8.3.2.Ten aanzien van de TBS met dwangverpleging
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of, naast de oplegging van een gevangenisstraf, ook de noodzaak aanwezig is tot het opleggen van TBS met dwangverpleging.
TBS met dwangverpleging kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit, voor zover hier van belang, een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eisen. Voor oplegging van TBS met dwangverpleging is verder ingevolge het bepaalde in artikel 37, lid 2, Sr vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Lid 2 van artikel 37 Sr blijft, ingevolge lid 3 van die bepaling, echter buiten toepassing indien de betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op geen enkele manier zijn medewerking heeft verleend aan een gedragsdeskundig onderzoek als bedoeld in artikel 37, lid 2, Sr. Verdachte heeft stelselmatig geweigerd mee te werken aan alle gedragsdeskundige onderzoeken, waaronder die in het [kliniek 1] (hierna: [kliniek 1] ), zowel recent als in het verleden Verdachte heeft voorts op geen enkele wijze openheid van zaken gegeven. Daarmee heeft hij de deskundigen de mogelijkheden ontnomen om hem te observeren en waar te nemen, waardoor over zijn psychische gesteldheid geen compleet beeld kan worden gevormd. De deskundigen konden om die reden steeds geen conclusie trekken over het classificeren van een psychische stoornis en een eventueel gelijktijdigheidsverband, waardoor geen TBS met dwangverpleging is geadviseerd.
Anders dan de raadsman stelt, is het – gelet op het voorgaande – bij een weigerende observandus zoals verdachte, voor oplegging van TBS met dwangverpleging niet vereist dat (ooit) door een gedragsdeskundige is vastgesteld dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Volgens de wet en vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het aan de rechter om de aanwezigheid van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens al dan niet aannemelijk te achten en vast te stellen, waarbij een medische diagnose niet is vereist bij weigering om mee te werken aan het onderzoek door gedragsdeskundigen.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de ruimte die zij heeft om een ziekelijke stoornis of
gebrekkige geestelijke ontwikkeling vast te stellen, tevens de vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) betrokken. In de uitspraak van het EHRM van 3 maart 2015 (Constantia/Nederland) heeft het EHRM bevestigd dat de rechter ook bij een weigerende observandus TBS met dwangverpleging kan opleggen. In aanvulling daarop heeft het EHRM geoordeeld dat dit kan geschieden op basis van niet-actuele medische informatie over de geestesgesteldheid van de verdachte. Het EHRM sluit niet uit dat de vaststelling van een stoornis plaatsvindt in een situatie waarin de verdachte zijn medewerking aan onderzoek weigert.
Ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het bewezenverklaarde
Over de persoon van verdachte zijn diverse rapporten opgemaakt die zich in het dossier bevinden. De rechtbank heeft acht geslagen op:
het trajectconsult van 27 mei 2015, opgemaakt door psychiater A.M. de Jong verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP);
het rapport betreffende het psychologisch onderzoek Pro Justitia betreffende verdachte van 19 juni 2015, opgemaakt door GZ-psycholoog F. Jonker;
het rapport betreffende het Pro Justitia onderzoek (d.m.v. observatie) naar de geestvermogens van verdachte van 13 januari 2016, opgemaakt door psychiater D.C.W.H. Naus en psycholoog O.C. van der Bent, beiden verbonden aan het NIFP, locatie [kliniek 1] ( [kliniek 1] );
het advies indicatie onderzoek geestvermogens van 7 mei 2020, opgemaakt door psychiater i.o. S.P.C. van Hulten en psychiater S. Frehe, beiden verbonden aan het NIFP;
het rapport betreffende het Pro Justitia onderzoek (d.m.v. observatie) naar de geestvermogens van verdachte van 4 januari 2021, opgemaakt door psychiater A.W.M.M. Stevens en GZ-psycholoog M. Hulshof, beiden verbonden aan het NIFP, locatie [kliniek 1] ;
het Reclasseringsadvies niet meewerkende justitiabele ten behoeve van de rechtszitting van 11 maart 2021, opgemaakt door reclasseringswerker bij Reclassering Nederland M.T. Benghanem.
