ECLI:NL:RBAMS:2021:2977

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
13/107114-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake verkrachting en mishandeling met betrekking tot de verdachte

Op 9 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en mishandeling van een aangeefster. De feiten vonden plaats op 15 april 2020 in Amsterdam, waar de verdachte de aangeefster met geweld heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, herkend werd door de aangeefster en dat er DNA-bewijs was dat de verdachte op de plaats delict aanwezig was. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als geloofwaardig beoordeeld en heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, wat van invloed was op de beslissing om TBS met dwangverpleging op te leggen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en TBS met dwangverpleging. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade heeft geleden als gevolg van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/107114-20 (Promis)
Datum uitspraak: 9 juni 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Hoekstra en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S. Burmeister naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 15 april 2020, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [aangeefster] , heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , hebbende verdachte die [aangeefster] gedwongen te dulden dat verdachte meermalen, althans eenmaal, zijn, verdachtes, vinger en/of penis in de vagina van die [aangeefster] heeft gestopt/geduwd/gebracht, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- die [aangeefster] bij haar haren en/of haar keel in de richting van de bank heeft gesleept
en/of tegen de bank heeft geduwd en/of haar hoofd in en/of tegen de kussen(s) en/of bank
heeft geduwd, en/of die [aangeefster] tegen de (zitting) van de bank is blijven duwen
en/of
- die [aangeefster] meermalen, althans eenmaal, de keel heeft dichtgeknepen en/of
dichtgeknepen gehouden en/of
- die [aangeefster] meermalen, althans eenmaal heeft geslagen in het gezicht;
(art 242 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 15 april 2020, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [aangeefster] heeft mishandeld, verdachte heeft
- die [aangeefster] bij haar haren en/of haar keel in de richting van de bank gesleept en/of
tegen de bank geduwd en/of
- haar hoofd in en/of tegen de kussen(s) en/of bank geduwd, en/of die [aangeefster] tegen
de (zitting) van de bank is blijven duwen en/of
- die [aangeefster] meermalen, althans eenmaal, de keel dichtgeknepen en/of
dichtgeknepen gehouden en/of
- die [aangeefster] meermalen, althans eenmaal geslagen in het gezicht en/of
- meermalen, althans eenmaal, zijn, verdachtes, vinger en/of penis in de vagina van die [aangeefster]
heeft gestopt / geduwd / gebracht;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 17 april 2020 heeft [aangeefster] (hierna: aangeefster) aangifte gedaan van verkrachting. Zij had enkele dagen eerder via een vriendin contact gemaakt met een man die zichzelf op Snapchat ‘ [naam 1] ’ noemde. De man is volgens aangeefster op 14 april 2020 bij haar thuis langskomen om de mogelijkheden te bespreken om voor zijn lachgasbedrijf werkzaamheden te verrichten.
Aangeefster heeft verklaard dat de man haar in de nacht van 14 op 15 april 2020 in haar woonkamer heeft verkracht. Nadat de man uit de woning was vertrokken, heeft aangeefster een vriendin gebeld en heeft zij berichten gestuurd aan een vriend. De vriendin van aangeefster heeft toen de politie gebeld. Aangeefster heeft een signalement van de dader gegeven en ook is bij haar een DNA-bemonstering afgenomen.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, in het bijzonder de aangifte met herkenning door aangeefster en het feit dat sperma van verdachte is aangetroffen in het lichaam van aangeefster.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting het standpunt ingenomen dat hij moet worden vrijgesproken van de ten laste feiten omdat dat hij aangeefster niet kent, niet bij haar woning in [plaats] is geweest, haar niet heeft verkracht en dat hij niet verantwoordelijk is voor haar letsel.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Bewijsoverwegingen
Aangeefster heeft verklaard dat zij met de man die bij haar thuis is langsgekomen en haar heeft verkracht eerst in haar woonkamer een gesprek heeft gehad. De man zou eerst wat eerder op de avond komen, maar was verlaat omdat hij naar eigen zeggen in zijn busje zou zijn gecontroleerd door de politie. Uiteindelijk is hij pas laat in de avond bij aangeefster aangekomen. Op enig moment heeft zij aan de man duidelijk gemaakt dat zij wilde gaan slapen. De man negeerde dit en begon haar aan te raken op haar been. Hier was aangeefster niet van gediend. Aangeefster vertelde dat zij dit niet wilde en dat zij alles zakelijk wilde houden. De man bood zijn verontschuldigingen aan, maar pakte haar enige momenten later bij haar haren en duwde haar gezicht in de bank. Aangeefster zat op haar knieën voorover gebogen, terwijl de man haar bij haar nek en haren vasthield. Hij kneep een aantal keren haar keel dicht, waardoor zij geen lucht kreeg. Ook sloeg hij haar op de rechter kant van haar gezicht. Vervolgens trok de man met zijn ene hand de legging en onderbroek van aangeefster naar beneden. Met zijn andere hand drukte de man het gezicht van aangeefster in de bank. De man heeft aangeefster vervolgens eerst met vingers en hierna met zijn penis gepenetreerd. Toen hij klaar was, liet de man aangeefster los. Aangeefster moest hard huilen en zag dat zij bloed op haar gezicht had. Ze vroeg hem of hij alsjeblieft weg wilde gaan. De man zei "kijk nou wat ik heb gedaan, ik heb alles verpest voor mijzelf, mijn bedrijf gaat kapot". De man zei dat aangeefster moest zweren dat zij niets zou zeggen.
