ECLI:NL:RBAMS:2021:3421

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
AMS 20/5047
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een wijkverpleegkundige in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], een wijkverpleegkundige uit Dilsen-Stokkem (België), en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] in het kader van haar WIA-uitkering. Het Uwv had aan [eiseres] een vervolguitkering toegekend met ingang van 6 juni 2019, waarbij een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% werd vastgesteld. Dit besluit volgde op een eerdere toekenning van een WIA-uitkering per 5 december 2016, waarbij [eiseres] 100% arbeidsongeschikt werd geacht.

Het primaire besluit van het Uwv, dat de vervolguitkering toekende, was gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. [eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit, dat haar bezwaar ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 17 mei 2021 is [eiseres] verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. N. Regragui.

De rechtbank heeft de medische rapporten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat [eiseres] per 6 juni 2019 53,74% arbeidsongeschikt is. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen hun bevindingen voldoende hebben gemotiveerd en dat er geen aanleiding is om het rapport van de deskundige, dat door [eiseres] als partijdig werd bestempeld, buiten beschouwing te laten. De rechtbank verklaart het beroep van [eiseres] ongegrond en bevestigt de beslissing van het Uwv.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5047

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Dilsen-Stokkem (België), eiseres

( [gemachtigde] ),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. N. Regragui).
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] en het Uwv.