Aan voornoemde rapporten ontleent de rechtbank het volgende:
Ad 1:
“Betrokkene is op zijn vijftiende uit huis geplaatst en heeft een periode bij zijn tante gewoond. Betrokkene is na de basisschool naar de Havo gegaan. Na één jaar is hij van school gegaan omdat hij werd opgepakt. Vervolgens is hij naar het VMBO gegaan. Ook deze opleiding heeft hij niet afgemaakt. (…)
Ten tijde van onderhavig psychiatrisch consult worden er geen directe aanwijzingen gezien voor een psychiatrische stoornis in engere zin: er zijn geen aanwijzingen voor een psychose dan wel een depressie. Wel valt op dat betrokkene zijn gedrag bagatelliseert en hij stelt zich externaliserend op. Deze karaktertrekken in combinatie met zijn strafblad kunnen wijzen op het bestaan van persoonlijkheidsproblematiek. De wisselende opvoedingsomstandigheden en het ontbreken van een vaderfiguur zou tot hechtingsproblemen geleid kunnen hebben. Om de diagnostiek beter in kaart te brengen wordt door ondergetekende een dubbelrapportage geadviseerd.”
Ad 2:
“Onderzochte weigert mee te werken aan het onderzoek. (…)
Bij ondergetekende ontstaat een vermoeden van cluster-B persoonlijkheidsproblematiek (antisociaal en/of narcistisch). In de ontwikkeling gaat hechtingsproblematiek aan deze diagnose vooraf. Een persoonlijkheidsstoornis kan echter niet bevestigd worden omdat onderzochte zich niet laat onderzoeken. (…)
Uw college wordt ter overweging gegeven om onderzochte voor klinische observatie in het [kliniek 1] aan te melden vanwege een vermoeden van persoonlijkheidsproblematiek en – indien bewezen – een recidivering van grensoverschrijdend seksueel geweld dat in ernst toeneemt.”
Ad 3:
“Betrokkene heeft zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd. (…)
In de puberteit ontstaan er gedragsproblemen, soms leidend tot politiecontacten, die zorg oproepen bij diverse instanties. Moeder lijkt geen grip meer op betrokkene te hebben. Vanaf die tijd worden moeder en betrokkene intensief begeleid door Bureau Jeugdzorg. Betrokkene gaat over naar een school voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen. Deze school is gericht op kinderen met gedragsproblemen. De geboden structuur lijkt hem goed te doen, maar betrokkene komt zijn afspraken met Bureau Jeugdzorg niet na en moeder lijkt hem daar niet in te kunnen sturen. Op school neemt het probleemgedrag toe. Het valt op dat betrokkene zich bij de conflicten presenteert als een slachtoffer, terwijl hij vaak wordt gezien als de aanstichter. Hij lijkt daarbij zeer zelfbepalend en accepteert het gezag van de docent niet. Het schoolverzuim neemt toe en als hij 15 jaar oud is, gaat hij niet meer naar school. Betrokkene laat zich niet meer corrigeren in opvoedkundige zin. In deze periode deelt betrokkene een kopstoot uit aan een bezoekster van een buurthuis als zij hem aanspreekt op zijn gedrag en haalt hij zonder toestemming € 400,- van moeders bankrekening. Betrokkene wordt in 2005 onder toezicht gesteld. In 2006 – betrokkene is dan 15 jaar oud – wordt een uithuisplaatsing aangevraagd. Betrokkene lijkt profijt te hebben van de structuur die hem in een Justitiële Jeugdinrichting wordt geboden. Betrokkene wordt aangemeld bij de [kliniek 2] . In juni 2008 gaat betrokkene weer bij moeder wonen. In 2010 komt betrokkene in aanraking met de politie in verband met diefstallen van brom- en/of snorfietsen en woninginbraken. Hij drinkt dagelijks alcohol. In 2011 begint hij aan een studie Zorg en Welzijn, maar blijft geregeld in contact komen met politie/Justitie. Betrokkene leeft in 2015 van zijn studiefinanciering, heeft schulden, rookt dagelijks drie joints en drinkt alcohol. (…)
Betrokkene heeft geweigerd mee te werken aan het psychologisch onderzoek. Op basis van de observatiegegevens kunnen wel enkele conclusie getrokken worden. Er is geen sprake van een evident op de voorgrond staand psychiatrisch beeld. Er zijn geen aanwijzingen gezien voor het bestaan van een psychotische stoornis in engere zin of voor ernstige stemmingsproblematiek (depressie en/of manische symptomen) of voor een angststoornis. Evenmin zijn er aanwijzingen die ontwikkelingsproblematiek – waaronder een stoornis binnen het autismespectrum – doen vermoeden. AD(H)D lijkt onwaarschijnlijk, maar kan bij gebrek aan informatie niet worden uitgesloten. Betrokkene lijkt over voldoende sociale vaardigheden te beschikken. Over het intelligentieniveau van betrokkene kan geen uitspraak worden gedaan, behalve dat er geen aanwijzingen zijn voor ernstige cognitieve beperkingen.
