleegd. Bij die overval zijn de auto van de aangever, zijn telefoon en een contant geldbedrag van € 6.000,- weggenomen.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht. Deze tekst geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 15 januari 2020 kregen verbalisanten omstreeks 20.10 uur de melding om te gaan naar het adres [adres] , waar een woningoverval had plaatsgevonden. Ter plaatse verklaarde aangever [aangever] dat hij die avond met zijn vrouw en tweejarig zoontje thuis was toen de deurbel ging. Er stond een negroïde man voor de deur, gekleed als DHL-bezorger. Hij had een capuchon over zijn hoofd. De negroïde man duwde een pakketje in de handen van aangever. Aangever merkte direct dat het pakketje bijna niets woog en vertrouwde de situatie daarom niet. Op dat moment was de negroïde man de woning echter al binnengegaan, samen met een Marokkaanse man. Vervolgens heeft een schermutseling plaatsgevonden waarbij aangever gewond is geraakt aan zijn gezicht. De verbalisanten zagen op het gezicht van aangever diverse kleine verwondingen. Aangever verklaarde dat de negroïde man een pistool vast had waar hij mee zwaaide en in de richting van aangever en zijn gezin wees. De Marokkaanse man tapete de mond van aangever dicht en bond zijn handen op zijn rug met tie-wraps. De overvallers vroegen meerdere keren om geld, waarna zij – op instructie van aangever – naar de kluis zijn gegaan. Aangever heeft de Marokkaanse man de cijfercombinatie verteld en hij heeft hiermee de kluis geopend en geld uit het geldkistje, dat in de kluis stond, gehaald. Uiteindelijk zijn aangever, zijn vrouw en zijn zoontje door de overvallers in de kinderkamer gezet. De overvallers zijn vervolgens gevlucht met de auto van aangever, zijn telefoon en een contant geldbedrag van € 6.000,-. De auto van aangever, met daarin zijn telefoon, is nog diezelfde avond teruggevonden. Onder de auto bleek een peilbaken te zijn bevestigd. Het geldbedrag is niet teruggevonden.
Na de overval is in de woning (onder meer) onder het geldkistje bij de kluis een handschoen gevonden die niet van het gezin was en ook lag er in de buurt van de kluis een plastic verpakking met daarin tie-wraps. Aan de binnenzijde van de handschoen is DNA aangetroffen, waaruit een DNA mengprofiel is verkregen. Volgens een rapport van 17 maart 2020 van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is het circa 4,1 miljoen keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is (de bemonstering bevat DNA van verdachte en drie willekeurige onbekende personen) dan wanneer hypothese 2 waar is (de bemonstering bevat DNA van vier willekeurige onbekende personen). Op de zijkant van de plastic verpakking met tie-wraps is een DNA spoor met het DNA profiel van verdachte aangetroffen.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 20 mei 2021 bekend dat hij de woningoverval samen met een ander heeft gepleegd. Hij heeft verklaard dat het niet zijn plan was om de overval te plegen, maar dat een kennis van vroeger hem heeft gevraagd mee te doen. Die kennis had hem verteld dat het ging om een man alleen en dat er veel geld in huis zou zijn, ongeveer
€ 50.000,-. Verdachte heeft meegedaan omdat hij financiële problemen heeft. Verdachte en de andere overvaller hebben de auto en de telefoon van aangever meegenomen en achtergelaten op hun vlucht. Het van aangever gestolen geldbedrag van € 6.000,- hebben zij gedeeld. Verdachte heeft zijn helft, een bedrag van € 3.000,-, gebruikt voor het afbetalen van schulden.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte de woningoverval samen met een ander heeft gepleegd. Hij heeft daarbij onder meer verwezen naar de bekennende verklaring van verdachte, naar de aangifte en naar de uitkomst van het DNA-onderzoek. Verder bevindt zich in het dossier een proces-verbaal van bevindingen waarin een verbalisant beschrijft dat hij gelijkenissen ziet tussen verdachte en een persoon die voor de woning van aangever te zien is op camerabeelden. Tot slot heeft de officier van justitie verwezen naar de uitwerking van een telefoongesprek tussen de echtgenote van verdachte en haar schoonvader, waarin zij zegt dat zij verdachte op deze camerabeelden herkent.
3.3
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte de woningoverval samen met een ander heeft gepleegd. Zij baseert haar oordeel op de bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, op de aangifte en op het NFI-rapport van 17 maart 2020 in samenhang met de processen-verbaal forensisch onderzoek vanaf pagina 34 respectievelijk 50 van het dossier. Gelet op de verklaring van verdachte gaat de rechtbank ervan uit dat hij de woningoverval met één andere persoon heeft gepleegd. Uit de gebruikte bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en deze persoon.
