ECLI:NL:RBAMS:2021:3282

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1647
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.L. Fernig - Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens gebrek aan toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], vertegenwoordigd door mr. J.L. Wittensleger, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. I.L.M. Dunselman. Het geschil betreft de afwijzing van een aanvraag voor een WIA-uitkering door het Uwv, die was ingediend door [eiser] wegens vermeende toegenomen arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv op goede gronden heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak per 22 januari 2019. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige als zorgvuldig en inzichtelijk beoordeeld, en heeft geoordeeld dat er geen evidente verslechtering van de longfunctie van [eiser] is vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van [eiser] ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op een WIA-uitkering. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/1647

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: mr. J.L. Wittensleger),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: Uwv)
(gemachtigde: mr. I.L.M. Dunselman).

Procesverloop

Met het besluit van 29 januari 2019 (het primaire besluit) heeft het Uwv de aanvraag voor een WIA-uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid afgewezen.
Met het besluit van 10 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2021. [eiser] is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiser] is werkzaam geweest als beveiliger voor gemiddeld 40 uur per week. In 2009 heeft hij zich arbeidsongeschikt gemeld voor dit werk wegens psychische klachten. [eiser] kreeg een WIA [1] -uitkering die is beëindigd per 18 juli 2017, omdat zijn arbeidsongeschiktheid toen minder dan 35% was. Op 21 augustus 2017 heeft [eiser] opnieuw een WIA-aanvraag ingediend en meldde hij zich toegenomen arbeidsongeschikt. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen en zijn bezwaar ongegrond verklaard. [eiser] heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft zijn beroep ongegrond verklaard. De hoger beroepsrechter heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
2. Op 23 januari 2019 heeft [eiser] opnieuw een melding gedaan over de toename van zijn arbeidsongeschiktheid. Met het primaire besluit heeft het Uwv aan [eiser] laten weten dat zijn arbeidsongeschiktheid niet kon worden beoordeeld, omdat er nog geen rechterlijke uitspraak was in de beroepszaak tegen de eerdere afwijzing van het Uwv. Ook tegen het primaire besluit heeft [eiser] bezwaar gemaakt. In de bezwaarfase heeft het Uwv alsnog een onderzoek laten uitvoeren door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Op 25 juli 2019 heeft het Uwv een voorgenomen besluit verstuurd waarin het primaire besluit is herzien en de aanvraag van de WIA-uitkering is afgewezen. Aan dit besluit heeft het Uwv het rapport van de verzekeringsarts van 9 mei 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 18 juli 2019 ten grondslag gelegd. Tegen dit voorgenomen besluit heeft [eiser] een reactie ingediend.
3. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 januari 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 februari 2020 ten grondslag gelegd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn de mogelijkheden van [eiser] om te werken juist vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 maart 2017 en is er geen sprake van toegenomen beperkingen. Dit betekent dat [eiser] volgens het Uwv nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt is, namelijk 27,80%, en daarom vanaf 22 januari 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
Standpunt van [eiser]
4. [eiser] voert – samengevat – aan dat hij beperkter is dan door het Uwv is aangenomen. Hij acht zichzelf volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. Volgens [eiser] heeft het Uwv ten onrechte geconcludeerd dat er geen medische onderbouwing is voor het standpunt dat zijn aandoening COPD [2] verergerd is en daarmee ook zijn beperkingen. Hij staat onder behandeling voor de klachten die volgen uit COPD en hij gebruikt meer medicatie. Verder voert [eiser] aan dat hij de functies die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn geduid, niet kan uitvoeren gelet op de fysieke belasting en de blootstelling aan soldeerdampen, gassen, lasdampen en fijnstoffen. Ook kan [eiser] niet werken in een continu koude omgeving, mede gelet op de overgang van een koude naar een warmere omgeving waarop [eiser] beperkt is geacht.
Het oordeel van de rechtbank
5. In de WIA is een bepaling opgenomen dat het recht op uitkering kan herleven als de verzekerde binnen vijf jaar na de eerdere beëindiging van de uitkering weer minimaal 35% arbeidsongeschikt blijkt te zijn. [3] Hieraan zijn twee voorwaarden verbonden: er moet sprake zijn van een toename van de medische beperkingen en de arbeidsongeschiktheid moet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak op grond waarvan hij of zij eerder recht op een WIA-uitkering had. Dit wordt ook wel een “Amber-beoordeling” genoemd.
6. In deze zaak moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het Uwv terecht en op goede gronden heeft bepaald dat geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak per 22 januari 2019. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het Uwv de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of [eiser] , rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
7. Volgens vaste jurisprudentie komt een bijzondere waarde toe aan de rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige als deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inzichtelijk zijn en de conclusies logisch te volgen zijn. [4] Het gevolg van die bijzondere waarde van deze rapporten is dat het Uwv zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene in beginsel op dit soort rapporten mag baseren. [eiser] kan echter proberen aan te tonen dat zo’n rapport niet aan deze vereisten voldoet of dat de beoordeling onjuist is. Om aannemelijk te maken dat de beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts noodzakelijk.
8. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, informatie van derden betrokken bij het onderzoek en [eiser] op het spreekuur gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tevens het dossier bestudeerd, [eiser] gezien op de hoorzitting en informatie van derden bij de beoordeling betrokken, waaronder informatie over een operatie aan de enkel, een medicatielijst en informatie van de longarts van 10 januari 2020. Volgens de verzekeringsartsen is de belastbaarheid van [eiser] ongewijzigd ten opzichte van eerdere herbeoordelingen. De rechtbank is van oordeel dat alle medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken zijn bij de medische beoordeling. Er is daarom geen aanleiding om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten.
9. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt uit de informatie van de longarts dat er geen evidente verslechtering van de longfunctie is geconstateerd en dat de situatie ongewijzigd is. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook geen sprake van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. Dit kan de rechtbank volgen. Ook ziet de rechtbank geen reden om de informatie van de longarts anders te lezen dan al door de verzekeringsartsen en de Centrale Raad van Beroep is gedaan in de vorige beroepszaak. [5] De rechtbank ziet ook verder geen aanleiding om de uitkomst van het medisch onderzoek onjuist te vinden.
Conclusie
10. Het Uwv heeft terecht geoordeeld dat per 22 januari 2019 geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak en [eiser] per 22 januari 2019 dus geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het beroep is daarom ongegrond. [eiser] krijgt geen gelijk.
11. Voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het door [eiser] betaalde griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig - Rocour, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Bissumbhar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Chronische obstructieve longziekte.
3.Artikel 57 van de Wet WIA.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1683.
5.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:272.