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan [eiseres] in aansluiting op haar loongerelateerde WIA [1] -uitkering met ingang van 6 juni 2019 een vervolguitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
Bij besluit van 11 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2021 via een videoverbinding.
[eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiseres] was in een 26-urige werkweek werkzaam als wijkverpleegkundige toen zij zich op 8 december 2014 ziekmeldde. Op 1 september 2016 heeft zij een WIA-uitkering aangevraagd. Uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek kwam naar voren dat [eiseres] per 5 december 2016 100% arbeidsongeschikt is. Op basis daarvan kende het Uwv aan [eiseres] een WIA-uitkering toe. Daartegen heeft de ex-werkgever van [eiseres] bezwaar gemaakt omdat, naar zijn mening, [eiseres] ten onrechte niet ook duurzaam arbeidsongeschikt is geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kwam echter tot de conclusie dat [eiseres] juist minder beperkt geacht moet worden. Gezien de aangenomen beperkingen bepaalde de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vervolgens dat [eiseres] per 5 december 2016 slechts 40,96% arbeidsongeschikt is. Het Uwv verklaarde daarop het bezwaar gegrond en herriep het besluit. Zowel [eiseres] als de werkgever zijn daartegen in beroep gegaan. De rechtbank heeft de beide beroepen ongegrond verklaard. [2] De rechtbank volgde daarmee de conclusie van het rapport van de deskundige (hierna: het rapport van Ergatis), aan wie de rechtbank om advies had gevraagd. Volgens de rechtbank heeft het Uwv [eiseres] terecht 40,96% arbeidsongeschikt geacht per 5 december 2016. [eiseres] heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld waarop nog niet is beslist.
2. Aan het primaire besluit heeft het Uwv het rapport van de verzekeringsarts van
4 december 2019, de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 4 december 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 20 december 2019 ten grondslag gelegd.
3. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 augustus 2020 ten grondslag gelegd.
Het oordeel van de rechtbank
4. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of het Uwv terecht aan [eiseres] met ingang van 6 juni 2019 een vervolguitkering heeft toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, omdat [eiseres] per deze datum 53,74% arbeidsongeschikt is.
De medische beoordeling
5. [eiseres] is op 22 november 2019 op het spreekuur van de verzekeringsarts gezien, waar zij aan een lichamelijk en psychisch onderzoek is onderworpen. De verzekeringsarts heeft onderzoek verricht op basis van zijn eigen expertise en de medische gegevens die aanwezig zijn in het dossier. De verzekeringsarts is in het rapport van
4 december 2019 tot het oordeel gekomen dat er geen reden is om af te wijken van de beperkingen zoals die eerder per 5 december 2016 zijn aangenomen. Wel heeft hij de beperkingen aangevuld op de punten “1.1.0 vasthouden van de aandacht” en
“1.3.1 herinneren”. De aanvullende beperkingen houden volgens de verzekeringsarts mogelijk verband met een TIA [3] die [eiseres] in november 2018 heeft doorgemaakt. De beperkingen zijn vastgelegd in de FML van 4 december 2019.
6. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en de telefonische hoorzitting op 13 juli 2020 bijgewoond. Deze verzekeringsarts heeft haar bevindingen vastgelegd in het rapport van 7 augustus 2020. Zij concludeert dat in bezwaar geen ander medisch beeld ten aanzien van de datum in geding naar voren komt dan primair al bekend was. Het medisch oordeel van deze verzekeringsarts wijkt daarom niet af van het primaire medische oordeel.
Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit
7. Het Uwv mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Een betrokkene kan echter motiveren dat zo’n rapport niet zorgvuldig tot stand is gekomen, inconsistenties bevat, niet concludent is, of een onjuiste beoordeling bevat. Om aannemelijk te maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel echter een rapport van een arts noodzakelijk. [4]
8.1.
[eiseres] voert aan dat de verzekeringsartsen zich te zeer laten leiden door de eerdere procedure met betrekking tot haar beperkingen per 5 december 2016. Dezelfde verzekeringsarts die in de eerdere procedure oordeelde dat [eiseres] 100% arbeidsongeschikt was, komt in deze procedure tot een lager percentage. Dat komt doordat deze verzekeringsarts zich dit keer baseert op het rapport van Ergatis. De arts die het rapport van Ergatis opstelde, zou partijdig zijn. In de procedure in hoger beroep heeft
aangevoerd dat het rapport van Ergatis buiten beschouwing moet worden gelaten vanwege de partijdigheid van de arts. Het rapport van Ergatis mag niet als uitgangspunt gebruikt worden voor de medische beoordeling in de onderhavige zaak met als datum in geding 6 juni 2019.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en begrijpelijk gemotiveerd hoe de beperkingen van
[eiseres] per 6 juni 2019 zijn vastgesteld. Zij hebben daarbij hun eigen bevindingen én de beschikbare medische stukken betrokken, waaronder het rapport van Ergatis. De rechtbank ziet geen aanleiding om het hoger beroep af te wachten of het rapport van Ergatis buiten de beoordeling te houden. De verzekeringsartsen hebben namelijk naast het rapport van Ergatis ook hun eigen bevindingen én andere medische stukken betrokken bij het medische oordeel. Bovendien ziet het hoger beroep in de eerdere procedure op een datum in geding die tweeënhalf jaar eerder ligt dan de datum in geding in de onderhavige procedure.