Aangeefster heeft verklaard dat zij van haar vriendin heeft vernomen dat ‘ [naam 2] ’ de echte naam van ‘ [naam 1] ’ was. De politie heeft vervolgens onderzocht of iemand genaamd ‘ [naam 2] ’ in de buurt van de woning van aangeefster was aangehouden. Uit de politiesystemen kwam de naam van verdachte naar voren, omdat hij diezelfde avond in een busje rondreed en een rijverbod opgelegd heeft gekregen vanwege lachgasoverlast. Ook voldeed hij aan het signalement dat door aangeefster was afgegeven. De politiefoto van verdachte is vervolgens aan aangeefster getoond. Zij heeft verklaard dat zij verdachte voor 100% heeft herkend als de dader.
Het letsel van aangeefster is diezelfde avond gefotografeerd en later ook door een arts onderzocht. Gebleken is dat aangeefster onder meer een blauwe plek had op haar rechterwang en een snee op haar linkerwang. Ook had zij een wond op haar hals en op haar rechterpols. Deze verwondingen komen overeen met de door aangeefster geschetste toedracht van het letsel.
Uit het DNA-onderzoek van 30 april 2020 bleek dat het sperma dat in de baarmoedermond, diep vaginaal en op de binnenste schaamlippen van aangeefster is aangetroffen, meer dan een miljard keer waarschijnlijker van verdachte afkomstig is dan van een willekeurige onbekende man.
Gelet op het bovenstaande gaat de rechtbank uit van de juistheid van de verklaring van aangeefster en hecht zij geen geloof aan de ontkennende verklaring van verdachte. Dit geldt temeer nu verdachte -toen hij ter terechtzitting werd geconfronteerd met de uitkomst van het DNA-onderzoek- geen enkele uitleg heeft willen geven voor de aanwezigheid van het sperma in het lichaam van aangeefster.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
op 15 april 2020, te Amsterdam, door geweld [aangeefster] , heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , hebbende verdachte die [aangeefster] gedwongen te dulden dat verdachte meermalen zijn, verdachtes, vinger en penis in de vagina van die [aangeefster] heeft gestopt/geduwd/gebracht, en bestaande dat geweld hierin dat verdachte
- die [aangeefster] bij haar haren en haar keel in de richting van de bank heeft gesleept en
tegen de bank heeft geduwd en haar hoofd tegen de kussen(s) en/of bank heeft geduwd en
die [aangeefster] tegen de (zitting) van de bank is blijven duwen en
- die [aangeefster] meermalen de keel heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden en
- die [aangeefster] meermalen heeft geslagen in het gezicht;
2.
op 15 april 2020, te Amsterdam, [aangeefster] heeft mishandeld, verdachte heeft
- die [aangeefster] bij haar haren en haar keel in de richting van de bank gesleept en
tegen de bank geduwd en
- haar hoofd tegen de kussen(s) en/of bank geduwd en die [aangeefster] tegen
de (zitting) van de bank is blijven duwen en
- die [aangeefster] meermalen de keel dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden en
- die [aangeefster] meermalen geslagen in het gezicht en
- meermalen zijn, verdachtes, vinger en penis in de vagina van die [aangeefster] heeft
gestopt/geduwd/gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en de maatregel

8.1.
De eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van voorarrest en dat hij ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege verpleegd zal worden (hierna: TBS met dwangverpleging).
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat oplegging van TBS met dwangverpleging niet mogelijk is, omdat verdachte nooit is gediagnosticeerd met een stoornis, terwijl voor oplegging van TBS met dwangverpleging is vereist dat het delict is gepleegd onder invloed van een stoornis.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
Ten aanzien van de straf
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een jonge vrouw, in de woning waar zij verbleef, verkracht en mishandeld. Door op deze manier te handelen heeft verdachte, kennelijk alleen ter bevrediging van zijn eigen seksuele behoeftes, een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van verkrachting daarvan gedurende langere tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Dat aangeefster dergelijke gevolgen ook daadwerkelijk heeft ondervonden blijkt uit de bij de vordering van de benadeelde partij gaande brief van GZ-psycholoog T. Koene van 2 juni 2020. Daaruit komt naar voren dat aangeefster lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van de verkrachting. Ook zegt aangeefster in haar slachtofferverklaring van 10 maart 2021 dat zij zich door de verkrachting onzeker, ongelukkig en verdrietig voelt, dat zij dagelijks last heeft van vervelende herinneringen en herbelevingen en dat het iets is wat de rest van haar leven bij haar zal blijven. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat verdachte - blijkens het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 4 november 2020 - eerder is veroordeeld vanwege verkrachting, (partner)mishandeling, wederspannigheid en openlijke geweldpleging. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden om zich weer aan verkrachting en geweld schuldig te maken. Het patroon van (seksueel) geweld baart de rechtbank zorgen en wordt verdachte zwaar aangerekend.