Ondanks behandeling bij de [kliniek 2] lukt het betrokken niet om zijn leven vorm te geven, zo laten onder andere de politie- en justitiecontacten zien. Zou betrokkene hebben meegewerkt aan het onderzoek, dan zou rapporteur gekeken hebben naar het oppositionele gedrag en de antisociale tendensen en in hoeverre zich dit mogelijk zou hebben ontwikkeld tot een antisociale persoonlijkheidsstoornis. (…)
Aangezien betrokkene weigert mee te werken aan het onderzoek en geen toestemming verleent om informatie op te vragen bij behandelaars en referenten te raadplegen kan een diagnose niet onderbouwd of verworpen worden. (…)
De ethiologische factoren die ten grondslag liggen aan het oppositionele gedrag van betrokkene tijdens zijn puberteit worden onvoldoende duidelijk, noch wordt duidelijk of dit gedrag zich heeft ontwikkeld tot een persoonlijkheidsstoornis. Het antisociale gedrag op jonge leeftijd, de jeugdcriminaliteit en het promiscue seksueel gedrag (betrokkene erkent bij verschillende mensen dat hij vreemd gaat tijdens relaties) zijn aanwijzingen voor de ontwikkeling van (antisociale) persoonlijkheidsproblematiek, maar het ontbreekt onderzoeker aan voldoende informatie om iets over de onderliggende dynamiek te kunnen zeggen. Over het geobserveerde sociaal aangepaste gedrag tijdens de observatieperiode kunnen niet meer conclusies worden getrokken dan dat betrokkene in de sterk gestructureerde setting van het [kliniek 1] over voldoende sociale vaardigheden en impulscontrole beschikte.”
Ad 4:
“Op grond van de stukken adviseer ik u, gezien de ernst van het tenlastegelegde en het vermoeden van persoonlijkheidsproblematiek, betrokkene zowel psychologisch als psychiatrisch te laten onderzoeken. Mocht hij geen of onvoldoende medewerking verschaffen voor het onderzoek, dan kan worden overwogen om hem ter observatie op te nemen in het [kliniek 1] .”
Ad 5:
“Betrokkene heeft zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd.
Vanwege de weigering van betrokkene is het niet gelukt om goed zicht te krijgen op zijn functioneren over de afgelopen jaren. Het is onduidelijk of hij werkzaam was, waar hij woonde, met wie hij zich ophield en wat zijn dagelijkse bezigheden waren. Wel is duidelijk geworden dat betrokkene vader is van twee kinderen, maar de contactfrequentie, opvoedingsrol en relatie met de moeders is onbekend gebleven. In het verleden zou sprake zijn geweest van een turbulente relatie en heeft de politie zelfs meerdere malen moeten ingrijpen. (…)
Betrokkene is vanuit de afzondering, in het kader van een straf, naar het [kliniek 1] gekomen. Voorafgaand aan de plaatsing bij het [kliniek 1] is betrokkene masturberend achter een re-integratiemedewerkster aangetroffen, toen deze iets voor hem opzocht. (…)
Betrokkene bewaakt zijn procespositie stevig en inhoudelijk is niets met hem besproken. Onderzoeker heeft zich door de weigering van betrokkene geen beeld kunnen vormen van zijn psychisch functioneren en zijn persoonlijkheid. Er zijn echter geen aanwijzingen voor psychotische symptomen zoals wanen en/of hallucinaties. Tijdens zijn verblijf zijn er een aanwijzingen voor suïcidaliteit, een neerslachtige stemming, voor problemen in de afstemming, ernstige rigiditeit of preoccupaties. Ernstige ontregeling als gevolg van een psychiatrische stoornis kan op grond van het huidige onderzoek echter worden uitgesloten.