De rechtbank acht niet bewezen dat aangever door verdachte of zijn mededader in het gezicht is geslagen, zodat zij verdachte van dat gedeelte van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Het overzicht van de bewijsmiddelen is opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt daar deel van uit.
De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), omdat verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 15 januari 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, een hoeveelheid contant geld, te weten 6.000 euro en een telefoon en (autosleutels behorende bij) een auto (met het kenteken [kenteken] ), toebehorende aan [aangever] , in/nabij een woning, gelegen aan de [adres] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze goederen wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door, nadat zij zich naar de woning van voornoemde [aangever] , gelegen aan de [adres] hadden begeven en zich daarbij te vermommen met een capuchon en zich voor te doen als DHL-bezorger met een pakketje en vervolgens, toen die [aangever] op aanbellen zijn voordeur had geopend:
- wederrechtelijk voornoemde woning binnen te dringen en- het verzet van die voornoemde [aangever] te doen staken, ten gevolge waarvan die [aangever] gewond is geraakt in zijn gezicht en- een vuurwapen, gelijkend op een pistool, aan die [aangever] te tonen en- de mond van die [aangever] dicht te tapen en- de handen van die [aangever] met een tie-wrap achter de rug van die [aangever] vast te binden en- aan die [aangever] om geld, de sleutel en de cijfercombinatie van de kluis te vragen en- die [aangever] (en zijn vrouw en kind) te manoeuvreren naar en (trachten) op te sluiten in de kinderkamer.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5. Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren. Hij heeft aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten die het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) heeft vastgesteld voor woningovervallen waarbij meer geweld is toegepast dan ‘licht geweld/bedreiging’, omdat door de overvallers intens geweld is gebruikt. De officier van justitie ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
7.2
Standpunt van de raadsman
Volgens de raadsman dient de rechtbank uit te gaan van de LOVS-oriëntatiepunten voor woningovervallen waarbij sprake is van ‘licht geweld/bedreiging’, zodat een gevangenisstraf van drie jaren het uitgangspunt moet zijn. Deze straf moet bovendien worden gematigd. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de woningoverval op een amateuristische wijze is uitgevoerd, dat de aangever – blijkens zijn verklaring – niet erg onder de indruk was van de overval en dat verdachte niet de leidende rol had die het openbaar ministerie hem lijkt toe te schrijven. Verder is verdachte niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit, heeft hij drie jonge kinderen en kon hij vóór zijn aanhouding eindelijk weer goed in zijn levensonderhoud voorzien door zijn werk als zzp’er. Dit laatste is belangrijk vanwege de schulden die verdachte heeft waardoor hij mogelijk tot deze daad is gekomen. Tot slot heeft de raadsman de rechtbank verzocht om in het voordeel van verdachte rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven over zijn eigen rol in het geheel.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur en hoogte daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een woningoverval gepleegd waarbij gedreigd is met een pistool. Ook het tweejarig zoontje en de vrouw van aangever waren daarbij aanwezig. De rechtbank rekent het verdachte zeer aan dat hij aangever en zijn gezin in hun eigen woning, waar zij zich veilig moeten kunnen voelen, op deze manier heeft overvallen. Uit zijn handelen blijkt dat verdachte enkel zijn financiële gewin voor ogen heeft gehad en niet heeft stilgestaan bij het leed dat zijn handelen bij de slachtoffers zou kunnen veroorzaken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gelet op de LOVS-oriëntatiepunten die gelden voor woningovervallen. De toelichting bij deze oriëntatiepunten definieert ‘licht geweld’ als: ‘een enkele ruk/duw zonder noemenswaardig letsel’. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat verdachte en zijn mededader de grenzen van ‘licht geweld’ hebben overschreden. Nadat zij de woning van aangever waren binnengegaan, vond er een schermutseling plaats waarbij aangever gewond is geraakt aan zijn gezicht. Naar eigen zeggen voelde hij bloed over zijn gezicht stromen. De negroïde man had een pistool in zijn hand. Verdachte heeft op enig moment de mond van aangever dicht getapet met duct tape. Daarna heeft hij de handen van aangever achter zijn rug gebonden met tie-wraps.