8.3.2.
Ten aanzien van de TBS met dwangverpleging
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of, naast de oplegging van een gevangenisstraf, ook de noodzaak aanwezig is tot het opleggen van TBS met dwangverpleging.
Wettelijk kader
TBS met dwangverpleging kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit, voor zover hier van belang, een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eisen. Voor oplegging van TBS met dwangverpleging is verder ingevolge het bepaalde in artikel 37, lid 2, Sr vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Lid 2 van artikel 37 Sr blijft, ingevolge lid 3 van die bepaling, echter buiten toepassing indien de betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek.
Weigerende observandus
De rechtbank stelt vast dat verdachte op geen enkele manier zijn medewerking heeft verleend aan een gedragsdeskundig onderzoek als bedoeld in artikel 37, lid 2, Sr. Verdachte heeft stelselmatig geweigerd mee te werken aan alle gedragsdeskundige onderzoeken, waaronder die in het [kliniek 1] (hierna: [kliniek 1] ), zowel recent als in het verleden Verdachte heeft voorts op geen enkele wijze openheid van zaken gegeven. Daarmee heeft hij de deskundigen de mogelijkheden ontnomen om hem te observeren en waar te nemen, waardoor over zijn psychische gesteldheid geen compleet beeld kan worden gevormd. De deskundigen konden om die reden steeds geen conclusie trekken over het classificeren van een psychische stoornis en een eventueel gelijktijdigheidsverband, waardoor geen TBS met dwangverpleging is geadviseerd.
Verwerping verweer
Anders dan de raadsman stelt, is het – gelet op het voorgaande – bij een weigerende observandus zoals verdachte, voor oplegging van TBS met dwangverpleging niet vereist dat (ooit) door een gedragsdeskundige is vastgesteld dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Volgens de wet en vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het aan de rechter om de aanwezigheid van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens al dan niet aannemelijk te achten en vast te stellen, waarbij een medische diagnose niet is vereist bij weigering om mee te werken aan het onderzoek door gedragsdeskundigen.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de ruimte die zij heeft om een ziekelijke stoornis of
gebrekkige geestelijke ontwikkeling vast te stellen, tevens de vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) betrokken. In de uitspraak van het EHRM van 3 maart 2015 (Constantia/Nederland) heeft het EHRM bevestigd dat de rechter ook bij een weigerende observandus TBS met dwangverpleging kan opleggen. In aanvulling daarop heeft het EHRM geoordeeld dat dit kan geschieden op basis van niet-actuele medische informatie over de geestesgesteldheid van de verdachte. Het EHRM sluit niet uit dat de vaststelling van een stoornis plaatsvindt in een situatie waarin de verdachte zijn medewerking aan onderzoek weigert.
Ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het bewezenverklaarde
Over de persoon van verdachte zijn diverse rapporten opgemaakt die zich in het dossier bevinden. De rechtbank heeft acht geslagen op:
het trajectconsult van 27 mei 2015, opgemaakt door psychiater A.M. de Jong verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP);
het rapport betreffende het psychologisch onderzoek Pro Justitia betreffende verdachte van 19 juni 2015, opgemaakt door GZ-psycholoog F. Jonker;
het rapport betreffende het Pro Justitia onderzoek (d.m.v. observatie) naar de geestvermogens van verdachte van 13 januari 2016, opgemaakt door psychiater D.C.W.H. Naus en psycholoog O.C. van der Bent, beiden verbonden aan het NIFP, locatie [kliniek 1] ( [kliniek 1] );
het advies indicatie onderzoek geestvermogens van 7 mei 2020, opgemaakt door psychiater i.o. S.P.C. van Hulten en psychiater S. Frehe, beiden verbonden aan het NIFP;
het rapport betreffende het Pro Justitia onderzoek (d.m.v. observatie) naar de geestvermogens van verdachte van 4 januari 2021, opgemaakt door psychiater A.W.M.M. Stevens en GZ-psycholoog M. Hulshof, beiden verbonden aan het NIFP, locatie [kliniek 1] ;
het Reclasseringsadvies niet meewerkende justitiabele ten behoeve van de rechtszitting van 11 maart 2021, opgemaakt door reclasseringswerker bij Reclassering Nederland M.T. Benghanem.