Ook is duidelijk geworden dat betrokkene vanaf zijn dertiende levensjaar met justitie in aanraking komt. In de jaren volgend op de uithuisplaatsing heeft nagenoeg geen forensisch gerichte behandeling plaatsgevonden en werden de veroordelingen voornamelijk met detentie afgedaan. Gekeken naar de persoonlijkheidsontwikkeling laat betrokkene antisociale gedragingen zien (bijvoorbeeld overtreden wet voor geldelijk gewin, niet houden aan de gestelde voorwaarden en weinig rekening houden met de gevolgen voor anderen). Daarnaast lukt het betrokkene ogenschijnlijk niet om zich aan de maatschappelijk geaccepteerde waarden en normen te houden. Zo beschikt hij niet, voor zover het zich laat aanzien, over een geschikte woonplek, over werk dan wel (legale) inkomsten. Vanwege de weigering van betrokkene is de onderliggende dynamiek echter niet duidelijk geworden.
Het is niet goed in te schatten of en hoe verstoord de agressieregulatie is en wat belangrijke triggers zijn. (…)
Op grond van dossieronderzoek is sprake van een duurzaam patroon van disfunctioneren op verschillende levensgebieden (niet in staat werk lang vast te houden, opleiding niet afgerond, periodes zonder vaste woon- of verblijfplek) en is, blijkens de politiemutaties, sprake van antisociaal gedrag. Bij observaties op de afdeling vertoont betrokkene sociaal aangepast gedrag, zodat gesteld kan worden dat hij over voldoende sociale vaardigheden en impulscontrole beschikt om in een sterk gestructureerde afdeling goed te kunnen functioneren. (…)
Daar er onvoldoende informatie is verkregen over de ontwikkeling van betrokkene, de gewetensontwikkeling, de frustratietolerantie, de agressieregulatie en de empathische vermogens is het niet mogelijk gebleken een persoonlijkheidsstoornis vast te stellen dan wel uit te sluiten. (…)
Er zijn aanwijzingen voor het gebruik van alcohol, cannabis en lachgas, maar er is onvoldoende bekend over de duur, hoeveelheid en frequentie van het gebruik van deze middelen, noch over de functie van het gebruik en in hoeverre het gebruik invloed heeft (gehad) op het functioneren van betrokkene om vast te kunnen stellen of er sprake is van een stoornis in het gebruik van bovenvermelde middelen. (…)
Op de Static-99R scoort betrokkene 7 punten (leeftijd, score op niet langer dan twee jaar samengewoond hebben, eerdere veroordeling voor niet-seksueel geweld, eerdere veroordeling voor seksueel delict, eerdere veroordelingen, extra familiair en onbekend slachtoffer), waarmee hij in de risicocategorie met een hoog risico valt. Daarnaast is prognostisch ongunstig dat betrokkene al eerder is veroordeeld voor een zedenfeit.”
Ad 6:
“Betrokkene werd op 15-jarige leeftijd voor het eerst veroordeeld. Nadien vonden meerdere veroordelingen plaats voor vermogens- en geweldsdelicten. Zowel in 2014 als in 2015 kwam hij bij Justitie in beeld vanwege de verdenking van een zedendelict. Voor de verkrachting in 2015 zat hij een langere detentie uit. De gestelde voorwaarden binnen de Voorwaardelijke Invrijheidstelling (VI) kwam betrokkene niet na, waardoor hij de gehele VI-periode in detentie uitzat. Tijdens de laatste pro-forma zitting in deze strafzaak vond een agressie-incident plaats waarbij betrokkene zijn advocaat aanviel. Wanneer betrokkene voor de onderhavige tenlastelegging wordt veroordeeld, kan gesproken worden van een delictpatroon dat in ernst toeneemt en zorgelijk aandoet.”
De afgelopen vijf jaar deed de Reclassering meerdere pogingen in diverse kaders om gedragsverandering te bewerkstelligen. Deze leverden niets op omdat betrokkene niet meewerkte aan de gestelde voorwaarden. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat betrokkene zich consistent niet responsief opstelt ten aanzien van onderzoek, begeleiding en behandeling. Op basis van bovenstaande zien wij geen enkele mogelijkheid om betrokkene te begeleiden binnen een voorwaardelijk strafdeel.
Psychiater A.W.M.M. Stevens en GZ-psycholoog M. Hulshof zijn ter terechtzitting van 26 mei 2021 als deskundigen gehoord. Aldaar verklaarde Hulshof het volgende, waarbij Stevens zich heeft aangesloten.