Op basis van de beschrijving van dit geweld zou in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren als uitgangspunt hebben te gelden. De rechtbank ziet in deze zaak echter ook hoe amateuristisch de overval is uitgevoerd en – belangrijker – hoe het slachtoffer het toegepaste geweld heeft ervaren. Aangever heeft namelijk verklaard dat de Marokkaanse man – zijnde verdachte – de duct tape heel los om zijn hoofd heeft gewikkeld, waardoor het voor aangever nog steeds mogelijk was om te praten. Ook kon de vrouw van aangever de tie-wrap vrij makkelijk loskrijgen toen de overvallers waren vertrokken. Verder heeft aangever verklaard dat de overvallers op enig moment zenuwachtiger waren en dat hij niet de indruk had dat zij hem iets aan wilden doen. De paar klappen die hij tijdens de schermutseling kreeg, waren volgens aangever vrij mild. Tot slot heeft aangever verklaard dat de overvallers naar zijn idee niet echt op geweld uit waren, maar dat ze echt voor het geld kwamen.
De beschrijving van het geweld in samenhang bezien met de ervaring daarvan door aangever, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het toegepaste geweld het midden houdt tussen het in de LOVS-oriëntatiepunten voor een woningoverval beschreven categorie van licht geweld en het intense geweld waar de officier van justitie bij zijn eis vanuit gaat.
Verder beschikt de rechtbank over een excuusbrief die verdachte voorafgaand aan de zitting aan de slachtoffers heeft geschreven. Daarnaast heeft verdachte op de zitting spijt betuigd. De rechtbank weegt dit – in het voordeel van verdachte – in enige mate mee bij de strafoplegging.
De rechtbank heeft verder gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 8 april 2021. Hieruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft gezien dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is, omdat aan verdachte, na het plegen van het bewezen verklaarde, op 22 oktober en 28 november 2020 strafbeschikkingen zijn opgelegd. Vanwege de aard en ernst van het bewezen verklaarde leidt dit echter niet tot strafvermindering.
Van overige (persoonlijke) omstandigheden die strafverminderend dienen mee te wegen is niet gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de ernst van het feit slechts worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

8.Beslag

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om verbeurdverklaring van de op beslaglijst genoemde goederen, te weten:
- plakband (goednummer 5867235)
- een doos (goednummer 5867239)
- een kabelbinder (goednummer 5867240)
- een kabelbinder (goednummer 5867241)
- een handschoen (goednummer 5867244)
- een plastic zak (goednummer 5867247)
- zendapparatuur (goednummer 5867510).
Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om verbeurdverklaring van het gestolen geldbedrag van € 6.000,-. Onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:2017:948 heeft de officier van justitie aangevoerd dat voor verbeurdverklaring als bedoeld in artikel 33a Sr niet nodig is dat op de voet van artikel 94 Sv beslag is gelegd op het voorwerp waarvan de verbeurdverklaring wordt uitgesproken.
8.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De op de beslaglijst genoemde voorwerpen behoren aan verdachte toe, met uitzondering van het peilbaken waarvan niet kan worden vastgesteld dat dit met de overval te maken had. Nu met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurd verklaard. Het peilbaken (op de beslaglijst aangeduid als ‘zendapparatuur’, goednummer 5867510) wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Ten aanzien van het gestolen geldbedrag van € 6.000,- overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie is contant (en giraal) geld een voorwerp in de zin van artikel 33a Sr, dat voor verbeurdverklaring vatbaar is. Op basis van artikel 34 Sr bestaat de mogelijkheid om een niet in beslag genomen voorwerp verbeurd te verklaren. Voorwaarde is in dat geval dat het voorwerp door de verdachte kan worden uitgeleverd. De rechtbank is in deze zaak van oordeel dat verbeurdverklaring van het geldbedrag niet mogelijk is, aangezien verdachte heeft verklaard dat hij ‘zijn’ helft van het gestolen geldbedrag, zijnde € 3.000,-, heeft gebruikt voor het afbetalen van schulden. Gesteld noch gebleken is dat verdachte dit geld op dit moment nog (contant of giraal) voorhanden heeft, zodat geen uitlevering ex artikel 34 Sv kan worden gevorderd. Het geldbedrag van € 6.000,- is daarom niet voor verbeurdverklaring vatbaar.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
onvoorwaardelijke gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslag
De rechtbank verklaart verbeurd de volgende in beslag genomen voorwerpen:
- plakband (goednummer 5867235)
- een doos (goednummer 5867239)
- een kabelbinder (goednummer 5867240)
- een kabelbinder (goednummer 5867241)
- een handschoen (goednummer 5867244)
- een plastic zak (goednummer 5867247).
De rechtbank gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- zendapparatuur (goednummer 5867510).
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juni 2021.
De oudste rechter is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.