Aan voornoemde rapporten ontleent de rechtbank het volgende:
Ad 1:
“Betrokkene is op zijn vijftiende uit huis geplaatst en heeft een periode bij zijn tante gewoond. Betrokkene is na de basisschool naar de Havo gegaan. Na één jaar is hij van school gegaan omdat hij werd opgepakt. Vervolgens is hij naar het VMBO gegaan. Ook deze opleiding heeft hij niet afgemaakt. (…)
Ten tijde van onderhavig psychiatrisch consult worden er geen directe aanwijzingen gezien voor een psychiatrische stoornis in engere zin: er zijn geen aanwijzingen voor een psychose dan wel een depressie. Wel valt op dat betrokkene zijn gedrag bagatelliseert en hij stelt zich externaliserend op. Deze karaktertrekken in combinatie met zijn strafblad kunnen wijzen op het bestaan van persoonlijkheidsproblematiek. De wisselende opvoedingsomstandigheden en het ontbreken van een vaderfiguur zou tot hechtingsproblemen geleid kunnen hebben. Om de diagnostiek beter in kaart te brengen wordt door ondergetekende een dubbelrapportage geadviseerd.”
Ad 2:
“Onderzochte weigert mee te werken aan het onderzoek. (…)
Bij ondergetekende ontstaat een vermoeden van cluster-B persoonlijkheidsproblematiek (antisociaal en/of narcistisch). In de ontwikkeling gaat hechtingsproblematiek aan deze diagnose vooraf. Een persoonlijkheidsstoornis kan echter niet bevestigd worden omdat onderzochte zich niet laat onderzoeken. (…)
Uw college wordt ter overweging gegeven om onderzochte voor klinische observatie in het [kliniek 1] aan te melden vanwege een vermoeden van persoonlijkheidsproblematiek en – indien bewezen – een recidivering van grensoverschrijdend seksueel geweld dat in ernst toeneemt.”
Ad 3:
“Betrokkene heeft zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd. (…)
In de puberteit ontstaan er gedragsproblemen, soms leidend tot politiecontacten, die zorg oproepen bij diverse instanties. Moeder lijkt geen grip meer op betrokkene te hebben. Vanaf die tijd worden moeder en betrokkene intensief begeleid door Bureau Jeugdzorg. Betrokkene gaat over naar een school voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen. Deze school is gericht op kinderen met gedragsproblemen. De geboden structuur lijkt hem goed te doen, maar betrokkene komt zijn afspraken met Bureau Jeugdzorg niet na en moeder lijkt hem daar niet in te kunnen sturen. Op school neemt het probleemgedrag toe. Het valt op dat betrokkene zich bij de conflicten presenteert als een slachtoffer, terwijl hij vaak wordt gezien als de aanstichter. Hij lijkt daarbij zeer zelfbepalend en accepteert het gezag van de docent niet. Het schoolverzuim neemt toe en als hij 15 jaar oud is, gaat hij niet meer naar school. Betrokkene laat zich niet meer corrigeren in opvoedkundige zin. In deze periode deelt betrokkene een kopstoot uit aan een bezoekster van een buurthuis als zij hem aanspreekt op zijn gedrag en haalt hij zonder toestemming € 400,- van moeders bankrekening. Betrokkene wordt in 2005 onder toezicht gesteld. In 2006 – betrokkene is dan 15 jaar oud – wordt een uithuisplaatsing aangevraagd. Betrokkene lijkt profijt te hebben van de structuur die hem in een Justitiële Jeugdinrichting wordt geboden. Betrokkene wordt aangemeld bij de [kliniek 2] . In juni 2008 gaat betrokkene weer bij moeder wonen. In 2010 komt betrokkene in aanraking met de politie in verband met diefstallen van brom- en/of snorfietsen en woninginbraken. Hij drinkt dagelijks alcohol. In 2011 begint hij aan een studie Zorg en Welzijn, maar blijft geregeld in contact komen met politie/Justitie. Betrokkene leeft in 2015 van zijn studiefinanciering, heeft schulden, rookt dagelijks drie joints en drinkt alcohol. (…)
Betrokkene heeft geweigerd mee te werken aan het psychologisch onderzoek. Op basis van de observatiegegevens kunnen wel enkele conclusie getrokken worden. Er is geen sprake van een evident op de voorgrond staand psychiatrisch beeld. Er zijn geen aanwijzingen gezien voor het bestaan van een psychotische stoornis in engere zin of voor ernstige stemmingsproblematiek (depressie en/of manische symptomen) of voor een angststoornis. Evenmin zijn er aanwijzingen die ontwikkelingsproblematiek – waaronder een stoornis binnen het autismespectrum – doen vermoeden. AD(H)D lijkt onwaarschijnlijk, maar kan bij gebrek aan informatie niet worden uitgesloten. Betrokkene lijkt over voldoende sociale vaardigheden te beschikken. Over het intelligentieniveau van betrokkene kan geen uitspraak worden gedaan, behalve dat er geen aanwijzingen zijn voor ernstige cognitieve beperkingen.
