Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Mr. PHILIP WILLEM SCHREURS
Mr. JAN EVERT STADIG
Mr. HENRICUS JOHANNES SCHOOL
1.De procedure
- de dagvaardingen van 1 november 2019 (in de Nederlandse taal) gevolgd door dagvaardingen van 28 november 2019 (in de Arabische taal);
- het depot van 10 maart 2020 van “Organogram van de Dienst Justis van het [eiser 1] -concern” aan de zijde van Curatoren;
- de akte overlegging producties van 11 maart 2020 aan de zijde van Curatoren;
- de conclusie van antwoord van St5M en SBA tevens houdende eis in reconventie van St5M van 3 juni 2020, met producties;
- het tussenvonnis van 14 oktober 2020 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties van 25 november 2020;
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 18 februari 2021;
- de brief van mr. De Bruin van 3 maart 2021 met enkele opmerkingen op het proces-verbaal.
2.De feiten
De Dertien auto’s
Vehicle Fleet Agreementvan 5 maart 2011 (hierna: de VFA) heeft St5M dertien in een bijlage geïdentificeerde auto’s (hierna: de Dertien auto’s) gekocht van [eiser 1] voor een koopprijs van € 1.983.806 in totaal. In de VFA is bepaald dat de door St5M verschuldigde totale koopprijs wordt omgezet in een lening die wordt beheerst volgens de tussen partijen reeds bestaande
loan agreementmet registratienummer E003.2, aldus dat St5M voor een bedrag gelijk aan die totale koopprijs wordt gedebiteerd in het kader van die
loan agreement. In de VFA is verder bepaald (in
Section8.2 - 8.4) dat het [eiser 1] is toegestaan om – kort gezegd – ten behoeve van St5M andere auto’s aan te schaffen en dat de desbetreffende koopprijs zal worden betaald door [eiser 1] , waarna St5M voor een gelijk bedrag zal worden gedebiteerd in het kader van de
loan agreement.
loan agreementmet registratienummer E003.2 betreft een in een notariële akte van 2 februari 2010 neergelegde rekening-courantovereenkomst tussen St5M (als “Leninggever”) en [eiser 1] (als “Leningnemer”), welk stuk voor zover hier van belang als volgt luidt:
de factogeen termijnstelling heeft plaatsgevonden en de aan het pandrecht verbonden rechten bij [eiser 2] en de Stichting zijn blijven berusten. In verband daarmee hebben zij in deze procedure verschillende vorderingen ingesteld.
eerste subonderdeel(…) wordt aangevoerd dat het hof een onjuist criterium heeft gehanteerd, door bij het toetsingskader van art. 58 Fw te betrekken of de pandhouders een vordering op de failliet hebben en of op die vorderingen een pandrecht is gevestigd. Art. 58 Fw neemt namelijk de hoedanigheid van de pand- en hypotheekhouder tot uitgangspunt. De ratio van art. 58 Fw is niet het creëren van een mogelijk debat over het bestaan van het pand- of hypotheekrecht waarop de pand- of hypotheekhouder zich beroepen.
Cantor/Arts q.q.blijkt immers datgeen rechtsregel eraan in de weg staat dat de curator gelijktijdig met het betwisten van de stelling van een schuldeiser of een derde dat diegene over een pandrecht beschikt, tevens een termijn stelt voor het uitwinnen van het gepretendeerde recht (zie onder 3.12). Daarmee geldt ook het omgekeerde, dat geen rechtsregel eraan in de weg staat dat de curator niet alleen een termijn stelt voor het uitwinnen van een gepretendeerd pandrecht, maar gelijktijdig het onderliggende recht betwist.
tweede subonderdeel(…) wordt geklaagd dat het hof met zijn oordeel dat de vorderingen van [eiser 2] en de Stichting onvoldoende vast zijn komen te staan, buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden. Aangezien de curatoren geen reconventionele vordering hebben ingesteld, had het hof het bestaan van de vorderingen en de daarop gevestigde pandrechten niet mogen beoordelen. In de s.t. is daaraan nog toegevoegd (…) dat de omstandigheid dat de curatoren over het bestaan van devorderingen een andere procedure aanhangig hebben gemaakt (die vanwege het faillissement van [eiser 2] is geschorst), met zich brengt dat het hof deze kwestie niet had mogen beoordelen.
(*voetnoot)
* voetnoot:Conclusie van antwoord, onder 49:
“Het had op de weg van [eiser 2] en de Stichting gelegen om de door hen gepretendeerde vorderingen op [eiser 1] van respectievelijk EUR 1,728.945,- en EUR 950.198,34 per faillissementsdatum deugdelijk te onderbouwen aangezien zij menen als pandhouder te kunnen acteren.”Vervolgens is onder 50 onder meer te lezen:
“Curatoren verwijzen daarbij naar hetgeen is bepaald in art. 150 Rv. namelijk dat de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten daarvan de bewijslast draagt. Het is zodoende aan [eiser 2] en de Stichting om (p.m.) bewijs te leveren van hun stelling dat zij schuldeisers zijn van [eiser 1] . Slechts indien en voor zover zij worden geacht daarin voorshands te zijn geslaagd, behouden Curatoren zich het recht voor ter zake op een later tijdstip in de procedure tegenbewijs als bedoeld in art. 151 lid 2 Rv te leveren.”En onder nr. 56:
“Overigens merken Curatoren op dat zij al vele malen aan [eiser 2] , de Stichting en [eiser 1] hebben gevraagd hen een alomvattende lijst met gevestigde zekerheden te doen toekomen. Tot op heden hebben Curatoren een dergelijk overzicht niet ontvangen. Sterker nog: Curatoren hebben, ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe, tot op heden ook nog geen enkele originele pandakte gezien. Slechts scans worden, zo het de Stichting en [eiser 2] uitkomt, per email aan Curatoren toegezonden. Het ligt op de weg van [eiser 2] en de Stichting om de originele pandaktes alsnog in het geding te brengen indien en voor zover zij zich daarop beroepen.”)
derde subonderdeel(…) is aangevoerd dat de curatoren in de pleitnotities in hoger beroep hebben gesteld dat het bestaan van de vorderingen en de pandrechten in het midden kan blijven. Ook daaruit volgt volgens het subonderdeel dat het hof niet aan een oordeel over het bestaan van de vorderingen had kunnen toekomen.
hebben [eiser 2] en de Stichting vorderingen op [eiser 1] ? Zo ja,
hebben [eiser 2] en de Stichting een pandrecht op vorderingen van [eiser 1] ? Zo ja,
hebben [eiser 2] en de Stichting hun separatistenpositie verloren met het verstrijken van de aan hen op de voet van artikel 58 Fw gegunde termijn van ruim 7 weken?
1. Inleiding
(*voetnoot), pro resto EUR 950.198,34 van [eiser 1] te vorderen hebben gehad (te verminderen met opbrengsten van uitwinning sedertdien). Ter verzekering van deze vermeende vordering zou [eiser 1] aan [St5M] pandrechten hebben verstrekt op diverse activa.