ECLI:NL:RBAMS:2021:3492

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
9284243
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van ontruiming op basis van geschorst sluitingsbevel en belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres, een stichting, en de Woningstichting Eigen Haard. De eiseres, die sinds 13 september 2017 een woning huurt van Eigen Haard, vorderde schorsing van de ontruiming van haar woning. De ontruiming was gebaseerd op een buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst, die op zijn beurt was gebaseerd op een sluitingsbevel van de burgemeester van Amsterdam. Dit sluitingsbevel was geschorst door de Raad van State, wat de basis voor de ontruiming ondermijnde.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de belangen van de eiseres, die 62 jaar oud is en medische problemen heeft, zwaarder wegen dan die van Eigen Haard. De eiseres zou door ontruiming dakloos worden en zou haar speciaal voor haar aandoeningen aangebrachte voorzieningen verliezen. De rechter oordeelde dat de tenuitvoerlegging van de ontruiming geschorst moest worden totdat de Raad van State op het hoger beroep tegen het sluitingsbevel had beslist, of totdat het gerechtshof Amsterdam op het hoger beroep tegen het vonnis van 4 december 2020 had beslist.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in gevallen van ontruiming, vooral wanneer er sprake is van medische en sociale omstandigheden die de positie van de huurder kunnen beïnvloeden. De rechter heeft ook de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en openbaar uitgesproken op 8 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9284243 KK EXPL 21-441
vonnis van: 8 juli 2021
func.: 811

vonnis van de kantonrechterkort geding

I n z a k e

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
nader te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. F.R.G. Keijzer,
t e g e n

de stichting

WONINGSTICHTING EIGEN HAARD,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
nader te noemen: Eigen Haard,
gemachtigde: mr. M.G. Blokziel.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 18 juni 2021, met producties, heeft [eiseres] een voorziening gevorderd.
Ter zitting van 23 juni 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiseres] is verschenen, vergezeld door mr. J.S. Vlieger als gemachtigde ter waarneming van mr. Keijzer. Namens Eigen Haard is mr. M. van de Knaap verschenen, vergezeld door de gemachtigde. [eiseres] heeft op voorhand en tijdens de zitting aanvullende stukken in het geding gebracht. Partijen hebben ter zitting, mede aan de hand van een pleitnotitie, hun standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord.
Met instemming van partijen is na sluiting van de mondelinge behandeling [eiseres] in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in het geding te brengen. Nadat zij dit heeft gedaan heeft Eigen Haard per e-mail van 28 juni 2021 hierop gereageerd.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1.1.
[eiseres] huurt sinds 13 september 2017 van Eigen Haard de woning aan de [adres] .
1.2.
Op last van de burgemeester van de gemeente Amsterdam is het gehuurde bij besluit van 29 augustus 2019 per 5 september 2019 voor drie maanden gesloten (hierna: het sluitingsbevel), omdat in de berging behorende tot het gehuurde explosieve materialen zijn aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met het voorbereiden van en uitvoeren van plofkraken. De zoon van [eiseres] is hiervoor strafrechtelijk vervolgd en inmiddels onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren onvoorwaardelijk. Hij is op dit moment gedetineerd.
1.3.
De voorzieningenrechter bestuursrecht heeft op 9 september 2019 een verzoek tot schorsing van het sluitingsbevel afgewezen.
1.4.
Op 13 september 2019 heeft Eigen Haard de huurovereenkomst met [eiseres] buitengerechtelijk ontbonden.
1.5.
[eiseres] heeft bezwaar ingesteld tegen het sluitingsbevel. Op 8 november 2019 is het sluitingsbevel per 15 november 2019 opgeheven en is de woning heropend.
1.6.
Bij besluit van 20 april 2020 is het bezwaar tegen het sluitingsbevel ongegrond verklaard. Hiertegen heeft [eiseres] beroep ingesteld bij deze rechtbank.
1.7.
Eigen Haard heeft met een beroep op de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst bij dagvaarding van 26 mei 2020 gevorderd [eiseres] te veroordelen tot ontruiming van de woning.
1.8.
Bij vonnis van 4 december 2020 van de kantonrechter van deze rechtbank is de vordering toegewezen, in die zin dat [eiseres] de woning uiterlijk zes maanden na betekening van het vonnis diende te verlaten. Op 23 december 2020 is dit vonnis aan [eiseres] betekend met de aanzegging om de woning binnen zes maanden na 23 december 2020 te verlaten.
1.9.
Op 2 maart 2021 heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter.
1.10.
Bij uitspraak van 26 mei 2021 is het beroep van [eiseres] tegen het sluitingsbevel ongegrond verklaard (en haar verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen). Hiertegen heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en opnieuw om een voorlopige voorziening verzocht.
1.11.
Bij exploot van 4 juni 2021 is [eiseres] namens Eigen Haard aangezegd om de woning vóór 28 juni 2021 te ontruimen.
1.12.
Op 21 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mondeling uitspraak gedaan en daarbij de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2021 (beslissing op beroep) en de besluiten van de burgemeester van 20 april 2020 (beslissing op bezwaar) en 29 augustus 2019 (het sluitingsbevel) geschorst totdat de Afdeling van de Raad van State op het hoger beroep heeft beslist.
1.13.
In het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 23 juni 2021 is onder meer overwogen:
“(…) Een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van de sluiting valt in deze zaak niet te geven. (…)
Als het bevel tot sluiting in hoger beroep door de Afdeling ongedaan wordt gemaakt, ontvalt de grond aan de buitengerechtelijke ontbinding en de daarmee verband houdende ontruiming door [eiseres] , voor zover de voorzieningenrechter kan zien. Het oordeel over die ontbinding is aan de burgerlijke rechter.
Sinds de opheffing van de sluiting met ingang van 15 november 2019 woont [eiseres] alleen in de woning en zijn, zoals de burgemeester ter zitting desgevraagd heeft meegedeeld, geen gedragingen in de woning gebleken waardoor de vrees bestaat dat de openbare orde in of rond de woning wordt verstoord. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het belang van [eiseres] tot het treffen van een voorlopige voorziening waarbij zij de uitkomst van het hoger beroep bij de Afdeling kan afwachten groter dan het belang van de burgemeester dat geen voorziening wordt getroffen of een voorziening voor beperktere tijd.(…)”
1.14.
De Afdeling van de Raad van State heeft nog niet op het hoger beroep tegen het sluitingsbevel beslist. De zaak in hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter staat nu op de rol van 13 juli 2021 voor beraad partijen.