Ondanks behandeling bij de [kliniek 2] lukt het betrokken niet om zijn leven vorm te geven, zo laten onder andere de politie- en justitiecontacten zien. Zou betrokkene hebben meegewerkt aan het onderzoek, dan zou rapporteur gekeken hebben naar het oppositionele gedrag en de antisociale tendensen en in hoeverre zich dit mogelijk zou hebben ontwikkeld tot een antisociale persoonlijkheidsstoornis. (…)
Aangezien betrokkene weigert mee te werken aan het onderzoek en geen toestemming verleent om informatie op te vragen bij behandelaars en referenten te raadplegen kan een diagnose niet onderbouwd of verworpen worden. (…)
De ethiologische factoren die ten grondslag liggen aan het oppositionele gedrag van betrokkene tijdens zijn puberteit worden onvoldoende duidelijk, noch wordt duidelijk of dit gedrag zich heeft ontwikkeld tot een persoonlijkheidsstoornis. Het antisociale gedrag op jonge leeftijd, de jeugdcriminaliteit en het promiscue seksueel gedrag (betrokkene erkent bij verschillende mensen dat hij vreemd gaat tijdens relaties) zijn aanwijzingen voor de ontwikkeling van (antisociale) persoonlijkheidsproblematiek, maar het ontbreekt onderzoeker aan voldoende informatie om iets over de onderliggende dynamiek te kunnen zeggen. Over het geobserveerde sociaal aangepaste gedrag tijdens de observatieperiode kunnen niet meer conclusies worden getrokken dan dat betrokkene in de sterk gestructureerde setting van het [kliniek 1] over voldoende sociale vaardigheden en impulscontrole beschikte.”
Ad 4:
“Op grond van de stukken adviseer ik u, gezien de ernst van het tenlastegelegde en het vermoeden van persoonlijkheidsproblematiek, betrokkene zowel psychologisch als psychiatrisch te laten onderzoeken. Mocht hij geen of onvoldoende medewerking verschaffen voor het onderzoek, dan kan worden overwogen om hem ter observatie op te nemen in het [kliniek 1] .”
Ad 5:
“Betrokkene heeft zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd.
Vanwege de weigering van betrokkene is het niet gelukt om goed zicht te krijgen op zijn functioneren over de afgelopen jaren. Het is onduidelijk of hij werkzaam was, waar hij woonde, met wie hij zich ophield en wat zijn dagelijkse bezigheden waren. Wel is duidelijk geworden dat betrokkene vader is van twee kinderen, maar de contactfrequentie, opvoedingsrol en relatie met de moeders is onbekend gebleven. In het verleden zou sprake zijn geweest van een turbulente relatie en heeft de politie zelfs meerdere malen moeten ingrijpen. (…)
Betrokkene is vanuit de afzondering, in het kader van een straf, naar het [kliniek 1] gekomen. Voorafgaand aan de plaatsing bij het [kliniek 1] is betrokkene masturberend achter een re-integratiemedewerkster aangetroffen, toen deze iets voor hem opzocht. (…)
Betrokkene bewaakt zijn procespositie stevig en inhoudelijk is niets met hem besproken. Onderzoeker heeft zich door de weigering van betrokkene geen beeld kunnen vormen van zijn psychisch functioneren en zijn persoonlijkheid. Er zijn echter geen aanwijzingen voor psychotische symptomen zoals wanen en/of hallucinaties. Tijdens zijn verblijf zijn er een aanwijzingen voor suïcidaliteit, een neerslachtige stemming, voor problemen in de afstemming, ernstige rigiditeit of preoccupaties. Ernstige ontregeling als gevolg van een psychiatrische stoornis kan op grond van het huidige onderzoek echter worden uitgesloten.
Ook is duidelijk geworden dat betrokkene vanaf zijn dertiende levensjaar met justitie in aanraking komt. In de jaren volgend op de uithuisplaatsing heeft nagenoeg geen forensisch gerichte behandeling plaatsgevonden en werden de veroordelingen voornamelijk met detentie afgedaan. Gekeken naar de persoonlijkheidsontwikkeling laat betrokkene antisociale gedragingen zien (bijvoorbeeld overtreden wet voor geldelijk gewin, niet houden aan de gestelde voorwaarden en weinig rekening houden met de gevolgen voor anderen). Daarnaast lukt het betrokkene ogenschijnlijk niet om zich aan de maatschappelijk geaccepteerde waarden en normen te houden. Zo beschikt hij niet, voor zover het zich laat aanzien, over een geschikte woonplek, over werk dan wel (legale) inkomsten. Vanwege de weigering van betrokkene is de onderliggende dynamiek echter niet duidelijk geworden.