“Uit de rapporten komt een vermoeden van cluster B-persoonlijkheidsproblematiek naar voren. Je ziet dat mensen met dergelijke problematiek met de politie in aanraking komen, dat het hen niet of nauwelijks lukt om zich aan normen en waarden te houden en dat zij disfunctioneren op allerlei levensgebieden.
Het zou kunnen dat zo iemand uit eigen gewin over de grenzen van een ander gaat of grenzen gaat opzoeken.
Het jezelf opstellen als slachtoffer en het niet erkennen van gezag, zoals verdachte vroeger op school deed, is ook een dergelijk kenmerk, maar dat is inmiddels al meer dan vijf jaren geleden, zodat dat nu anders zou kunnen zijn.
Het is betekenisvol als iemand voor een tweede keer wordt veroordeeld voor verkrachting.
Ik weet niet of sprake is van cluster B-problematiek, een antisociale persoonlijkheid of een seksuele afwijking of een combinatie daarvan. Daarvoor moet je de achterliggende gedachtegang kennen.
Er is geen sprake van contra-indicaties voor cluster B-problematiek.
De oudste rechter houdt mij voor dat verdachte direct na de verkrachting zijn zorgen zou hebben uitgesproken over de gevolgen daarvan voor zijn bedrijf. Dat beeld past bij cluster B, maar zou ook bij andere problematiek kunnen passen.”
De rechtbank onderkent dat het [kliniek 1] -onderzoek en -rapporten als onvolkomen moeten worden geduid, in zoverre dat, door het uitblijven van de voor een methodologisch deugdelijk
psychologisch en psychiatrisch onderzoek nodige medewerking van de verdachte daaraan,
daaruit geen conclusies ten aanzien van het bestaan van een stoornis bij verdachte zijn getrokken en in die rapportten zijn neergelegd.
Desondanks zien de deskundigen ruimte om het mogelijke bestaan van een cluster B-stoornis bij verdachte met zoveel woorden uit te spreken, terwijl zij desgevraagd ook hebben bevestigd dat geen contra-indicaties voor een dergelijke stoornis of ontwikkeling worden gezien.
De rechtbank ziet tegen deze achtergrond voldoende grond om, waar de deskundigen vanwege het gebrek aan medewerking van de verdachte de finale stap naar een harde conclusie/diagnose niet hebben kunnen maken, als feitenrechter wel tot de vaststelling te komen dat sprake is van een stoornis in de zin van art. 37a Sr.
Verdachte wordt nu voor de tweede keer veroordeeld vanwege een verkrachting. De in deze en de eerdere zaak ten laste gelegde en bewezen geachte feiten vertonen sterke overeenkomsten. Verdachte lijkt voor eigen gewin over grenzen van anderen te gaan.
Daarbij kijkt de rechtbank naar zijn ontwikkeling. Hij komt hij al vanaf jeugdige leeftijd in aanraking met politie en justitie. Rond zijn pubertijd ontstaan gedragsproblemen, waarvoor aanvankelijk ambulante hulpverlening is ingeschakeld. Op school presenteert hij zich als slachtoffer, terwijl hij vaak wordt gezien als aanstichter. Hij accepteert het gezag van de docent niet. Uiteindelijk wordt hij uit huis geplaatst. Er zijn aanwijzingen voor hechtingsproblemen, door wisselende opvoedingsomstandigheden en het ontbreken van een vaderfiguur. In de ontwikkeling gaat hechtingsproblematiek aan een diagnose ten aanzien van cluster-B-persoonlijkheidsproblematiek vooraf. Het antisociale gedrag op jonge leeftijd, de jeugdcriminaliteit en het promiscue seksueel gedrag (betrokkene erkent bij verschillende mensen dat hij vreemd gaat tijdens relaties) zijn eveneens aanwijzingen voor de ontwikkeling van (antisociale) persoonlijkheidsproblematiek. Verder valt bij eerder onderzoek op dat betrokkene zijn gedrag bagatelliseert en dat hij zich externaliserend opstelt, karaktertrekken die - in combinatie met zijn strafblad - kunnen wijzen op het bestaan van persoonlijkheidsproblematiek.