9.1.
Onder de dossiergegevens bevindt zich het rapport van [naam] , een expertiserapport opgesteld door een revalidatiearts in opdracht van de ex-werkgever van [eiseres] . Het rapport van [naam] is in de eerdere procedure overgelegd ter onderbouwing van de beroepsgronden. Daarnaast is er het rapport van [naam 2] . Dit rapport betreft een medisch onderzoek dat is opgesteld op verzoek van het Uwv door een Belgische arts in het kader van de arbeidsgeschiktheidsbeoordeling per 6 juni 2019. [eiseres] voert aan dat de verzekeringsartsen onvoldoende motiveren waarom de conclusies uit de rapporten van [naam] en [naam 2] niet worden overgenomen. Volgens [eiseres] is er sprake van willekeur. Het Uwv heeft het rapport van [naam 2] bovendien ten onrechte terzijde geschoven. Het Uwv is namelijk gehouden om een arbeidsongeschiktheidsoordeel uit een andere Europese lidstaat bij zijn beoordeling betrekken.
9.2.
De rapporten van [naam] en [naam 2] zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende betrokken bij de medische beoordeling. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt namelijk dat in de eerdere beroepsprocedure al gemotiveerd is waarom het rapport van [naam] niet kan leiden tot het aannemen van verdergaande beperkingen. Daarnaast komen de geobjectiveerde bevindingen uit het rapport van [naam] overeen met de bevindingen van de verzekeringsarts zelf. Ten aanzien van het rapport van [naam 2] overweegt de rechtbank dat het Uwv naar vaste rechtspraak niet gehouden kan worden om een in het buitenland opgesteld belastbaarheidspatroon geheel over te nemen. [5] Daar waar de beperkingen uit de FML van 4 december 2019 niet overeenkomen met de beperkingen volgens het rapport van [naam 2] , is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk door de verzekeringsartsen gemotiveerd waarom er wordt afgeweken. Zo staat er in het rapport van [naam 2] zonder nadere motivering vermeld dat [eiseres] maximaal 40% van de tijd van een normale werkdag kan werken. In het rapport van 7 augustus 2020 is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderbouwd waarom de urenbeperking niet wordt overgenomen: de geobjectiveerde bevindingen uit het rapport van [naam 2] worden grotendeels onderschreven, maar vertaald naar de Nederlandse standaard voor een WIA-beoordeling leiden deze niet tot een urenbeperking. Andere in het rapport van [naam 2] gestelde beperkingen – die niet onderbouwd worden – met betrekking tot werken in een vochtige omgeving, lawaai, rook, gassen, dampen en ploegendiensten, neemt de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd niet over omdat daarvoor geen medisch objectiveerbaar aanknopingspunt is. Voor de overige, in het rapport van [naam 2] gestelde beperkingen, geldt dat deze nader gespecificeerd voorkomen als beperkingen in de FML van 4 december 2019.
10.1.
[eiseres] voert ten slotte aan dat de opstapeling van haar losstaande, minder ernstige klachten ertoe leidt dat er onder de streep sprake is van een ernstig medisch beeld, waarbij een urenbeperking op zijn plaats is.
10.2.
De rechtbank overweegt dat, anders dan [eiseres] stelt, bij het vaststellen van beperkingen – zoals een urenbeperking – geen optelsom van klachten en aandoeningen moet worden gemaakt. [6] Iedere klacht of aandoening moet op zijn eigen (medische) merites worden beoordeeld. [eiseres] heeft daarnaast in beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die een medisch objectief aanknopingspunt bieden voor het aannemen van een urenbeperking of andere verdergaande beperkingen.
11. De rechtbank concludeert dat het Uwv het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag heeft kunnen leggen aan het bestreden besluit. Bij die uitkomst ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
De arbeidskundige beoordeling
12. [eiseres] heeft in beroep geen arbeidskundige gronden aangevoerd. De rechtbank oordeelt dat het Uwv zich op het rapport van de arbeidsdeskundige van
20 december 2019 heeft kunnen baseren. De arbeidskundige heeft drie functies geselecteerd op basis waarvan de verdiencapaciteit berekend wordt: administratief medewerker
(SBC-code 315133), wikkelaar (SBC-code 267053) en monteur printplaten (SBC-code 267051). In aanvulling daarop heeft de arbeidskundige nog twee andere functies geduid: assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071) en huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334). De arbeidsdeskundige heeft toegelicht waarom [eiseres] , gelet op de medische beperkingen zoals vastgelegd in de FML van
4 december 2019, geschikt wordt geacht voor de geduide functies. Daar waar sprake is van signaleringen en mogelijke overschrijdingen heeft de arbeidsdeskundige onderbouwd waarom de geduide functies geschikt zijn voor [eiseres] . De conclusie van het arbeidskundig onderzoek is dat [eiseres] 53,74% arbeidsongeschikt moet worden geacht.
Conclusie
13. Het Uwv heeft terecht aan [eiseres] met ingang van 6 juni 2019 een vervolguitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling of teruggave van het griffiegeld bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Camps, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Zie daarvoor de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 november 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:8529.
3.Transient Ischaemic Attack.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1683.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6622.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4762.