Het is niet goed in te schatten of en hoe verstoord de agressieregulatie is en wat belangrijke triggers zijn. (…)
Op grond van dossieronderzoek is sprake van een duurzaam patroon van disfunctioneren op verschillende levensgebieden (niet in staat werk lang vast te houden, opleiding niet afgerond, periodes zonder vaste woon- of verblijfplek) en is, blijkens de politiemutaties, sprake van antisociaal gedrag. Bij observaties op de afdeling vertoont betrokkene sociaal aangepast gedrag, zodat gesteld kan worden dat hij over voldoende sociale vaardigheden en impulscontrole beschikt om in een sterk gestructureerde afdeling goed te kunnen functioneren. (…)
Daar er onvoldoende informatie is verkregen over de ontwikkeling van betrokkene, de gewetensontwikkeling, de frustratietolerantie, de agressieregulatie en de empathische vermogens is het niet mogelijk gebleken een persoonlijkheidsstoornis vast te stellen dan wel uit te sluiten. (…)
Er zijn aanwijzingen voor het gebruik van alcohol, cannabis en lachgas, maar er is onvoldoende bekend over de duur, hoeveelheid en frequentie van het gebruik van deze middelen, noch over de functie van het gebruik en in hoeverre het gebruik invloed heeft (gehad) op het functioneren van betrokkene om vast te kunnen stellen of er sprake is van een stoornis in het gebruik van bovenvermelde middelen. (…)
Op de Static-99R scoort betrokkene 7 punten (leeftijd, score op niet langer dan twee jaar samengewoond hebben, eerdere veroordeling voor niet-seksueel geweld, eerdere veroordeling voor seksueel delict, eerdere veroordelingen, extra familiair en onbekend slachtoffer), waarmee hij in de risicocategorie met een hoog risico valt. Daarnaast is prognostisch ongunstig dat betrokkene al eerder is veroordeeld voor een zedenfeit.”
Ad 6:
“Betrokkene werd op 15-jarige leeftijd voor het eerst veroordeeld. Nadien vonden meerdere veroordelingen plaats voor vermogens- en geweldsdelicten. Zowel in 2014 als in 2015 kwam hij bij Justitie in beeld vanwege de verdenking van een zedendelict. Voor de verkrachting in 2015 zat hij een langere detentie uit. De gestelde voorwaarden binnen de Voorwaardelijke Invrijheidstelling (VI) kwam betrokkene niet na, waardoor hij de gehele VI-periode in detentie uitzat. Tijdens de laatste pro-forma zitting in deze strafzaak vond een agressie-incident plaats waarbij betrokkene zijn advocaat aanviel. Wanneer betrokkene voor de onderhavige tenlastelegging wordt veroordeeld, kan gesproken worden van een delictpatroon dat in ernst toeneemt en zorgelijk aandoet.”
De afgelopen vijf jaar deed de Reclassering meerdere pogingen in diverse kaders om gedragsverandering te bewerkstelligen. Deze leverden niets op omdat betrokkene niet meewerkte aan de gestelde voorwaarden. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat betrokkene zich consistent niet responsief opstelt ten aanzien van onderzoek, begeleiding en behandeling. Op basis van bovenstaande zien wij geen enkele mogelijkheid om betrokkene te begeleiden binnen een voorwaardelijk strafdeel.
Psychiater A.W.M.M. Stevens en GZ-psycholoog M. Hulshof zijn ter terechtzitting van 26 mei 2021 als deskundigen gehoord. Aldaar verklaarde Hulshof het volgende, waarbij Stevens zich heeft aangesloten.
“Uit de rapporten komt een vermoeden van cluster B-persoonlijkheidsproblematiek naar voren. Je ziet dat mensen met dergelijke problematiek met de politie in aanraking komen, dat het hen niet of nauwelijks lukt om zich aan normen en waarden te houden en dat zij disfunctioneren op allerlei levensgebieden.
Het zou kunnen dat zo iemand uit eigen gewin over de grenzen van een ander gaat of grenzen gaat opzoeken.
Het jezelf opstellen als slachtoffer en het niet erkennen van gezag, zoals verdachte vroeger op school deed, is ook een dergelijk kenmerk, maar dat is inmiddels al meer dan vijf jaren geleden, zodat dat nu anders zou kunnen zijn.
Het is betekenisvol als iemand voor een tweede keer wordt veroordeeld voor verkrachting.
Ik weet niet of sprake is van cluster B-problematiek, een antisociale persoonlijkheid of een seksuele afwijking of een combinatie daarvan. Daarvoor moet je de achterliggende gedachtegang kennen.
Er is geen sprake van contra-indicaties voor cluster B-problematiek.
De oudste rechter houdt mij voor dat verdachte direct na de verkrachting zijn zorgen zou hebben uitgesproken over de gevolgen daarvan voor zijn bedrijf. Dat beeld past bij cluster B, maar zou ook bij andere problematiek kunnen passen.”