Er is vanaf zijn jeugd tot heden sprake van een duurzaam patroon van disfunctioneren op verschillende levensgebieden (niet in staat werk lang vast te houden, opleiding niet afgerond, periodes zonder vaste woon- of verblijfplek) en, blijkens de politiemutaties, antisociaal gedrag. Ondanks betrokkenheid van verschillende instanties lukt het verdachte niet zijn leven vorm te geven. Nadat de veroordeling voor de verkrachting in 2015 zat hij de opgelegde straf in zijn geheel uit, omdat hij de voorwaarden voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling niet nakomt.
Bij observaties in het [kliniek 1] vertoont betrokkene sociaal aangepast gedrag, zodat gesteld kan worden dat hij over voldoende sociale vaardigheden en impulscontrole beschikt om in een sterk gestructureerde afdeling goed te kunnen functioneren.
Tijdens de zittingen heeft verdachte echter gedrag laten zien dat op zijn minst genomen als oppositioneel kan worden omschreven en waarbij sprake is van minder controle. De rechtbank stelt vast dat verdachte zich gedurende zijn voorlopige hechtenis en ter terechtzitting opmerkelijk heeft gedragen. Hij stelde zich telkens zeer dwingend op, luisterde vaak niet en sprak op geïrriteerde - en soms agressieve - wijze door aanwezigen heen. Tevens heeft verdachte bedreigingen geuit richting één van zijn raadslieden en heeft hij een beker water naar deze raadsman gegooid. Ook heeft verdachte de officier van justitie uitgescholden. Voorts heeft hij steeds geweigerd om zijn raadslieden namens hem het woord te laten voeren. Mede om deze reden hebben zes verschillende raadslieden hun werk neergelegd totdat zijn huidige raadsman aan hem is toegevoegd overeenkomstig artikel 309c van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte snel gekrenkt is en onmachtig is om zich op passende wijze een houding te geven op momenten dat hij onder druk komt te staan. In ieder geval bevestigt de houding dat hij moeite lijkt hebben gezag van anderen te erkennen en dat makkelijk over grenzen van anderen gaat. In dit verband acht de rechtbank ook van belang dat er voorafgaande aan de plaatsing in het [kliniek 1] een seksueel incident plaatsvond in de Penitentiaire inrichting waarbij betrokkene masturbeerde achter een medewerkster toen zij iets voor hem opzocht.
Al met al ziet de rechtbank aldus in de inhoud van de genoemde rapporten, in samenhang met hetgeen door de rapporteurs ter terechtzitting als deskundigen is verklaard, en gelet op hetgeen overigens over de persoon van de verdachte is gebleken (in het bijzonder hetgeen hiervoor is weergegeven), voldoende aanleiding om vast te stellen dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen geachte feiten, een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De enkele omstandigheid dat de deskundigen de finale stap naar een harde conclusie/diagnose niet hebben kunnen maken, doet daaraan als gezegd niet af.
Gelet op de vaststelling dat verdachte lijdt aan een cluster B-stoornis, dan wel trekken daarvan, de gedragsproblemen vanaf de jeugd, de eerdere veroordeling vanwege verkrachting en andere geweldsdelicten in het verleden, het feit dat verdachte niet meewerkt aan behandeling en geen blijk geeft van probleeminzicht, vindt de rechtbank gevaar voor herhaling aanwezig.
Misdrijf waarop een gevangenisstraf van minimaal vier jaren staat
Het onder 1 bewezenverklaarde betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld.
Algemene veiligheid van personen
De rechtbank vindt het niet verantwoord om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de samenleving, gelet op de aard en ernst van het onder 1 bewezenverklaarde feit en hetgeen hiervoor is overwogen en gebleken over de persoon van de verdachte. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte geen zelfinzicht heeft getoond en op geen enkele wijze open staat voor het ontvangen van hulp en een behandeling. Minder vergaande alternatieven dan TBS met dwangverpleging om het aanwezig geachte herhalingsgevaar te verminderen of tegen te gaan zijn niet gebleken. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de algemene veiligheid van personen de oplegging van TBS met dwangverpleging eist.
De rechtbank stelt concluderend vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, Sr is voldaan: bij verdachte was ten tijde van het begaan van het onder 1 bewezenverklaarde feit sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, de door hem gepleegde verkrachting betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en de algemene veiligheid van personen vereist oplegging van TBS met dwangverpleging.
Verkrachting is een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een ander, zodat de duur van de TBS met dwangverpleging niet is gemaximeerd.