Vordering

2. [eiseres] vordert dat Eigen Haard bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de aangevangen executie van het vonnis van 4 december 2020 voor zover betreft de veroordeling tot ontruiming te schorsen voor de duur van het hoger beroep tegen dat vonnis en Eigen Haard te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3. [eiseres] stelt hiertoe dat Eigen Haard misbruik maakt van haar executiebevoegdheid. Niet alleen omdat het vonnis van 4 december 2020 berust op een kennelijke feitelijke en juridische misslag, maar ook nu de voorzieningenrechter van de Afdeling van de Raad van State het sluitingsbevel heeft geschorst. Bovendien prevaleert het belang van [eiseres] bij het mogen afwachten van het hoger beroep in haar woning boven dat van Eigen Haard bij ontruiming. Gelet op de medische situatie van [eiseres] en haar leeftijd (62 jaar) brengt ontruiming onevenredige gevolgen met zich, nu zij als gevolg van de ontruiming dakloos zal worden. Zij komt immers niet in aanmerking voor een urgentieverklaring. Daarnaast verliest zij de speciaal voor haar aandoeningen aangebrachte voorzieningen in de woning.
4. Eigen Haard heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen zal hieronder voor zover van belang nader worden ingegaan.

Beoordeling

5. Uitgangspunt is dat een uitvoerbaar bij voorraad uitgesproken veroordeling ook hangende hoger beroep uitvoerbaar is. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van de ander bij de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de veroordeling. Daarbij moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag (Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
6. [eiseres] stelt dat sprake is van een kennelijke juridische misslag, nu de voorzieningenrechter van de Afdeling van de Raad van State de beslissing op beroep, de beslissing op bezwaar en het sluitingsbevel heeft geschorst. Uit het proces-verbaal(zie 1.13) blijkt echter dat de voorzieningenrechter van de Afdeling dit niet heeft gedaan op grond van een voorlopig oordeel, maar op grond van een afweging van de belangen van [eiseres] tegen die van de gemeente Amsterdam.
7. Desalniettemin is de schorsing van het sluitingsbevel reden om ook de tenuitvoerlegging van de ontruiming te schorsen. De ontruimingstitel is immers (enkel) gegrond op ontbinding van de huurovereenkomst ingevolge artikel 7:231 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek en dus het rechtstreeks gevolg van het sluitingsbevel. Tenuitvoerlegging van de ontruiming terwijl het sluitingsbevel is geschorst is dan ook niet opportuun. Daarbij is in aanmerking genomen dat Eigen Haard onvoldoende heeft aangevoerd om te kunnen concluderen dat de beslissing van de Afdeling door haar niet kan worden afgewacht. Zoals de voorzieningenrechter van de Afdeling ook heeft overwogen veroorzaakt [eiseres] zelf geen overlast en woont haar zoon niet meer bij haar. Hij is nog steeds gedetineerd, waardoor herhaling gedurende de schorsing van de tenuitvoerlegging niet in de rede ligt.
8. Ook als de beslissing van de voorzieningenrechter van de Afdeling enkel is genomen om de aangezegde ontruiming te voorkomen, zoals Eigen Haard aanvoert, is dit in het kader van de rechtszekerheid voor de rechtzoekende ( [eiseres] ) juist reden om de voorzieningenrechter van de Afdeling te volgen. Onder deze bijzondere omstandigheden weegt het belang van [eiseres] bij schorsing van de tenuitvoerlegging zwaarder dan dat van Eigen Haard bij onmiddellijke ontruiming.
9. Nu het sluitingsbevel is geschorst totdat de Afdeling van de Raad van State op het hoger beroep heeft beslist, wordt ook de tenuitvoerlegging van de ontruiming geschorst tot maximaal dat moment. Indien echter in de hoger beroep procedure tegen het vonnis van 4 december 2020 eerder wordt beslist, wordt de tenuitvoerlegging van de ontruiming tot dat moment geschorst, zoals ook is gevorderd.
10. Het proces-verbaal van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling dateert van 23 juni 2021; de dag van de mondelinge behandeling in deze zaak. Nu Eigen Haard geen partij was in die procedure en het proces-verbaal van de uitspraak pas na de mondelinge behandeling is overgelegd, wordt daarin aanleiding gezien de proceskosten tussen partijen in deze zaak te compenseren.

BESLISSING

De kantonrechter:
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter van 4 december 2020 (8548633 CV EXPL 20-9544) voor zover het gaat om de veroordeling tot ontruiming van de woning aan de [adres] , totdat de Afdeling van de Raad van State op het hoger beroep tegen het sluitingsbevel heeft beslist óf, als eerder daarop wordt beslist, totdat het gerechtshof Amsterdam op het hoger beroep tegen het vonnis van 4 december 2020 heeft beslist;
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.