De rechtbank onderkent dat het [kliniek 1] -onderzoek en -rapporten als onvolkomen moeten worden geduid, in zoverre dat, door het uitblijven van de voor een methodologisch deugdelijk
psychologisch en psychiatrisch onderzoek nodige medewerking van de verdachte daaraan,
daaruit geen conclusies ten aanzien van het bestaan van een stoornis bij verdachte zijn getrokken en in die rapportten zijn neergelegd.
Desondanks zien de deskundigen ruimte om het mogelijke bestaan van een cluster B-stoornis bij verdachte met zoveel woorden uit te spreken, terwijl zij desgevraagd ook hebben bevestigd dat geen contra-indicaties voor een dergelijke stoornis of ontwikkeling worden gezien.
De rechtbank ziet tegen deze achtergrond voldoende grond om, waar de deskundigen vanwege het gebrek aan medewerking van de verdachte de finale stap naar een harde conclusie/diagnose niet hebben kunnen maken, als feitenrechter wel tot de vaststelling te komen dat sprake is van een stoornis in de zin van art. 37a Sr.
Verdachte wordt nu voor de tweede keer veroordeeld vanwege een verkrachting. De in deze en de eerdere zaak ten laste gelegde en bewezen geachte feiten vertonen sterke overeenkomsten. Verdachte lijkt voor eigen gewin over grenzen van anderen te gaan.
Daarbij kijkt de rechtbank naar zijn ontwikkeling. Hij komt hij al vanaf jeugdige leeftijd in aanraking met politie en justitie. Rond zijn pubertijd ontstaan gedragsproblemen, waarvoor aanvankelijk ambulante hulpverlening is ingeschakeld. Op school presenteert hij zich als slachtoffer, terwijl hij vaak wordt gezien als aanstichter. Hij accepteert het gezag van de docent niet. Uiteindelijk wordt hij uit huis geplaatst. Er zijn aanwijzingen voor hechtingsproblemen, door wisselende opvoedingsomstandigheden en het ontbreken van een vaderfiguur. In de ontwikkeling gaat hechtingsproblematiek aan een diagnose ten aanzien van cluster-B-persoonlijkheidsproblematiek vooraf. Het antisociale gedrag op jonge leeftijd, de jeugdcriminaliteit en het promiscue seksueel gedrag (betrokkene erkent bij verschillende mensen dat hij vreemd gaat tijdens relaties) zijn eveneens aanwijzingen voor de ontwikkeling van (antisociale) persoonlijkheidsproblematiek. Verder valt bij eerder onderzoek op dat betrokkene zijn gedrag bagatelliseert en dat hij zich externaliserend opstelt, karaktertrekken die - in combinatie met zijn strafblad - kunnen wijzen op het bestaan van persoonlijkheidsproblematiek.
Er is vanaf zijn jeugd tot heden sprake van een duurzaam patroon van disfunctioneren op verschillende levensgebieden (niet in staat werk lang vast te houden, opleiding niet afgerond, periodes zonder vaste woon- of verblijfplek) en, blijkens de politiemutaties, antisociaal gedrag. Ondanks betrokkenheid van verschillende instanties lukt het verdachte niet zijn leven vorm te geven. Nadat de veroordeling voor de verkrachting in 2015 zat hij de opgelegde straf in zijn geheel uit, omdat hij de voorwaarden voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling niet nakomt.
Bij observaties in het [kliniek 1] vertoont betrokkene sociaal aangepast gedrag, zodat gesteld kan worden dat hij over voldoende sociale vaardigheden en impulscontrole beschikt om in een sterk gestructureerde afdeling goed te kunnen functioneren.
Tijdens de zittingen heeft verdachte echter gedrag laten zien dat op zijn minst genomen als oppositioneel kan worden omschreven en waarbij sprake is van minder controle. De rechtbank stelt vast dat verdachte zich gedurende zijn voorlopige hechtenis en ter terechtzitting opmerkelijk heeft gedragen. Hij stelde zich telkens zeer dwingend op, luisterde vaak niet en sprak op geïrriteerde - en soms agressieve - wijze door aanwezigen heen. Tevens heeft verdachte bedreigingen geuit richting één van zijn raadslieden en heeft hij een beker water naar deze raadsman gegooid. Ook heeft verdachte de officier van justitie uitgescholden. Voorts heeft hij steeds geweigerd om zijn raadslieden namens hem het woord te laten voeren. Mede om deze reden hebben zes verschillende raadslieden hun werk neergelegd totdat zijn huidige raadsman aan hem is toegevoegd overeenkomstig artikel 309c van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte snel gekrenkt is en onmachtig is om zich op passende wijze een houding te geven op momenten dat hij onder druk komt te staan. In ieder geval bevestigt de houding dat hij moeite lijkt hebben gezag van anderen te erkennen en dat makkelijk over grenzen van anderen gaat. In dit verband acht de rechtbank ook van belang dat er voorafgaande aan de plaatsing in het [kliniek 1] een seksueel incident plaatsvond in de Penitentiaire inrichting waarbij betrokkene masturbeerde achter een medewerkster toen zij iets voor hem opzocht.
Al met al ziet de rechtbank aldus in de inhoud van de genoemde rapporten, in samenhang met hetgeen door de rapporteurs ter terechtzitting als deskundigen is verklaard, en gelet op hetgeen overigens over de persoon van de verdachte is gebleken (in het bijzonder hetgeen hiervoor is weergegeven), voldoende aanleiding om vast te stellen dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen geachte feiten, een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De enkele omstandigheid dat de deskundigen de finale stap naar een harde conclusie/diagnose niet hebben kunnen maken, doet daaraan als gezegd niet af.
Herhalingsgevaar
Gelet op de vaststelling dat verdachte lijdt aan een cluster B-stoornis, dan wel trekken daarvan, de gedragsproblemen vanaf de jeugd, de eerdere veroordeling vanwege verkrachting en andere geweldsdelicten in het verleden, het feit dat verdachte niet meewerkt aan behandeling en geen blijk geeft van probleeminzicht, vindt de rechtbank gevaar voor herhaling aanwezig.
Misdrijf waarop een gevangenisstraf van minimaal vier jaren staat
Het onder 1 bewezenverklaarde betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld.
Algemene veiligheid van personen
De rechtbank vindt het niet verantwoord om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de samenleving, gelet op de aard en ernst van het onder 1 bewezenverklaarde feit en hetgeen hiervoor is overwogen en gebleken over de persoon van de verdachte. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte geen zelfinzicht heeft getoond en op geen enkele wijze open staat voor het ontvangen van hulp en een behandeling. Minder vergaande alternatieven dan TBS met dwangverpleging om het aanwezig geachte herhalingsgevaar te verminderen of tegen te gaan zijn niet gebleken. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de algemene veiligheid van personen de oplegging van TBS met dwangverpleging eist.
Conclusie
De rechtbank stelt concluderend vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, Sr is voldaan: bij verdachte was ten tijde van het begaan van het onder 1 bewezenverklaarde feit sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, de door hem gepleegde verkrachting betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en de algemene veiligheid van personen vereist oplegging van TBS met dwangverpleging.
Verkrachting is een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een ander, zodat de duur van de TBS met dwangverpleging niet is gemaximeerd.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [aangeefster] vordert de vergoeding van € 2.097,- aan materiële schade en van € 5.355,- aan immateriële schade. De materiële schade betreft de kosten van vervangende woonruimte voor de duur van drie maanden en de immateriële schade betreft smartengeld.
9.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Wat de officier van justitie betreft kan de vordering van de benadeelde partij in het geheel worden toegewezen met oplegging van de schademaatregel.
9.3.
Het standpunt van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat er geen handtekeningen staan onder de bij de vordering van de benadeelde gaande huurovereenkomst, zodat geen sprake is van een huurovereenkomst.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
In haar aangifte verklaart aangeefster dat zij tijdelijk logeert in de woning waarin zij is verkracht, dat zij sindsdien niet meer in die woning is geweest en dat zij daar niet meer naar terug wil. In haar (onder rubriek 8.3.1. genoemde) brief schrijft GZ-psycholoog Koene dat aangeefster last heeft van - onder meer - vermijdingsklachten en niet meer naar haar woning durft.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank er van uit dat aangeefster als gevolg van de verkrachting kosten heeft moeten maken voor alternatieve woonruimte. Vast staat dan ook dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank vindt de gevraagde vergoeding voor de kosten van drie maanden huur, à € 699,- per maand, niet onredelijk en voldoende onderbouwd met de overgelegde huurovereenkomst, hoewel die huurovereenkomst niet van handtekeningen is voorzien.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade dan ook toewijzen tot het gevraagde bedrag van € 2.097,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Vast staat voorts dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde ook rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Dat deel van de vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [aangeefster] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.

10.Beslag

In het dossier bevind zich een beslaglijst met daarop één voorwerp, namelijk:
1. 1 STK Slip.
Blijkens pagina C van het proces-verbaal van relaas heeft aangeefster op 17 april 2020 een afstandsverklaring getekend, waarbij zij aangeeft afstand te doen van haar slip met goednummer 5907718, nadat het onderzoek door de politie en het Openbaar Ministerie is afgesloten.
Gelet op die afstandsverklaring ziet de rechtbank af van het nemen van een beslissing met betrekking tot het beslag.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38a, 38d, 55, 242 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Eéndaadse samenloop van
1.
verkrachting en
2.
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikkingwordt
gestelden beveelt dat hij
van overheidswegewordt
verpleegd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] toe tot een bedrag van
€ 2.097,-(tweeduizendzevenennegentig euro) aan vergoeding van materiële schade
en van
€ 5.355,-(vijfduizenddriehonderdvijfenvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 15 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat te betalen het bedrag van € 7.452,- (zevenduizendvierhonderdtweeënvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 15 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
72 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan één van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juni 2021.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]